ECLI:NL:RBGEL:2022:4735

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14426 VK
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op overdracht in asielprocedure; beoordeling van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding

Op 11 augustus 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juli 2022, waarbij hem de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 was opgelegd. Tijdens de zitting op 9 augustus 2022, waar eiser via beeldverbinding aanwezig was, werd de zaak behandeld. Eiser betoogde dat er onvoldoende zicht op overdracht naar Frankrijk was, aangezien verweerder later had aangegeven dat hij bij België zou worden geclaimd. De rechtbank oordeelde dat er op het moment van inbewaringstelling voldoende aanwijzingen waren voor een overdracht op basis van de Dublinverordening, ondanks de wijziging in de claimlocatie.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde, omdat de verweerder terecht had gesteld dat er zicht op overdracht bestond. Eiser had eerder asiel aangevraagd in meerdere landen, waaronder Frankrijk en België, en de rechtbank volgde de toelichting van verweerder dat er een claimverzoek was ingediend bij de Franse autoriteiten, maar dat Frankrijk niet meer verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. De rechtbank oordeelde ook dat er geen lichter middel kon worden toegepast, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, gezien zijn eerdere gedrag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H.M. Aben, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14426

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. P.A.E. Engelen)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, via beeldverbinding, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Zicht op overdracht
1. Eiser voert aan dat onvoldoende duidelijk is of er zicht op overdracht is. De maatregel van bewaring werd aan eiser opgelegd omdat sprake zou zijn van een overdracht aan Frankrijk, maar daar is verweerder later op terug gekomen door hem vervolgens bij België te claimen. Het is volgens eiser niet duidelijk of er tijdens het claimverzoek aan Frankrijk voldoende zicht op overdracht was. Ook is niet duidelijk of er al een antwoord is van de Belgische autoriteiten en wat de datum is van een eventuele overdracht aan België.
1.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder stelt terecht dat op het moment dat eiser in bewaring werd gesteld er voldoende concrete aanwijzingen waren dat eiser kan worden overgedragen op grond van de Dublinverordening. Dat eiser eerst bij Frankrijk werd geclaimd en vervolgens bij België, maakt dit niet anders. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling namelijk verklaard dat hij behalve in Nederland ook asiel heeft aangevraagd in Frankrijk, België en Duitsland. Dat verweerder eerst bij het verkeerde land een claim heeft gelegd, betekent niet, gelet op eisers verklaring, dat de Dublinverordening dan niet meer op hem van toepassing is. Verweerder heeft verder op zitting toegelicht een claimverzoek te hebben ingediend bij de Franse autoriteiten, maar omdat eiser tijdens zijn verblijf in België door de Belgische autoriteiten niet tijdig is overgedragen aan Frankrijk, is Frankrijk niet meer verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielverzoek. Verweerder heeft daarom vervolgens een claim bij België gelegd. De Belgische autoriteiten hebben dit claimverzoek geaccepteerd met het claimakkoord van 5 augustus 2022. Dat er nog geen datum bekend is voor de overdracht naar België maakt dit niet anders. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat op 8 augustus 2022 pas een overdrachtsbesluit is genomen en omdat dit dateert van kort voor de zitting er nog geen tijd is geweest om verdere actie te ondernemen, zoals het plannen van een vlucht. De rechtbank volgt deze toelichting en is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat in het geval van eiser voldoende uitzicht op overdracht bestaat, zowel tijdens het eerdere claimverzoek aan Frankrijk als tijdens het huidige claimakkoord met België. Voor zover het betoog van eiser zo moet worden begrepen dat hij meent dat voorafgaand aan een inbewaringstelling een overdrachtsbesluit moet zijn genomen, slaagt dit betoog evenmin. Een overdrachtsbesluit wordt op grond van artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening eerst genomen, nadat de aangezochte lidstaat heeft ingestemd met het verzoek om over- of terugname, terwijl op grond van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening ook vreemdelingen ten behoeve van wie nog geen over- of terugnameverzoek is ingediend in bewaring kunnen worden gesteld. Een overdrachtsbesluit is daarmee geen voorwaarde voor inbewaringstelling en dit kan in voorkomende gevallen eerst na de inbewaringstelling van de vreemdeling worden genomen. [1]
Lichter middel
2. Eiser voert aan dat hij graag zo snel mogelijk weg wil uit Nederland, geen enkel bezwaar heeft om terug te keren naar België en bereid is om zelf terug te keren. Hij wil zijn dochtertje, die zich in België bevindt, weer kunnen vasthouden.
2.1.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat verweerder had moeten volstaan met toepassing van een lichter middel. Dit betoog slaagt niet. Gelet op de niet bestreden gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel van de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Uit deze gronden volgt dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder betrekt daarbij terecht dat eiser in het verleden al meerdere malen met onbekende bestemming is vertrokken en zich aan het toezicht heeft onttrokken. Dit is een aanwijzing dat eiser niet zelfstandig zal terugkeren naar België indien verweerder hem een lichter middel zoals een meldplicht oplegt.
Conclusie en gevolgen
3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.H.M. Aben, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 14 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2813.