ECLI:NL:RBGEL:2022:4682

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
05.091045.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en poging tot zware mishandeling met vrijspraak van poging tot doodslag

Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en poging tot doodslag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte op 20 maart 2022 in Zutphen met een mes de aangever heeft verwond, wat resulteerde in zware lichamelijke letsels. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij met opzet de dood van de aangever heeft willen veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, en legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, waaronder het gebruik van alcohol. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade en smartengeld, in totaal € 2.882,14, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.091045.22
Datum uitspraak : 9 augustus 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 2000] in [geboorteplaats] (Somalië),
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Almelo.
Raadsvrouw: mr. P.C. Borkhuis, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 juli 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2022, te Zutphen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, [slachtoffer] , opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes, althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp, een of meerdere keer/keren in/aan/op het gezicht en of de rug en/of de hals/keel, althans het lichaam van die [slachtoffer] , heeft gestoken/geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2022, te Zutphen, althans in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten, een grote en/of diepe (snij)wond in/op/aan het gezicht, althans het lichaam, met een ontsierend litteken tot gevolg, heeft toegebracht door, met een mes, althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp, een of meerdere keer/keren in/aan/op het gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te steken, prikken en/of snijden,
en/of
hij op of omstreeks 20 maart 2022, te Zutphen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp, een of meerdere keer/keren in/aan/op de rug en/of de hals/keel, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te hebben gestoken, geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er voor de primair tenlastegelegde poging doodslag onvoldoende bewijs is, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Wel zou verdachte moeten worden veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling ten aanzien van de verwonding in het gezicht van aangever en de poging tot zware mishandeling ten aanzien van de verwondingen in de hals en de rug van aangever.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte degene was die aangever met het mes heeft verwond. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat het dossier onvoldoende informatie over de aard van de verwondingen bevat.
Beoordeling door de rechtbank
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de hierna genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer] is gestoken met een mes en dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven heeft geroepen. Zo blijkt niet of verdachte met kracht heeft gestoken. Gelet daarop kan het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer niet worden bewezen. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring
De rechtbank komt wel tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde en overweegt daartoe het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 20 maart 2022 op stap was in Zutphen. Zijn broertje kreeg een woordenwisseling met een jongen. Aangever probeerde de ruzie te sussen. Er kwam een Somalische jongen op aangever aflopen die tegen aangever zei: “Kom maar vechten, één op één met mij”. Aangever stond oog in oog met de jongen en voelde opeens dat hij geraakt werd op zijn wang. Aangever voelde aan zijn wang en zag dat hij veel bloed aan zijn hand had. De Somalische jongen stond op één meter afstand. Later zag aangever een grote snee over de borstzijde van zijn jas. Toen hij in het ziekenhuis werd onderzocht, bleek hij een steekwond in zijn rug te hebben. [2]
Aangever is onderzocht in het ziekenhuis. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat aangever steekverwondingen had voor het linkeroor, ter hoogte van de hals aan de linkerkant en in de rug/flank van de borstkas. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij bij een ruzie betrokken was op 20 maart 2022. Verdachte zei tegen aangever: “kom vechten dan, één op één.” Verdachte ging vechten met aangever. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij haar vriend (de rechtbank begrijpt: aangever) zag staan met zijn hand op zijn gezicht. Ze zag heel veel bloed. Haar vriendin [getuige 2] liep naar een jongen toe die op de grond zat. De jongen had een mes in zijn handen. Getuige [getuige 1] zag dat de jongen met het mes opsprong en aangever van achteren aanviel. De jongen maakte een steekbeweging in de richting van de rug van aangever en rende meteen weg. Getuige [getuige 1] dacht dat de jongen [verdachte] heette. Ze herkende verdachte van zijn instagramprofiel. [5]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte na de ruzie een mes liet zien met een blad van ongeveer 10 à 15 cm. [getuige 3] zag dat er bloed zat op het mes en op de hand van verdachte. [6]
Op basis van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever heeft gestoken. Hierdoor heeft aangever steekverwondingen opgelopen in zijn aangezicht, ter hoogte van zijn hals en in zijn rug [7] . De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verwondingen worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Daarbij kunnen als gezichtspunten worden aangemerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Aangever is na het incident naar het ziekenhuis gegaan waar zijn verwondingen zijn gehecht. Uit het dossier blijkt dat aangever een direct zichtbaar, diep, ontsierend litteken van ten minste 2 cm in zijn gezicht heeft. Aangever heeft verklaard dat hij het litteken nog steeds voelt trekken. [8] Aangever is letterlijk getekend door het incident en het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke littekens doorgaans blijvend zijn. Dit in aanmerking nemend kwalificeert de rechtbank dit letsel als zwaar lichamelijk letsel. De gedragingen van verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank daarom zware mishandeling op.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte aangever daarnaast met het mes in de hals heeft geraakt en in de rug heeft gestoken. Door het steken/snijden in de hals en de rug had verdachte zwaar letsel kunnen toebrengen. In de hals bevinden zich onder andere de halsslagader en de luchtpijp, die indien zij geraakt worden voor aanzienlijk letsel en bloedverlies kunnen zorgen. De rechtbank oordeelt dan ook dat de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer daarbij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De ten laste gelegde poging zware mishandeling kan daarom worden bewezen.
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks20 maart 2022, te Zutphen,
althans in Nederland,aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten, een grote en
/ofdiepe (snij)wond in/op/aan het gezicht,
althans het lichaam,met een ontsierend litteken tot gevolg, heeft toegebracht door, met een mes,
althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp,een
of meerderekeer
/kerenin/aan/op het gezicht
, althans het lichaam,van die [slachtoffer] te steken, prikken en/of snijden,
en
/of
hij op
of omstreeks20 maart 2022, te Zutphen
, althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes
, althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp, een -in/aan/op de rug en
/ofde hals/keel,
althans het lichaam,van die [slachtoffer] te hebben gestoken
, geprikten/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘zware mishandeling’
en
‘poging tot zware mishandeling’

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie heeft gevraagd de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 21 juni 2022.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Daarnaast heeft de raadsvrouw de rechtbank gevraagd rekening te houden met het feit dat verdachte een
first offenderis en dat er blijkens de reclasseringsrapportage van 21 juni 2022 vanwege de jeugdige leeftijd van verdachte kans is op detentieschade. De raadsvrouw heeft gevraagd aan de rechtbank om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest gezeten heeft en het resterende deel voorwaardelijk op te leggen, dan wel om te zetten naar een taakstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft na een avond uitgaan, waarbij drank in het spel was, het slachtoffer in het bijzijn van diverse omstanders met een mes in zijn gezicht en hals verwond en in zijn rug gestoken. Hij heeft daarmee onder andere een blijvend litteken in het gezicht van het slachtoffer veroorzaakt. Door zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer en angst veroorzaakt, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring die ter zitting werd voorgedragen.
Daarbij heeft hij geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor het door hem gepleegde feit. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van de verdachte rekening houden.
De rechtbank overweegt over toepassing van het adolescentenstrafrecht het navolgende. Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 21 jaar. De reclassering ziet op het gebied van handelingsvaardigheden dat er enigszins tekorten zijn, omdat verdachte mogelijk functioneert op (licht) verstandelijk niveau. De reclassering kan op basis van de beschikbare informatie echter niet concluderen of het jeugdstrafrecht zou moeten worden toegepast. Dit leidt voor de rechtbank tot de conclusie dat in het geval van verdachte uitgegaan moet worden van de hoofdregel, namelijk toepassen van het volwassenstrafrecht.
De rechtbank heeft gelet op de reclasseringsrapport van 21 juni 2022. Het was voor de reclassering niet mogelijk om een relatie te leggen tussen de feiten, verdachte en zijn omstandigheden, omdat verdachte het feit ontkent. De reclassering ziet echter wel risicofactoren op het gebied van vrijetijdsbesteding, middelengebruik en agressieregulatie. Er was sprake van dagelijks cannabisgebruik en overmatig alcoholgebruik tijdens het uitgaan. De reclassering heeft de indruk dat het verdachte ontbreekt aan probleembesef. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank neemt dit advies over.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden is met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden koppelen zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 21 juni 2022, met uitzondering van het locatieverbod en -gebod. De rechtbank acht het contactverbod voldoende om ervoor te zorgen dat verdachte het slachtoffer niet zal opzoeken.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 928,95 aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd met betrekking tot de schadepost die ziet op de jas, omdat het bonnetje dat is ingediend ter onderbouwing van de schadepost, ongedateerd is en niet kan worden vastgesteld hoe oud de jas was ten tijde van het feit. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om een betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij in termijnen op te leggen.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de schadeposten als volgt.
Materiële schade
Met betrekking tot de schadeposten die zien op de medische kosten (€ 290,16) en kleding (€ 579,50) is de rechtbank van oordeel dat deze schadeposten een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit en voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank zal deze kosten toewijzen.
De post “telefoonkosten” is onvoldoende onderbouwd, nu niet is aangetoond dat er telefoonkosten zijn gemaakt buiten een regulier telefoonabonnement. Deze post komt niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het onderdeel van de schadepost ‘reiskosten’ die ziet op ‘reiskosten naar de raadsvrouw’ is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en komt haar redelijk voor. Deze kosten zijn echter niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv, maar als proceskosten in de zin van artikel 532 Sv. De rechtbank begrijpt de vordering aldus dat de benadeelde partij de kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten en de toewijzing zal dienovereenkomstig plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat de kosten kunnen worden toegewezen (€ 21,81). De overige onderdelen van de schadepost ‘reiskosten’ zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en komen haar redelijk voor. Deze kosten zullen worden toegewezen als materiële schade (€ 12,48).
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van een litteken in het gezicht en steek- en snijverwondingen opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- vaststellen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Conclusie
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade en smartengeld (tot een hoogte van € 2.882,14) kan worden toegewezen.
Verdachte is vanaf 20 maart 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van de reiskosten naar de zitting en de advocaat. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op € 1,26 en € 21,81.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 56, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 maanden, niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden;
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
verdachte zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te Apeldoorn. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Alcohol & Geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
verdachte meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek en eventueel aan de daaruit voortvloeiende behandeling bij een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
verdachte op geen enkele wijze contact heeft of zoekt - direct of indirect - met het slachtoffer, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 882,14 aan materiële schade en € 2.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 23,07;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 2.882,14 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 38 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en mr. R.P.W. van de Meerakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 augustus 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL202205181224, gesloten op 24 mei 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 60-62.
3.Geneeskundige verklaring, p. 66.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 juli 2022.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 77-78.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 91.
7.Bijlage bij aanvullend proces verbaal 202206151400, letselrapportage
8.Aanvullend proces-verbaal met nr. 202206160916.