ECLI:NL:RBGEL:2022:4801

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
C/05/393374 / HA ZA 21-482
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake diverse bewijsopdrachten en vergoedingen in een adviesovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 augustus 2022 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen een bedrijfsadviseur, eiser, en een onderneming, gedaagde partij, over de betaling van facturen voor advieswerkzaamheden. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.W.J.M. van Mierlo, vordert een hoofdelijke veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 65.232,57, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. Gedaagde partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.M. Aarts, betwist de vordering en stelt dat eiser reeds een bedrag van € 36.105,41 heeft ontvangen, en dat de facturen voor de periode van 1 juli 2020 tot 8 januari 2021 niet zijn voldaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser werkzaamheden heeft verricht op basis van een overeenkomst van opdracht, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de omvang van de werkzaamheden en de hoogte van de facturen. De rechtbank heeft eiser opgedragen bewijs te leveren dat de werkzaamheden binnen de opdracht vielen en dat hij gedaagde partij tijdig heeft geïnformeerd over de extra uren die hij heeft besteed. Tevens is er een voorwaardelijk verweer van gedaagde partij over verrekening van de facturen, dat door de rechtbank is gepasseerd op grond van artikel 6:136 BW. De zaak is aangehouden voor het leveren van bewijs door eiser, met de mogelijkheid van getuigenverhoren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/393374 / HA ZA 21-482
Vonnis van 17 augustus 2022
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [ woonplaats buitenland] ,
eiser,
advocaat mr. G.W.J.M. van Mierlo te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde sub a] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub b],
wonende te [ woonplaats buitenland] ,
3.
[gedaagde sub c],
wonende te [ woonplaats buitenland] ,
gedaagden,
advocaat mr. F.M. Aarts te Heilig Landstichting.
Eiser wordt hierna [eisende partij] genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk [gedaagde partij] en afzonderlijk [gedaagde sub a] , [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 januari 2022
  • het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 26 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is een bedrijfsadviseur. Gedurende zijn carrière heeft hij diverse managementfuncties vervuld en heeft hij ondernemingen geadviseerd op management- en organisatievlak.
2.2.
[gedaagde sub a] is als onderneming actief op het gebied van leasing, detailhandel en reparatie van (motor)fietsen en scooters. Een groot deel van de omzet wordt door [gedaagde sub a] behaald door het in lease verstrekken van scooters, e-scooters en e-bikes aan (maaltijd)bezorgservices. Aan klanten biedt [gedaagde sub a] een totaaloplossing aan, waarbij ook voor het onderhoud wordt gezorgd van de in lease gegeven voertuigen. [gedaagde sub a] is op 1 januari 2006 opgericht door [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] . [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] zijn de vennoten van [gedaagde sub a] . [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] hebben geen van beiden een bedrijfskundige achtergrond en hebben ook geen opleiding in die richting gevolgd.
2.3.
In de periode oktober/november 2019 is [werknemer] bij [gedaagde sub a] komen werken. [werknemer] is een vriend van [gedaagde sub b] . [werknemer] volgde in 2019 aan de Hogeschool van Arnhem de opleiding bedrijfskunde. Tot het takenpakket van [werknemer] behoorde onder meer het professionaliseren van [gedaagde sub a] . Nadat [werknemer] enige tijd bij [gedaagde sub a] werkzaam was, adviseerde hij [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] om een professioneel en ervaren bedrijfsadviseur in te schakelen. De aard en de hoeveelheid van werkzaamheden die verricht moesten worden om [gedaagde sub a] te professionaliseren gingen [werknemer] te boven. Via de broer van [werknemer] , werd [eisende partij] bij [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] geïntroduceerd.
2.4.
Na een kennismakingsgesprek, hebben [gedaagde sub a] (als opdrachtgever) en [eisende partij] (als opdrachtnemer) de Management- en adviseur-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten. De looptijd van de overeenkomst is één jaar. De overeenkomst is ondertekend op 20 januari 2020 en is met terugwerkende kracht ingegaan per 10 januari 2020. In de overeenkomst is – onder meer - het volgende bepaald:
“Nemen in aanmerking dat:
a. Opdrachtnemer sinds 1988 als bedrijfsadviseur diensten verleent op het gebied van management en organisatieadvisering van ondernemingen, de daarvoor specifieke deskundigheid heeft en die onder nader te noemen voorwaarden ter beschikking stelt.
b. Opdrachtgever behoefte heeft aan deskundige ondersteuning en advisering bij het management van haar onderneming en aan opdrachtnemer een opdracht wenst te verstrekken om buiten dienstverband voor haar management- en advieswerkzaamheden te doen verrichten. Opdrachtnemer is bereid is tegen nader te noemen condities daartoe een opdracht te aanvaarden.
c. Opdrachtnemer daarom als adviseur werkzaamheden zal verrichten voor opdrachtgever.
d. Partijen hun onderlinge rechtsverhouding hij deze schriftelijk wensen vast te leggen.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1 Ingangsdatum, Opdracht, Plaats van Opdracht
1. Met ingang van 10 januari 2020 heeft opdrachtgever aan opdrachtnemer, gelijk opdrachtnemer heeft aangenomen, om advisering aan haar onder onderneming verzocht, hierna te noemen de “Opdracht”.
2. Het adviseren aan opdrachtgever betreffende bedrijfsvoering en organisatie ten behoeve van [gedaagde sub a] Lease en voor de opdrachtnemer is in privé en/of [gedaagde sub a] v.o.f.
3. Opdrachtnemer is bevoegd om op eigen initiatief voor de in het vorige lid genoemde werkzaamheden zelfstandig onderzoek uit te voeren en/of informatie op te vragen bij derden. Opdrachtnemer is bevoegd om zelfstandig invulling te geven aan dit onderdeel van de opdracht, mits dit binnen de vastgestelde wensen van opdrachtgever blijft. Financiële transacties, prijsstellingen en dergelijke laat opdrachtnemer uitdrukkelijk over aan de daarin gespecialiseerde personen en ondernemingen die door opdrachtgever worden aangesteld.
4. De opdracht wordt in beginsel op het kantoor van opdrachtgever en op het kantoor van de opdrachtnemer uitgevoerd, tenzij partijen schriftelijk anders overeenkomen.
Artikel 2 Vervulling van de Opdracht en tijdsbesteding
1. Opdrachtnemer zal de uitvoering van de opdracht naar eigen inzicht kunnen indelen en gestalte geven, doch is hierbij verplicht alles te doen en te laten wat een goede opdrachtnemer behoort te doen en te laten in het belang van de opdrachtgever.
2. Opdrachtnemer is vrij bij het vaststellen van de werktijden en vakantiedagen, waarbij hij ervoor zal zorgen dat aan de vervulling van de opdracht geen afbreuk wordt gedaan.
3. De opdracht wordt in beginsel gedurende één dag per week uitgevoerd. In onderling overleg zullen de tijden schriftelijk worden overeengekomen.
Artikel 3. Managementvergoeding
1. De opdrachtnemer ontvangt van de opdrachtgever voor de vervulling van de opdracht een managementvergoeding berekend naar een uurtarief van € 80,00 exclusief BTW.
2. Partijen komen verder overeen dat een aanvulling op een managementvergoeding wordt betaald afhankelijk van de project/werk en of opdracht die opdrachtnemer voor [gedaagde sub a] Lease realiseert buiten het normale advieswerk.
Artikel 3.2 Facturering en betaling
1. Opdrachtnemer zal iedere maand een gespecialiseerde[de rechtbank begrijpt dat bedoeld is een gespecificeerde]
nota aan opdrachtgever zenden van de gewerkte uren. De nota zal door opdrachtgever worden voldaan binnen veertien dagen na datum dagtekening (…)
Artikel 4. Kosten
(…)
2. Voorts betaalt opdrachtgever iedere maand voor de kosten van het gebruik van de mobiele telefoon van opdrachtnemer een bedrag van € 40,00 exclusief BTW.
(…)”
2.5.
Op 13 maart 2020 heeft [eisende partij] het Reorganisatieplan [gedaagde sub a] v.o.f. Groesbeek 2020 opgeleverd. Dit reorganisatieplan is door [eisende partij] in samenwerking met [werknemer] opgesteld. [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] hebben het reorganisatieplan voor akkoord en gelezen ondertekend. In het reorganisatieplan is onder meer het volgende opgenomen:
Inleiding
(…)
Deze reorganisatie heeft als doel om de onderneming zodanig operationeel en voor wat betreft personele bezetting en aansturing te reorganiseren, zodat de continuïteit van het bedrijf gewaarborgd wordt. De huidige structuur is onoverzichtelijk, niet georganiseerd en ongestructureerd.”
(…)
De tijdsduur van het totale project wordt geraamd op 1 tot 1,5 jaar.
Samenvatting verslaglegging januari/februari 2020
(…)
a.
De administratieve organisatie
1. De operationele organisatie
Voor wat betreft de administratie van de operationele organisatie ontbreekt het op alle fronten aan een inzichtelijk, vakkundig en operationeel inzicht. Omdat het bij beide eigenaren ontbreekt aan inzicht en capaciteit en beide heren daarbij totaal ondoelmatige instructies verstrekken en ondoelmatig handelen, is dit een van de meest belangrijke zaken om te reorganiseren. Het gevolg is dat boekhouder (…) geen of onjuiste informatie krijgt om de cijfers van de onderneming te produceren. De huidige administratieve problemen zijn een gevolg van meerdere jaren slecht beleid.
(…)
2. Assurantiën
Omdat niemand binnen de structuur van [gedaagde sub a] , ook niet de boekhouding, op de hoogte is en was van het assurantiegedeelte van de organisatie is er een grote vordering naar voren gekomen van de [assuradeur] . De vordering aan achterstallige betaling is circa € 90.000. (…) [gedaagde sub c] is degene binnen [gedaagde sub a] die globaal het meeste weet van alle assurantieposten. Door interne strubbelingen is hij er niet toe gekomen om zich in deze belangrijke post voldoende te verdiepen.
(…)
b. Rendement bepaling van diverse onderdelen.
Er is nooit per onderdeel een rendementsbepaling gemaakt. Daaraan wordt gewerkt in een later stadium
c. Werkplaats activiteiten, kwaliteitsbepaling, registratie gebruikte onderdelen en eindcontrole uitgevoerde werkzaamheden.
Doordat [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] geen eenduidige aansturing van de werkplaats geven, functioneert de werkplaats in organisatorisch en kwalitatief opzicht slecht. Daardoor is de kwaliteit van de reparaties onvoldoende. Als gevolg daarvan komt het werk van de monteurs op de bussen in het gedrang.(…) Er is geen voorraadregistratie van de onderdelen en ook geen kostprijsberekening van de totale voorraad.
d. Huidige functieverdeling op alle niveaus, het functioneren van alle medewerkers. Niveau bepaling en conclusies.
In januari 2020 is een inventarisatie gemaakt van alle werknemers. Geconstateerd is dat er overbezetting is. Met onmiddellijke ingang zijn er zes personen ontslagen. Vervolgens is er per werknemer een functieprofiel opgesteld. Het functieprofiel, waaronder ook het functioneren van beide eigenaren, is besproken.
(…)
4. Omdat er een dualistisch beleid wordt gevoerd vanuit beide vennoten betreffende het aansturen van de werkplaats zijn daarover diverse gesprekken met hen gevoerd. Het zwaartepunt van de discussie lag in de persoonlijke verstandhouding tussen beide heren. Afwisselend stuurt één van de vennoten de werkplaats aansturen, wat in de praktijk niet blijkt te werken. Daarom zijn [chef sub a] en [chef sub b] aangesteld als werkplaats chef. In de praktijk kom het erop neer dat zij dit nu zelfstandig uitvoeren, wat wel functioneert.
(…)”
2.6.
In de periode januari 2020 t/m juni 2020 heeft [eisende partij] in totaal 342 uren aan [gedaagde sub a] gefactureerd. [eisende partij] heeft over deze periode elf facturen bij [gedaagde sub a] ingediend. [gedaagde sub a] heeft deze facturen voldaan en aan [eisende partij] in totaal een bedrag betaald van € 35.976,49.
2.7.
[eisende partij] en [gedaagde sub a] hebben in de periode eind december 2020 t/m 8 januari 2021 met elkaar gesproken over de voorwaarden waaronder de overeenkomst verlengd zou kunnen worden. Op 8 januari 2021 heeft [gedaagde sub a] aan [eisende partij] meegedeeld dat de samenwerking niet zal worden gecontinueerd. De overeenkomst is dan ook geëindigd op 9 januari 2021.
2.8.
De facturen die [eisende partij] aan [gedaagde sub a] heeft verstrekt en die betrekking hebben op werkzaamheden verricht door [eisende partij] gedurende de periode 1 juli 2020 t/m 8 januari 2021 zijn door [gedaagde sub a] niet voldaan. Het betreft de volgende facturen, met een totale openstaande factuurwaarde van € 55.954,37 (na aftrek van creditfactuur KE007 van € 2.481,18):
-
Factuur KE0012
28 november 2020
€ 4.928,21
-
Factuur KE0013
29 november 2020
€ 2.868,76
-
Factuur KE0014
30 november 2020
€ 4.711,00
-
Factuur KE0015
1 december 2020
€ 5.275,60
-
Factuur KE0016
2 december 2020
€ 2.904,00
-
Factuur KE0017
3 december 2020
€ 6.759,95
-
Factuur KE0018
4 december 2020
€ 6.275,00
-
Factuur KE0019
7 december 2020
€ 4.664,31
-
Factuur KE020
11 januari 2021
€ 3.291,68
-
Factuur KE021
11 januari 2021
€ 4.723,78
-
Factuur KE022
11 januari 2021
€ 6.293,46
-
Factuur KE023
11 januari 2021
€ 1.313,31
-
Factuur KE024
11 januari 2021
€ 3.845,69
-
Factuur KE025
14 januari 2021
€ 580.80
De facturen KE0012 t/m KE0019 zijn door [eisende partij] op 16 december 2021 afgegeven aan een medewerker van [gedaagde sub a] . De facturen KE020 t/m KE024 zijn door [eisende partij] op 12 januari 2021 per e-mail aan [gedaagde sub a] toegezonden. In diezelfde e-mail heeft [eisende partij] aangekondigd dat factuur KE025 betreffende de telefoonkosten nog zou volgen.
2.9.
Bij brief van 30 maart 2021 heeft de toenmalige gemachtigde van [eisende partij] [gedaagde sub a] gesommeerd om de nog onbetaald gebleven facturen te voldoen. In de daaropvolgende periode is over deze kwestie gecorrespondeerd tussen de (verschillende) belangenbehartigers van partijen.
2.10.
[eisende partij] heeft op 24 augustus 2021 conservatoir beslag gelegd onder de Rabobank ten laste van [gedaagde sub a] , [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] . Het beslag heeft doel getroffen.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 65.232,57, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 55.954,37 vanaf 1 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Ook vordert [eisende partij] de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten, de beslagkosten en de nakosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eisende partij] ten grondslag dat hij uit hoofde van de overeenkomst (advies)werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde sub a] , waarvoor [gedaagde sub a] aan hem een vergoeding verschuldigd is. Ook stelt [eisende partij] nog aanspraak te maken op een kostenvergoeding voor het gebruik van een mobiele telefoon.
3.3.
[gedaagde partij] betwist dat zij nog enige vergoeding aan [eisende partij] verschuldigd is. Op grond van de overeenkomst mocht [eisende partij] aan [gedaagde sub a] factureren een bedrag van € 33.280,00 (exclusief BTW). [gedaagde sub a] heeft aan [eisende partij] reeds voldaan een bedrag van € 36.105,41 (inclusief BTW). [eisende partij] heeft de waarde van de overeenkomst daarom reeds ontvangen, aldus [gedaagde partij] [eisende partij] heeft daarnaast werkzaamheden verricht die buiten de opdracht vielen zonder daarvoor te waarschuwen. [eisende partij] is dan ook tekortgeschoten jegens [gedaagde partij] Tot slot betwist [gedaagde partij] de hoogte van de facturen van [eisende partij] die betrekking hebben op de periode 1 juli 2020 t/m 8 januari 2021. Bij wege van verweer beroept [gedaagde partij] zich voorwaardelijk op verrekening. Indien [gedaagde partij] nog een bedrag zou moeten betalen aan [eisende partij] , betwist [gedaagde partij] eveneens de hoogte van de facturen van [eisende partij] over de periode januari t/m juni 2020 en wil zij het teveel betaalde bedrag verrekenen. [gedaagde partij] concludeert tot afwijzing van de vorderingen en tot veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eisende partij] in de proceskosten en de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf

4.1.
[gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] zijn beiden woonachtig in [ woonplaats buitenland] . Aangezien zij allebei ook tevens woonplaats hebben in Nederland is de Nederlandse rechter bevoegd om van dit geschil kennis te nemen. Ook is Nederlands recht van toepassing.
Kern van de zaak
4.2.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [eisende partij] recht heeft op betaling van de facturen die hij op respectievelijk 16 december 2020 en 12 januari 2021 aan [gedaagde sub a] heeft uitgereikt. Deze facturen hebben betrekking op werkzaamheden die [eisende partij] heeft verricht in de periode 1 juli 2020 t/m 9 januari 2021 op basis van de overeenkomst. Een laatste factuur van 14 januari 2021 heeft betrekking op een onkostenvergoeding wegens het gebruik van een mobiele telefoon.
Beoordelingskader en uitleg van de overeenkomst
4.3.
Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank het volgende voorop. De overeenkomst die partijen hebben gesloten kwalificeert als een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW). Artikel 7:405 BW bepaalt dat [eisende partij] recht heeft op loon voor werkzaamheden die zijn verricht in het kader van de uitvoering van de opdracht. Uit het bepaalde in artikel 7:403 BW volgt dat [eisende partij] [gedaagde sub a] op de hoogte moest houden van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht. [eisende partij] moest daarnaast aan [gedaagde sub a] verantwoording afleggen over de wijze waarop hij zich van de opdracht heeft gekweten. Tot slot rust op [eisende partij] als opdrachtnemer een zorgplicht. De zorgplicht die op [eisende partij] rust wordt ingekleurd door de norm van hetgeen van een redelijk handelende en redelijk bekwame opdrachtnemer mag worden verwacht.
4.4.
Gelet op de standpunten van partijen komt het bij beantwoording aan op de vraag wat partijen zijn overeengekomen. Het betreft dan ook een kwestie van uitleg van de overeenkomst. De rechtbank overweegt in dit verband dat de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld en of die overeenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (Haviltex-maatstaf).
4.5.
Op grond van de processtukken en hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht, is als onvoldoende weersproken het volgende komen vast te staan. De onderneming van [gedaagde sub a] is gestart uit hobby. Door slim ondernemerschap, technisch inzicht en een gunstige tijdsgeest is [gedaagde sub a] uitgegroeid tot een onderneming met een jaaromzet van circa € 2 miljoen. De jaarwinst van [gedaagde sub a] bedraagt ongeveer € 40.000,-. De professionalisering van de onderneming is echter achtergebleven bij de groei van de onderneming. Dit blijkt onder meer uit het door [eisende partij] opgestelde en door [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] onderschreven reorganisatieplan. [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] verklaren zelf dat zij geen managers zijn. Hierom hebben zij gemeend een deskundig en ervaren managementadviseur in te schakelen om de hoognodige professionaliseringsslag te maken bij [gedaagde sub a] . [eisende partij] (die bij aanvang van de opdracht de leeftijd van 79 jaar had bereikt) is al gedurende meerdere decennia actief in verschillende managementfuncties. Naar het oordeel van de rechtbank is [eisende partij] te beschouwen als een zeer ervaren manager, die de spreekwoordelijke klappen van de zweep kent. [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] zijn daarentegen onervaren. Zij zijn – zoals zij zelf hebben verklaard – liever actief in de werkplaats, dan dat zij achter de bestuurstafel zitten. Met andere woorden, de relatie tussen [eisende partij] enerzijds en [gedaagde sub b] en [gedaagde sub c] anderzijds was op het gebied van kennis en ervaring niet gelijkwaardig.
4.6.
In de door [eisende partij] opgestelde overeenkomst is in artikel 1 lid 1 de opdracht geformuleerd als advisering van [gedaagde sub a] . De aan hem verstrekte opdracht zou [eisende partij] in beginsel gedurende één jaar vervullen. [eisende partij] zou in beginsel gedurende één dag per week uitvoering geven aan de opdracht. Tot de aan [eisende partij] verstrekte opdracht behoorde het opstellen van een reorganisatieplan. Dat plan heeft [eisende partij] opgeleverd op 13 maart 2020. In de overeenkomst is niet bepaald dat [eisende partij] de aanbevelingen uit het opgestelde reorganisatieplan zou gaan uitvoeren. Indien [eisende partij] projecten of activiteiten zou verrichten die buiten de opdracht vallen - partijen zelf spreken over
werkzaamheden buiten het normale advieswerk- dan maakt [eisende partij] aanspraak op een aanvullende managementvergoeding indien [gedaagde sub a] aan hem de opdracht heeft verstrekt om aanvullende werkzaamheden uit voeren (zie artikel 3 lid 2 van de overeenkomst).
4.7.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de zorgplicht die op [eisende partij] rust in combinatie met het bepaalde in artikel 3 lid 2 van de overeenkomst en de ongelijkwaardige relatie tussen partijen, volgt dat [eisende partij] [gedaagde sub a] uitdrukkelijk heeft moeten wijzen op de (financiële) gevolgen van een eventuele uitbreiding van de opdracht. De door [eisende partij] aan [gedaagde sub a] te verstrekken informatie moest zodanig zijn dat [gedaagde sub a] in staat was om een geïnformeerde en weloverwogen beslissing te maken om de opdracht al dan niet uit te breiden.
4.8.
Op basis van de voorgaande overwegingen, zal de rechtbank de vorderingen van [eisende partij] beoordelen, waarbij ook de betwistingen en verweren van [gedaagde partij] zullen worden betrokken.
Maximale vergoeding overeengekomen?
4.9.
Als meest verstrekkend verweer beroept [gedaagde partij] zich erop dat partijen in de overeenkomst een maximumvergoeding zijn overeengekomen. In dit verband wijst [gedaagde partij] op het bepaalde in artikel 2 lid 3 van de overeenkomst. Uit deze bepaling volgt, zo betoogt [gedaagde partij] , dat [eisende partij] maximaal één werkdag per week kan declareren. [eisende partij] bestrijdt deze uitleg van de overeenkomst.
4.10.
De rechtbank volgt [gedaagde partij] niet in de stelling dat partijen een maximumvergoeding zijn overeengekomen. Uitdrukkelijk staat in artikel 2 lid 3 van de overeenkomst dat de opdracht
in beginselgedurende één dag per week wordt uitgevoerd. De overeenkomst laat dan ook de ruimte aan [eisende partij] om ten behoeve van zijn opdracht meer dan één dag per week werkzaamheden te verrichten. Daar komt bij dat partijen na aanvang van de werkzaamheden van [eisende partij] niet het uitgangspunt hebben gehanteerd dat [eisende partij] per week maximaal één dag aan werkzaamheden mag declareren. Als onvoldoende weersproken staat vast dat [eisende partij] na ondertekening van de overeenkomst gedurende meerdere dagen per week werkzaamheden heeft uitgevoerd voor [gedaagde sub a] . Die werkzaamheden zijn ook door [eisende partij] in rekening gebracht aan [gedaagde sub a] . [gedaagde sub a] heeft die facturen voldaan en niet is gebleken dat [gedaagde sub a] tegen die facturen heeft geprotesteerd.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat [eisende partij] aanspraak kan maken op een vergoeding voor werkzaamheden die hij heeft verricht ten behoeve van [gedaagde sub a] en die vallen binnen de opdracht(en) die [gedaagde sub a] aan [eisende partij] heeft verstrekt. De omvang van de te declareren uren is in beginsel niet gemaximeerd.
Omvang werkzaamheden die voor vergoeding in aanmerking komen
4.12.
[eisende partij] stelt dat hij aanspraak maakt op een vergoeding voor uitgevoerde maar nog niet betaalde werkzaamheden van in totaal € 55.373,57 (facturen KE0012 t/m KE024 en na aftrek van creditfactuur KE007 van € 2.481,18). Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [eisende partij] de door [gedaagde sub a] onbetaald gelaten facturen, alsmede de onderliggende urenverantwoording overgelegd. Uit deze urenverantwoording volgt dat [eisende partij] meent dat sprake is van in totaal 587,7 uren nog onbetaald gebleven uren. [gedaagde partij] betoogt dat een aanzienlijk deel van de door [eisende partij] gefactureerde werkzaamheden buiten de overeengekomen opdracht vallen. Ook heeft [gedaagde partij] gemotiveerd de omvang betwist van de door [eisende partij] uitgevoerde werkzaamheden. [gedaagde partij] heeft per urenstaat die is opgenomen in de door [eisende partij] overgelegde urenverantwoording gemotiveerd aangegeven hoeveel uren [eisende partij] aan werkzaamheden kan declareren bij [gedaagde sub a] , dan wel gemotiveerd betwist dat [eisende partij] bepaalde werkzaamheden heeft uitgevoerd. Uit eigen berekeningen van [gedaagde partij] volgt dat [eisende partij] 270,25 uren te veel aan [gedaagde partij] doorbelast. [eisende partij] kan dan ook hoogstens aanspraak maken op een vergoeding van werkzaamheden met een omvang van 317,45 uren, zo betoogt [gedaagde partij]
4.13.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [eisende partij] veel taken en werkzaamheden verricht voor [gedaagde sub a] . De door hem uitgevoerde taken en werkzaamheden waren bovendien zeer divers. De rechtbank stelt op basis van de eigen urenverantwoording van [eisende partij] vast dat hij werkzaamheden heeft verricht op – onder meer – het gebied van acquisitie, klachtafhandeling, debiteurenbeheer en personeelsbeleid. Deze werkzaamheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet te beschouwen als advieswerkzaamheden en vallen dan ook buiten de aan [eisende partij] verstrekte opdracht.
4.14.
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden bij wie het initiatief lag voor werkzaamheden, die niet kwalificeren als advieswerkzaamheden. Bovendien betwist [gedaagde partij] dat [gedaagde sub a] aan [eisende partij] hiertoe een opdracht heeft verstrekt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] hierover als volgt verklaard:
“E
r was mismanagement op werkelijk elk niveau. [gedaagde sub a] moest boven water blijven naar mijn idee. De werkzaamheden die ik allemaal uitvoerde was een automatisch gevolg van wat we besproken hadden. Dat kon niet met 1 dag in de week. dat deed ik vanuit mijn conclusie wat er in het bedrijf moest gebeuren. Er was niemand om het reorganisatieplan uit te voeren. Toen ben ik het maar gaan doen. We hebben dat allemaal in overleg gedaan.”
[gedaagde sub b] heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling als volgt verklaard:

De opdracht was al in uitvoering en wij moesten maar mee. [eisende partij] heeft zelf
het voortouw genomen om die dingen uit te voeren. Wij liepen achter [eisende partij] aan omdat wij van die dingen niets wisten. We hebben er geen vragen over gesteld. We dachten dat het zo hoorde.”
4.15.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze verklaringen dat [eisende partij] meende zelfstandig uitvoering te moeten geven aan het reorganisatieplan en aan werkzaamheden die gedurende het jaar 2020 op zijn pad kwamen. [gedaagde sub a] lijkt deze handelwijze hoofdzakelijk te hebben gedoogd. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld zijn partijen niet overeengekomen dat [eisende partij] naast het adviseren van [gedaagde sub a] ook het reorganisatieplan zou gaan uitvoeren. Gelet op de inhoud van de overeenkomst komen werkzaamheden die niet kwalificeren als advieswerkzaamheden alleen voor vergoeding in aanmerking indien [gedaagde sub a] aan [eisende partij] daartoe een afzonderlijke opdracht heeft verstrekt. De omstandigheid dat [gedaagde sub a] heeft gedoogd dat [eisende partij] andere werkzaamheden dan advieswerkzaamheden is gaan uitvoeren, betekent niet dat [gedaagde sub a] met die werkzaamheden heeft ingestemd. De rechtbank heeft hiervoor bovendien overwogen dat de instemming door [gedaagde sub a] met uitbreiding van de werkzaamheden moet zijn gebaseerd op duidelijke en accurate informatie van [eisende partij] , zodat [gedaagde sub a] in staat was om een geïnformeerde en weloverwogen beslissing te maken om de opdracht al dan niet uit te breiden. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde partij] staat niet vast dat [gedaagde sub a] aan [eisende partij] afzonderlijke opdrachten heeft verstrekt voor het uitvoeren andere werkzaamheden dan advieswerkzaamheden. Het is dan ook aan [eisende partij] om te bewijzen dat [gedaagde sub a] aan hem de opdracht heeft verstrekt om andere werkzaamheden dan advieswerkzaamheden uit te voeren, waarbij iedere opdrachtverstrekking heeft plaatsgevonden op basis van duidelijke en accurate informatie over onder meer de te verwachten tijdsbesteding per opdracht. De rechtbank zal [eisende partij] daartoe in de gelegenheid stellen.
4.16.
Voor zover komt vast te staan dat de werkzaamheden die [eisende partij] aan [gedaagde sub a] heeft gedeclareerd vallen binnen de overeenkomst (advieswerkzaamheden), dan wel als vast komt te staan dat [gedaagde sub a] afzonderlijk(e) (de) opdracht(en) heeft verstrekt voor het uitvoeren van andere werkzaamheden, staat de omvang van de werkzaamheden die voor vergoeding in aanmerking komen nog niet vast. [gedaagde partij] heeft het aantal door [eisende partij] gedeclareerde uren immers gemotiveerd betwist. [gedaagde partij] betwist dat [eisende partij] bepaalde uren heeft gemaakt dan wel dat die uren noodzakelijk waren. Het is daarom aan [eisende partij] om te bewijzen dat hij de door hem gedeclareerde uren heeft besteed aan werkzaamheden waarvoor hij een opdracht had en dat die uren bovendien noodzakelijk waren voor de uitvoering van de betreffende werkzaamheden. De rechtbank zal [eisende partij] ook hiertoe in de gelegenheid stellen.
4.17.
[gedaagde partij] betoogt bovendien dat [eisende partij] niet heeft geïnformeerd dan wel gewaarschuwd dat hij substantieel meer uren is gaan besteden ter uitvoering van de opdracht uit hoofde van de overeenkomst. De rechtbank overweegt dat [eisende partij] als redelijk handelend en redelijk bekwaam opdrachtnemer [gedaagde sub a] uitdrukkelijk moest waarschuwen indien hij veel meer tijd zou gaan besteden ter uitvoering van de opdracht. Op basis van het procesdossier heeft de rechtbank vastgesteld dat uit de facturen waarvan [eisende partij] de betaling vordert, blijkt dat [eisende partij] verschillende malen gemiddeld meer dan 30 uur per week werkzaamheden zou hebben verricht ten behoeve [gedaagde sub a] . Dat is substantieel meer dan de in beginsel één dag in de week, zoals overeengekomen in artikel 2 lid 3 van de overeenkomst. Het is de rechtbank op basis van het procesdossier en hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht niet gebleken dat [eisende partij] [gedaagde sub a] hier op enig moment over heeft geïnformeerd, integendeel zelfs. [eisende partij] heeft zonder redelijke grond [gedaagde sub a] in het ongewisse gelaten over de hoogte van de aan hem verschuldigde vergoeding. Pas op 16 december 2020 heeft [eisende partij] aan [gedaagde sub a] verschillende facturen uitgereikt die betrekking hebben op de werkzaamheden die hij heeft verricht na 1 juli 2020. De op de mondelinge behandeling gegeven verklaring van [eisende partij] dat hij tijdelijk niet heeft gefactureerd om de liquiditeit van [gedaagde sub a] op te krikken, acht de rechtbank weinig overtuigend. Gevolg van het handelen van [eisende partij] is dat [gedaagde sub a] bijna een half jaar geen zicht had op het aantal uren dat [eisende partij] kennelijk aan de opdracht voor [gedaagde sub a] besteedde. Gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagde partij] gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [eisende partij] dat [gedaagde sub a] zijn tijdbesteding kon inzien in een document beschikbaar op de OneDrive-schijf van [gedaagde sub a] . Bovendien is de rechtbank van oordeel dat [eisende partij] met het enkel bijhouden van zijn tijdsbesteding niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting tot het uitdrukkelijk waarschuwen van [gedaagde sub a] dat hij substantieel meer uren werkzaam was dan vooraf overeengekomen. Het is aan [eisende partij] om te bewijzen dat hij [gedaagde sub a] heeft gewaarschuwd dat hij gedurende meer uren werkzaamheden zou gaan verrichten ten behoeve van [gedaagde sub a] dan de overeengekomen in beginsel één dag per week.
4.18.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank [eisende partij] in de gelegenheid stellen om te bewijzen:
 dat de door hem in de periode 1 juli 2020 t/m 9 januari 2021 uitgevoerde werkzaamheden binnen de opdracht advieswerkzaamheden vielen, dan wel dat hij voor deze werkzaamheden afzonderlijk(e) (een) opdracht(en) had gekregen van [gedaagde sub a] ;
 dat hij met betrekking tot de (advies)werkzaamheden heeft gewaarschuwd dat hij meer uren zou gaan besteden en in rekening zou brengen dan één dag per week, zoals vermeld in artikel 2 lid 3 van de overeenkomst;
 dat hij bij andere werkzaamheden dan advieswerkzaamheden waarvoor hij opdracht had gekregen van [gedaagde sub a] voorafgaand aan de opdrachtverstrekking [gedaagde sub a] op duidelijke en accurate wijze heeft geïnformeerd over de voorzienbare tijdsbesteding per opdracht;
 hoeveel uren hij aan welke werkzaamheden heeft besteed en in hoeverre deze tijdsbesteding noodzakelijk was voor de uitvoering van de betreffende werkzaamheden.
4.19.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisende partij] zich op het standpunt gesteld dat een door de rechtbank te benoemen deskundige de omvang van de werkzaamheden die voor vergoeding in aanmerking komen dient vast te stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor inschakeling van een deskundige. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de geschilpunten geen bijzondere deskundigheid vereist. Bovendien is sprake van een zuiver bewijsvraagstuk dat gelet op de uitgangspunten van de artikelen 149 en 150 Rv in het domein van [eisende partij] valt. Het is vanzelfsprekend aan [eisende partij] om te bepalen op welke wijze hij het benodigde bewijs wil leveren.
Onkostenvergoeding i.v.m. mobiele telefoon
4.20.
[eisende partij] vordert betaling van € 580,80 (inclusief BTW) als onkostenvergoeding voor het gebruik van een mobiele telefoon. Aan deze vordering legt [eisende partij] het bepaalde in artikel 4 lid 2 van de overeenkomst ten grondslag. In dit artikel is bepaald dat [eisende partij] aanspraak maakt op een maandelijkse vergoeding van € 40,00 in verband met de kosten voor het gebruik van een mobiele telefoon.
4.21.
[gedaagde partij] heeft de omvang van deze vordering niet betwist. [gedaagde partij] heeft hiertegen (buiten het hierna te bespreken voorwaardelijke verrekeningsverweer) ook geen verweer gevoerd. Consequentie hiervan is dat het door [eisende partij] gevorderde bedrag bij eindvonnis zal worden toegewezen.
Voorwaardelijk verweer: beroep op verrekening
4.22.
Bij wege van voorwaardelijk verweer stelt [gedaagde partij] dat zij ervan uitgaat dat de facturen die [eisende partij] bij [gedaagde sub a] heeft ingediend en die betrekking hebben op de periode januari t/m juni 2020 zijn opgeklopt met minstens 50%. Onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] enig bedrag verschuldigd is aan [eisende partij] , beroept zij zich op verrekening. [eisende partij] betwist dat sprake is van opgeklopte facturen. Bovendien voert hij aan dat [gedaagde sub a] de betreffende facturen allen heeft betaald, zonder dat bezwaar tegen die facturen is gemaakt.
4.23.
De rechtbank overweegt dat de voorwaarde waaronder het beroep op verrekening is ingesteld is vervuld. [gedaagde partij] zal immers in ieder geval veroordeeld worden tot betaling van € 580,80.
4.24.
De rechtbank zal het beroep op verrekening passeren op grond van artikel 6:136 BW. In artikel 6:136 BW is bepaald dat de rechter een vordering ondanks een beroep van de verweerder op verrekening kan toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Het op eenvoudige wijze vaststellen van de gegrondheid van het verweer is in dit geval niet mogelijk, mede gezien de zeer summiere onderbouwing van de veronderstelde tegenvordering van [gedaagde partij]
Slotsom
4.25.
Bij eindvonnis zal de rechtbank aan [eisende partij] in ieder geval toewijzen een bedrag van € 580,80. Alvorens te beslissen over de vordering tot vergoeding van zijn werkzaamheden, draagt de rechtbank [eisende partij] op het in overweging 4.18 genoemde bewijs te leveren.
4.26.
[eisende partij] kan het gevraagde bewijs leveren door overlegging van schriftelijk bewijs of door middel van getuigen. In dat laatste geval zal de rechtbank een getuigenverhoor bepalen op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman die ook aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling van 26 april 2022.
4.27.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.28.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eisende partij] op te bewijzen:
 dat de door hem in de periode 1 juli 2020 t/m 9 januari 2021 uitgevoerde werkzaamheden binnen de opdracht advieswerkzaamheden vielen, dan wel dat hij voor deze werkzaamheden afzonderlijk(e) (een) opdracht(en) had gekregen van [gedaagde sub a] ;
 dat hij met betrekking tot de (advies)werkzaamheden heeft gewaarschuwd dat hij meer uren zou gaan besteden en in rekening zou brengen dan één dag per week, zoals vermeld in artikel 2 lid 3 van de overeenkomst;
 dat hij bij andere werkzaamheden dan advieswerkzaamheden waarvoor hij opdracht had gekregen van [gedaagde sub a] voorafgaand aan de opdrachtverstrekking [gedaagde sub a] op duidelijke en accurate wijze heeft geïnformeerd over de voorzienbare tijdsbesteding per opdracht;
 hoeveel uren hij aan welke werkzaamheden heeft besteed en in hoeverre deze tijdsbesteding noodzakelijk was voor de uitvoering van de betreffende werkzaamheden.
5.2.
bepaalt dat, voor zover [eisende partij] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
31 augustus 2022voor het opgeven door [eisende partij] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de dinsdagen in de maanden oktober 2022 tot en met maart 2023, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [eisende partij] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [eisende partij] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eisende partij] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022.