ECLI:NL:RBGEL:2022:4744

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
C/05/397809 / HA ZA 21-637
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten tot het overleggen van stukken ex artikel 843a Rv in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in twee incidenten die betrekking hebben op het overleggen van stukken op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De incidenten zijn ingediend door Stadion Arnhem B.V. in zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak. In de hoofdzaak vorderde Stadion Arnhem inzage in diverse documenten die volgens hen relevant zijn voor hun verweer tegen de vorderingen van Stichting Vitesse en Vitesse B.V. De rechtbank oordeelde dat Stadion Arnhem niet aan de vereisten van artikel 843a Rv voldeed, omdat zij niet voldoende rechtmatig belang had bij de gevraagde stukken. De rechtbank wees de vorderingen van Stadion Arnhem af en veroordeelde hen in de kosten van de procedure.

In de vrijwaringszaak vorderde Exploitatiemaatschappij Gelredome inzage in documenten die Stadion Arnhem had opgevraagd in het kader van een Wob-verzoek. De rechtbank oordeelde dat ook hier onvoldoende rechtmatig belang was aangetoond door Exploitatiemaatschappij Gelredome, waardoor ook deze vorderingen werden afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de vorderingen in beide incidenten niet voldeden aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 843a Rv, die onder andere vereisen dat de eiser een rechtmatig belang moet hebben bij de gevraagde stukken. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bewijsvoering in civiele procedures, vooral met betrekking tot de inzage in documenten en de voorwaarden die daarvoor gelden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis in de incidenten ex artikel 843a Rv van 10 augustus 2022
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer C/05/397809 / HA ZA 21-637 van
1. de stichting
STICHTING BETAALD VOETBAL "VITESSE-ARNHEM",
gevestigd te Arnhem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. VITESSE,
gevestigd te Arnhem,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaten mrs. N. Amiel, J.W. de Groot en J.A. Vugs te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STADION ARNHEM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaten mrs. P.C.J. Twaalfhoven en B.W. Brouwer te Amsterdam,
en in de vrijwaringzaak met zaaknummer / rolnummer C/05/403166 / HA ZA 22-185 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STADION ARNHEM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de vrijwaringszaak,
verweerster in het incident,
advocaten mrs. P.C.J. Twaalfhoven en B.W. Brouwer te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ GELREDOME
gevestigd te Arnhem,
gedaagde in de vrijwaringszaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. S.J. van Susante.
Partijen zullen hierna Stichting Vitesse, Vitesse B.V. (gezamenlijk aangeduid als Vitesse c.s.) Stadion Arnhem en Exploitatiemaatschappij Gelredome genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 23 maart 2022
  • de akte overleggen producties t.b.v. de mondelinge behandeling tevens akte wijziging (vermeerdering en vermindering) eis in het incident ex art. 843a Rv van Stadion Arnhem van 14 juni 2022
  • de akte wijziging (vermeerdering en vermindering) van eis in het incident ex artikel 843a Rv van Stadion Arnhem van 20 juni 2022
  • de mondelinge behandeling in het incident ex art. 843a Rv, gehouden op 30 juni 2022
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 juni 2022
  • de spreekaantekeningen van Stadion Arnhem en Vitesse c.s.
1.2.
Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 23 maart 2022
  • de dagvaarding met eis in vrijwaring van 26 april 2022 met producties 1 tot en met 5
  • de incidentele conclusie ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Exploitatiemaatschappij Gelredome met producties 1 tot en met 4
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv van Stadion Arnhem met één productie.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in de beide incidenten.

2.De (verdere) beoordeling in het incident

in de hoofdzaak met rolnummer 21-637

2.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 23 maart 2022 (i) het geschil en de vorderingen van Vitesse c.s. in de hoofdzaak samengevat weergegeven, (i) in de door Stadion Arnhem opgeworpen vrijwaringsincidenten toegestaan de gemeente Arnhem en Exploitatiemaatschappij Gelredome in vrijwaring te doen dagvaarden en (iii) in het door Stadion Arnhem opgeworpen incident ex artikel 843a Rv een mondelinge behandeling bevolen. Tijdens de op 30 juni 2022 gehouden mondelinge behandeling in voornoemd incident hebben partijen hun standpunten met betrekking tot de incidentele vorderingen van Stadion Arnhem ex artikel 843a Rv over en weer nader toegelicht.
2.2.
De door Stadion Arnhem ingestelde vorderingen ex artikel 843a Rv zijn reeds weergegeven onder 4.1. van het tussenvonnis van 23 maart 2022. Stadion Arnhem heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 30 juni 2022 haar vorderingen (bij akten van 14 juni 2022 en 20 juni 2022) gewijzigd. Stadion Arnhem vordert thans om Vitesse c.s. op de voet van 843a Rv en versterkt met een dwangsom te veroordelen om afschrift te verstrekken althans inzage te verlenen in de volgende bescheiden:
1. Alle bescheiden waaruit de in de visie van Vitesse c.s. alle voor Stadion Arnhem uit het Speelrecht voortvloeiende rechten en plichten blijken (1) voor zover Vitesse c.s. het Speelrecht baseert op de aanwijzing d.d. 27 maart 1996 en (2) voor zover Vitesse c.s. het Speelrecht baseert op de aanwijzing d.d. 18 november 2020;
2. Bijlage 5 bij de koopovereenkomst d.d. 27 maart 1996;
3. De (definitieve) “nadere overeenkomst” waarmee de Gemeente en Vitesse hun rechtsverhouding terzake van de feitelijke uitoefening van het Speelrecht nader hebben geregeld;
4. De “afzonderlijke overeenkomst” waarmee de Gemeente en Vitesse hun rechtsverhouding terzake van de feitelijke uitoefening van het Speelrecht nader hebben geregeld;
5. De “nadere” overeenkomst van februari 1996 als genoemd in de considerans van de Onderhuurovereenkomst sub e;
6. De “aparte” overeenkomst genoemd in artikel V. lid 2 van de huurovereenkomst van februari 1996;
7. Alle andere overeenkomsten waaraan Vitesse c.s. in de periode tot aan 2003 gebruiksrechten heeft ontleend die op enigerlei wijze verband hielden met het Speelrecht, waaronder in ieder geval de “nadere afspraken inzake leveringen en diensten tussen Gelredome C.V. en B.V. Vitesse” van 19 november 1999 als bedoeld in de considerans sub e van de Onderhuurovereenkomst;
8. Het taxatierapport als bedoeld in randnummer 128;
9. Brief van de externe accountant van 20 september 2004 met goedkeurende verklaring en de management letter van 12 december 2003, als genoemd op pagina 91 van het Raadsonderzoek Arnhem-Vitesse “Feitenconstructie en tijdlijn” van maart 2009;
10. Alle eerdere versies/concepten van de Raamovereenkomst, alsmede de originele versie van de Raamovereenkomst (inclusief pagina 9);
11. Alle eerdere versies/concepten van de Hoofdhuurovereenkomst;
12. Alle eerdere versies/concepten van de Onderhuurovereenkomst;
13. Het memo van Vitesse c.s. aan de gemeente d.d. 26 april 2006 dat – naar aanleiding van de zienswijze van Vitesse c.s. (productie 9) – als document nummer 538 op de lijst geheim te houden documenten (productie 12) werd geplaatst;
14. De (concept) notitie van Vitesse c.s. aan de gemeente d.d. 26 september 2006 die - naar aanleiding van de zienswijze van Vitesse c.s. (productie 9) – als document nummer 571 op de lijst geheim te houden documenten (productie 12) werd geplaatst.
2.3.
Stadion Arnhem legt aan haar (gewijzigde) vorderingen in het incident het volgende ten grondslag. Vitesse c.s. stelt in de hoofdzaak dat zij per 1 oktober 2023 op basis van een door de gemeente Arnhem bedongen speelrecht gebruik mag en zal maken van het Gelredome. Volgens Vitesse c.s. is Stichting Vitesse door de gemeente Arnhem aangewezen als begunstigde van dit speelrecht op grond waarvan Stadion Arnhem moet dulden dat Stichting Vitesse gebruik maakt van het Gelredome voor haar voetbalactiviteiten (zie 2.1. van het tussenvonnis van 23 maart 2022). Vitesse c.s. heeft in dit verband in de hoofdzaak een aantal verklaringen voor recht gevorderd met betrekking tot het bestaan van voornoemd speelrecht en de aard en omvang daarvan. Deze vorderingen van Vitesse c.s. brengen volgens Stadion Arnhem mee dat zij recht op en belang bij kennisname van de gevorderde stukken heeft, om zo de rechtsverhouding zoals door Vitesse c.s. aan haar vorderingen in de hoofdzaak ten grondslag gelegd, te kunnen bepalen en begrijpen en haar verweer te kunnen onderbouwen. De bescheiden worden volgens Stadion Arnhem gevorderd zodat zij zich een beeld kan vormen van de aard, inhoud en omvang van het door Vitesse c.s. gepretendeerde speelrecht en, in samenhang daarmee, de in de hoofdzaak door Vitesse c.s. gevorderde uit het speelrecht voortvloeiende prestaties en de door Vitesse c.s. te verrichten tegenprestaties, het bestaan van het speelrecht en in samenhang met het voorgaande de verplichting, bevoegdheid en/of mogelijkheid van Stadion Arnhem om met Vitesse c.s. een (huur) overeenkomst te sluiten en na te komen zoals door Vitesse c.s. in de hoofdzaak in feite gevorderd.
2.4.
Het verweer van Vitesse c.s. tegen de vorderingen van Stadion Arnhem in dit incident komt er in de kern op neer dat Stadion Arnhem reeds over een aantal van de door haar gevorderde stukken beschikt, een deel van de door Stadion Arnhem gevorderde stukken niet relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen van Vitesse c.s. in de hoofdzaak, de gevorderde stukken voor een deel onvoldoende specifiek zijn omschreven en dus onvoldoende bepaald zijn om te kunnen worden toegewezen en dat Vitesse c.s. bovendien over een deel van de stukken niet beschikt en ook niet zou kunnen beschikken zodat zij hiertoe ook niet veroordeeld kan worden.
2.5.
Zoals in het tussenvonnis van 23 maart 2022 door de rechtbank in 4.4. reeds vooropgesteld, voorziet artikel 843a Rv niet in een onbeperkt rechtop inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar stelt artikel 843a lid 1 Rv aan de toewijsbaarheid van de daar bedoelde vordering drie cumulatieve voorwaarden: (i) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Bovendien is vereist dat degene van wie de bescheiden worden gevraagd deze te zijner beschikking of onder zijn berusting moet hebben.
2.6.
Ten aanzien van de eerste voorwaarde, het hebben van een rechtmatig belang, geldt dat een partij een direct en concreet belang moet hebben bij de gevraagde stukken. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv ook aanwezig kan zijn als de opgevraagde bescheiden van belang zijn voor het onderbouwen van een verweer (zie Kamerstukken II 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 188.). De bescheiden hoeven niet van doorslaggevend belang te zijn, maar moeten wel relevant zijn voor de rechtspositie van degene die om inzage verzoekt. Het ligt op de weg van de partij die afschrift verlangt om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit belang blijkt. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van bescheiden waarvan de eisende partij slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn verweren in de hoofdzaak (een zogenaamde ‘fishing expedition’).
2.7.
Tijdens de zitting heeft Stadion Arnhem desgevraagd toegelicht dat zij de door haar onder 13 en 14 gevorderde stukken, zoals omschreven onder 2.2., reeds ‘heeft gehad’. Bij die stand van zaken heeft Stadion Arnhem geen rechtmatig belang bij afgifte dan wel afschrift van deze stukken, zodat onbesproken kan blijven of met betrekking tot deze stukken aan de overige vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. Dat betekent dat de vorderingen onder 13 en 14 zullen worden afgewezen.
2.8.
Met betrekking tot de vorderingen onder 1 tot en met 12 is de rechtbank van oordeel dat Stadion Arnhem, ook tijdens de mondelinge behandeling, onvoldoende heeft onderbouwd dat is voldaan aan alle vereisten die artikel 843a Rv aan toewijzing van een exhibitievordering stelt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.9.
Stadion Arnhem vordert onder 1 afschrift van dan wel inzage in alle bescheiden waaruit in de visie van Vitesse c.s. de rechten en plichten uit het speelrecht blijken, voor zover Vitesse c.s. het speelrecht baseert op de aanwijzing van 27 maart 1996 dan wel van 18 november 2020. Vitesse c.s. stelt zich in dit verband op het standpunt dat zij reeds alle in haar visie relevante bescheiden heeft overgelegd als productie bij de dagvaarding. Stadion Arnhem heeft daartegenover ook tijdens de zitting niet onderbouwd waarom zij deze stukken nodig heeft om haar rechtspositie zodat niet in te zien valt welk (rechtmatig) belang zij heeft bij andere stukken waaruit in de visie van Vitesse c.s. alle voor Stadion Arnhem uit het speelrecht voortvloeiende rechten en plichten blijken, nog daargelaten dat uit het petitum kan niet kan worden afgeleid in/van welke specifieke documenten en bescheiden Stadion Arnhem afschrift/inzage wenst. Stadion Arnhem heeft deze stukken in ieder geval niet gespecificeerd of nader omschreven dan voornoemd. Ook tijdens de zitting heeft Stadion Arnhem de door haar gewenste bescheiden niet nader afgebakend, anders dan dat Stadion Arnhem heeft toegelicht dat zij met deze vordering doelt op bescheiden die aangeven hoe partijen het speelrecht destijds hebben gezien en uitgewerkt. Inzage in de stukken waarop Stadion Arnhem het oog heeft, leidt gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank tot een ‘fishing expedition’, waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld.
2.10.
Met betrekking tot de vorderingen onder 2 en 3 wordt als volgt overwogen. Volgens Stadion Arnhem blijkt uit artikel 3 sub h van de Leveringsakte 1996 dat het speelrecht (nader) zal worden uitgewerkt in een overeenkomst naar het model van bijlage 5. Die leveringsakte geeft dus niet exact weer wat de verplichtingen zijn en de omvang van het speelrecht wordt volgens Stadion Arnhem mede bepaald door bijlage 5 (waarop vordering 2 ziet) en de op basis daarvan gesloten (definitieve) overeenkomst (waarop vordering 3 ziet). Vitesse c.s. heeft mede tijdens de zitting betwist de door Stadion Arnhem genoemde stukken te kennen en daarover te kunnen beschikken en betwist dat deze stukken, voor zover deze bestaan, relevant zijn voor de beoordeling van de hoofdzaak. Maar ook indien ervan zou worden uitgegaan dat het speelrecht in kwestie inderdaad (nader) is uitgewerkt in bijlage 5 bij de Leveringsakte 1996 en een op basis daarvan gesloten (definitieve) overeenkomst en Vitesse c.s. over deze stukken zou kunnen beschikken, valt niet in te zien waarom de door Stadion Arnhem gevorderde stukken van belang zouden (kunnen) zijn voor de beantwoording van de vraag of het door Vitesse c.s. gestelde speelrecht thans (onverkort) geldt en wat daarvan tegenwoordig de aard en omvang is. Vast staat immers dat de onder 2 en 3 genoemde stukken ook in de visie van Stadion Arnhem betrekking hebben op de inhoud en uitvoering van het speelrecht in het verleden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe deze stukken voor Stadion Arnhem van belang zouden kunnen zijn ter bepaling van haar rechtspositie in dat verband. Dit heeft Stadion Arnhem, ook tijdens de zitting, niet nader toegelicht, althans niet adequaat.
2.11.
Stadion Arnhem vordert onder 4 de afgifte van een afzonderlijke overeenkomst waarin de gemeente en Vitesse hun rechtsverhouding ter zake de feitelijke uitoefening van het speelrecht nader hebben geregeld. Het ligt volgens Stadion Arnhem in de rede dat de door haar genoemde afzonderlijke overeenkomst ter uitwerking van het speelrecht ook daadwerkelijk is gesloten omdat het speelrecht zoals geformuleerd in de Leveringsakte 1996 onvoldoende duidelijk is omschreven. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of voornoemde overeenkomst ook daadwerkelijk bestaat, zoals Vitesse c.s. lijkt te betwisten, heeft Stadion Arnhem ook in dit verband onvoldoende onderbouwd welk rechtmatig belang zij heeft bij inzage in dan wel afschrift van deze overeenkomst. Het enkele gegeven, dat in deze overeenkomst (gedurende enige tijd) de feitelijke uitoefening van het speelrecht (nader) zou zijn geregeld, is daarvoor onvoldoende. Dit geldt eveneens voor de vorderingen onder 5 tot en met 7, waar Stadion Arnhem afgifte van dan wel inzage vordert in de ‘nadere’ overeenkomst van februari 1996 zoals genoemd in de considerans van de onderhuurovereenkomst, de ‘aparte’ overeenkomst zoals genoemd in artikel V. lid 2 van de huurovereenkomst van februari 1996 en andere overeenkomsten waaraan Vitesse c.s. tot 2003 gebruiksrechten heeft ontleend die verband hielden met het speelrecht, waaronder de nadere afspraken inzake leveringen en diensten tussen Gelredome C.V. en B.V. Vitesse van 19 november 1999. Ook in dit verband heeft Stadion Arnhem nagelaten op adequate wijze te onderbouwen waarom de verlangde stukken relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het geschil in de hoofdzaak.
2.12.
Met betrekking tot de vordering onder 8 wordt als volgt overwogen. Stadion Arnhem heeft tijdens de zitting desgevraagd toegelicht dat dit taxatierapport relevant is voor het door haar te voeren verweer met betrekking tot procedure over staatssteun tussen Stadion Arnhem enerzijds en Vitesse c.s. en de gemeente Arnhem anderzijds (met zaak-/rolnummer C/05/399052 / HA ZA 22-47) en dat voornoemde procedure is gevoegd met de onderhavige. Hoewel in de beide procedures de (hoofd)zaken bij vonnis in incident van 20 april 2022 zijn gevoegd, blijven de beide procedures afzonderlijke procedures. Stadion Arnhem heeft haar incidentele vordering ex artikel 843a Rv enkel in de onderhavige procedure ingesteld en niet in de procedure over staatssteun. Stadion Arnhem kan niet in de onderhavige procedure stukken opvragen ter onderbouwing van het verweer in een andere procedure. Maar ook afgezien van het voorgaande staat vast dat de taxatie in kwestie enkel ziet op het gebruik van het Gelredome zoals deze volgt uit de onderhuurovereenkomst en deze onderhuurovereenkomst maakt geen deel uit van de vorderingen van Vitesse c.s. in de hoofdzaak. Bij die stand van zaken heeft Stadion Arnhem geen rechtmatig belang bij afschrift van dan wel inzage in dit taxatierapport voor de onderbouwing van haar verweer in de onderhavige procedure.
2.13.
Onder 9 vordert Stadion Arnhem de afgifte van dan wel inzage in een brief van een externe accountant met een goedkeurende verklaring en een managementletter, een en ander als genoemd op pagina 91 van het Raadsonderzoek Arnhem-Vitesse van maart 2009. Stadion Arnhem heeft ter onderbouwing van deze vordering verwezen naar pagina 91 van voornoemd raadsonderzoek en tijdens de zitting toegelicht dat de door haar opgevraagde stukken in het reddingsplan passen en dat daarmee afscheid is genomen van het speelrecht, aangezien het speelrecht door de accountant is afgewaardeerd naar nihil. Stadion Arnhem heeft daarmee echter nog niet duidelijk gemaakt waarom voornoemde stukken relevant zijn voor de beoordeling van het geschil ter zake het voortbestaan van het speelrecht in de hoofdzaak, zodat naar het oordeel van de rechtbank van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv geen sprake is.
2.14.
De vorderingen onder 10 tot en met 12 zien op eerdere versies/concepten van de raamovereenkomst (inclusief de originele raamovereenkomst), de hoofdhuurovereenkomst en de onderhuurovereenkomst. Tijdens de zitting heeft Stadion Arnhem desgevraagd toegelicht dat zij over voornoemde eerdere versies/concepten wil beschikken om kennis te nemen van de partijbedoelingen. Volgens haar dient Vitesse c.s. transparant te zijn over de inhoud van de eerdere versies waarin over het speelrecht wordt gesproken. Nog afgezien van het gegeven dat Vitesse c.s. gemotiveerd heeft betwist over eerdere versies/concepten van de genoemde overeenkomsten te beschikken dan wel te kunnen beschikken, valt ook met de door Stadion Arnhem ter zitting gegeven toelichting niet in te zien hoe inhoud van de concepten/eerdere versies van de genoemde overeenkomsten van belang zouden kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag of Vitesse c.s. gebruik mag maken van het door haar gestelde speelrecht en Stadion Arnhem moet dulden dat Stichting Vitesse gebruik maakt van het Gelredome voor haar voetbalactiviteiten.
2.15.
De slotsom is dat alle vorderingen van Stadion Arnhem in het incident ex artikel 843a Rv zullen worden afgewezen. De enkele toezegging van Vitesse c.s. in de brief van 26 februari 2020 om ‘te zijner tijd’ informatie aan Stadion Arnhem te verschaffen die bij haar bekend is, doet aan het voorgaande niet af. Uit enkel de toezegging om stukken te overleggen in een brief als deze volgt nog geen verbintenis om dat ook daadwerkelijk te doen.
2.16.
Het verzoek tot verlenging van de termijn voor het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak in het geval het tot een veroordeling tot afgifte van danwel inzage in bepaalde bescheiden komt, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
2.17.
In het tussenvonnis van 23 maart 2022 is overwogen dat de beslissing omtrent de kosten in de incidenten wordt aangehouden totdat in de hoofdzaak is beslist. Wat betreft het onderhavige incident is deze beslissing evident onjuist, immers daarin moest, zoals in hetzelfde vonnis bepaald, nog een mondelinge behandeling plaatsvinden. Stadion Arnhem zal thans als de in het ongelijk gestelde partij in dit incident in de kosten daarvan worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van Vitesse c.s. begroot op € 1.126,00 (2 punten x tarief II).
in de vrijwaringszaak met rolnummer 22-185
2.18.
Zoals reeds onder 2.1. is overwogen heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 23 maart 2022 in de door Stadion Arnhem opgeworpen vrijwaringsincidenten toegestaan de gemeente Arnhem en Exploitatiemaatschappij Gelredome in vrijwaring te doen dagvaarden. Stadion Arnhem heeft vervolgens (enkel) Exploitatiemaatschappij Gelredome in vrijwaring opgeroepen bij dagvaarding van 26 april 2022. Stadion Arnhem vordert in de vrijwaring, voor het geval het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaak meebrengt dat Stadion Arnhem enig gebruik op grond van het speelrecht aan Vitesse c.s. moet verstrekken, Exploitatiemaatschappij Gelredome te veroordelen om dit gebruik te gehengen en te gedogen vanaf 1 oktober 2023 en zolang de hoofdhuurovereenkomst (en de ontruimingsbescherming ex art. 7:230a BW) voortduurt. Ook vordert Stadion Arnhem in dat geval een verklaring voor recht dat de door Exploitatiemaatschappij Gelredome te betalen huurprijs uit hoofde van de hoofdhuurovereenkomst wordt verminderd met het bedrag dat met ingang van 1 oktober 2023 door Vitesse c.s. aan Stadion Arnhem moet worden betaald als tegenprestatie voor het door Stadion Arnhem ingevolge het in de hoofdzaak te wijzen vonnis aan Vitesse c.s. te verschaffen gebruik, voor zover dit gebruik de hoofdhuurovereenkomst raakt. Exploitatiemaatschappij Gelredome heeft vervolgens alvorens een conclusie van antwoord te nemen een incident ex artikel 843a Rv opgeworpen.
2.19.
Exploitatiemaatschappij Gelredome vordert in dit incident - sterk samengevat - Stadion Arnhem te veroordelen om op de voet van 843a Rv en versterkt met een dwangsom afschrift te verstrekken van althans inzage te verlenen in A. de bescheiden die Stadion Arnhem van Vitesse c.s. zal ontvangen op grond van het vonnis in incident ex artikel 843a Rv in de hoofdzaak dan wel op grond van een in die procedure op enig moment bereikte schikking en B. de stukken die Stadion Arnhem van de gemeente Arnhem ontving dan wel zal ontvangen uit hoofde van het op 24 januari 2022 ingediende Wob-verzoek en het besluit van 1 juni 2022 van (de gemeenteraad van) de gemeente Arnhem en alle correspondentie tussen Stadion Arnhem en (de gemeenteraad van) de gemeente Arnhem vanaf 24 januari 2022 met betrekking tot dat Wob-verzoek.
2.20.
Exploitatiemaatschappij Gelredome legt aan haar vorderingen in het incident het volgende ten grondslag. Stadion Arnhem heeft in de hoofdzaak het bovengenoemde incident ex artikel 843a Rv opgeworpen om zich adequaat te kunnen verweren tegen de vorderingen van Vitesse c.s. met betrekking tot het speelrecht. Ook heeft Stadion Arnhem op 24 januari 2022 een Wob-verzoek ingediend dat overduidelijk ziet op het speelrecht blijkens productie 4 bij dagvaarding. Aangezien Stadion Arnhem zowel de bescheiden waarvan zij afgifte verlangt in het incident in de hoofdzaak als de bescheiden die zij heeft opgevraagd in het kader van het Wob-verzoek van belang acht voor een adequaat verweer tegen de vorderingen van Vitesse c.s. in de hoofdzaak, wenst Exploitatiemaatschappij Gelredome in dezelfde (bewijs)positie te worden gebracht als die waarin Stadion Arnhem verkeert c.q. zal verkeren (‘equality of arms’), een en ander zodat zij haar eigen verweer (in de vrijwaringszaak) adequaat kan onderbouwen.
2.21.
Het verweer van Stadion Arnhem tegen de vorderingen in dit incident komt erop neer dat Exploitatiemaatschappij Gelredome inzage in documenten vordert waar zij reeds over beschikt c.q. kan beschikken en dat een deel van de door haar gevorderde informatie al openbaar toegankelijk is of zal zijn. Bovendien heeft Exploitatiemaatschappij Gelredome geen belang bij inzage in dan wel afschrift van de door haar gevorderde bescheiden met betrekking tot het speelrecht, nu in de vrijwaringsprocedure dat speelrecht nu juist een gegeven is gelet op de voorwaarde waaronder de vorderingen in de vrijwaringsprocedure zijn ingesteld. Bovendien zijn de gevorderde bescheiden te onbepaald en zien de gevorderde bescheiden niet op de rechtsbetrekking zoals deze in de vrijwaringszaak aan de orde is.
2.22.
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop moet worden gesteld dat ook de incidentele vorderingen in dit incident moeten worden beoordeeld aan de hand van de vereisten zoals neergelegd in artikel 843a Rv (zie 2.5. en 2.6.).
2.23.
Zoals onder 2.15. is overwogen worden de incidentele vorderingen ex artikel 843a Rv in de hoofdzaak afgewezen. Verder staat vast dat partijen in de hoofdzaak (tot op heden) geen (al dan niet partiele) schikking hebben bereikt. Bij die stand van zaken heeft Exploitatiemaatschappij Gelredome geen belang bij haar vorderingen onder A. zodat deze vorderingen zullen worden afgewezen.
2.24.
Met betrekking tot de vorderingen onder B. betreffende (de correspondentie over en naar aanleiding van) het Wob-verzoek van 24 januari 2022 geldt het volgende.
Uit de incidentele conclusie blijkt dat het belang van Exploitatiemaatschappij Gelredome bij inzage in de door Stadion Arnhem in het kader van het Wob-verzoek ontvangen stukken en de te dien aanzien gevoerde correspondentie erin gelegen is dat als bepaalde stukken van belang zijn voor Stadion Arnhem in het kader van het verweer tegen de vorderingen van Vitesse c.s. over het speelrecht in de hoofdzaak, deze informatie eveneens van belang is in het kader van het verweer tegen de vordering van Stadion Arnhem in de vrijwaringszaak over datzelfde speelrecht. Daarmee heeft Exploitatiemaatschappij Gelredome echter onvoldoende adequaat onderbouwd wat haar eigen rechtmatig belang bij inzage/afschrift is in de zin van artikel 843a Rv. Het enkele gegeven dat Stadion Arnhem naar aanleiding van voornoemd Wob-verzoek beschikt over bepaalde (al dan niet thans openbaar toegankelijke) documenten en correspondentie, maakt nog niet dat Exploitatiemaatschappij Gelredome daar (dus) ook over moet kunnen beschikken ter onderbouwing van het door haar in de vrijwaringsprocedure te voeren verweer. Artikel 843a Rv biedt hier in ieder geval geen grondslag voor. In het kader van de behandeling ten gronde van de vrijwaringszaak zal nog aan de orde kunnen komen of en in hoeverre afgifte van afschriften van dan wel inzage in (bepaalde) stukken noodzakelijk is om aan de belangen van (in dit geval) Exploitatiemaatschappij Gelredome tegemoet te komen. In dit verband wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 22 Rv. De slotsom is dat bij gebreke aan voldoende rechtmatig belang ook de vorderingen onder B. zullen worden afgewezen zodat aan de overige voorwaarden die artikel 843a Rv verbindt aan toewijzing van de daar bedoelde vordering niet wordt toegekomen.
2.25.
Exploitatiemaatschappij Gelredome zal als de in het ongelijk gestelde partij in dit incident in de kosten daarvan worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van Stadion Arnhem begroot op € 1.126,00 (1 punten x tarief II).

3.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten ex artikel 843a Rv
in de hoofdzaak met rolnummer 21-637
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Stadion Arnhem in de kosten van de procedure, aan de zijde van Vitesse c.s. begroot op € 1.126,00,
3.3.
verklaart de veroordeling onder 3.2. uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringzaak met rolnummer 22-185
3.4.
wijst de vorderingen af,
3.5.
veroordeelt Exploitatiemaatschappij Gelredome in de kosten van de procedure, aan de zijde van Stadion Arnhem begroot op € 563,00,
3.6.
verklaart de veroordeling onder 3.5. uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 september 2022voor conclusie van antwoord,
in de vrijwaringszaak
3.8.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 september 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022.