Op 11 augustus 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juli 2022, waarbij hem de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 was opgelegd. Tijdens de zitting op 9 augustus 2022, waar eiser via beeldverbinding aanwezig was, werd de zaak behandeld. Eiser betoogde dat er onvoldoende zicht op overdracht naar Frankrijk was, aangezien verweerder later had aangegeven dat hij bij België zou worden geclaimd. De rechtbank oordeelde dat er op het moment van inbewaringstelling voldoende aanwijzingen waren voor een overdracht op basis van de Dublinverordening, ondanks de wijziging in de claimlocatie.
De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde, omdat de verweerder terecht had gesteld dat er zicht op overdracht bestond. Eiser had eerder asiel aangevraagd in meerdere landen, waaronder Frankrijk en België, en de rechtbank volgde de toelichting van verweerder dat er een claimverzoek was ingediend bij de Franse autoriteiten, maar dat Frankrijk niet meer verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. De rechtbank oordeelde ook dat er geen lichter middel kon worden toegepast, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, gezien zijn eerdere gedrag.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H.M. Aben, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.