ECLI:NL:RBGEL:2022:4665

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1748 en 20 _ 1798
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering intrekking vergunning Wet natuurbescherming voor agrarisch bedrijf en relativiteitsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland. Eisers hebben verzocht om de intrekking van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) die eerder was verleend aan een derde-partij voor de vestiging van een agrarisch bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van eisers om intrekking zijn geweigerd door verweerder. De rechtbank heeft het beroep van eisers ontvankelijk verklaard, maar heeft vervolgens geoordeeld dat het relativiteitsbeginsel in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepen. Dit betekent dat het belang van eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woonomgeving niet voldoende verweven is met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afstand van ongeveer 380 meter tussen de percelen van eisers en het Natura 2000-gebied Veluwe, evenals de bebouwing en infrastructuur die tussen hen in ligt, ervoor zorgen dat het Natura 2000-gebied geen deel uitmaakt van de leefomgeving van eisers. Hierdoor zijn de beroepen van eisers ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 20/1748 en 20/1798

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eisers], uit [woonplaats],

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),

[eisers] en anderen, uit [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland (verweerder)

(gemachtigde: mr. R.D. Reinders).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde-partij]

(gemachtigde: mr. L. Kooijman-Arends).

Inleiding

In de bestreden besluiten van 13 februari 2020 heeft verweerder de intrekkingsverzoeken van eisers geweigerd.
Eisers hebben beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser [eisers] en zijn gemachtigde hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Eiser [eisers] is verschenen met medeondertekenaars [eisers], [eisers], [eisers], [eisers], [eisers] en [eisers]. Namens verweerder zijn mr. P. Tillie en gemachtigde verschenen. Namens de derde-partij zijn [derde-partij], gemachtigde en [derde-partij] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze procedure over?
1. Eisers hebben verweerder bij brieven van 23 juli 2019 en 15 juli 2019 verzocht om de op 27 mei 2015 aan de derde-partij verleende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb) ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf aan de [locatie] ongenummerd te [woonplaats] in te trekken op basis van artikel 5.4, eerste lid, onderdeel b, c en/of d en tweede lid, van de Wet natuurbescherming. Verweerder heeft de verzoeken geweigerd.
Is het beroep ontvankelijk?
2. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de beroepen van eisers ontvankelijk zijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is omdat eisers zodanig ver van de beoogde inrichting wonen en er dermate weinig gevolgen van ondervinden dat hun belangen niet rechtstreeks bij het besluit zijn betrokken. [1] Dit betekent dat zij geen belanghebbende zijn bij dit besluit en daar ook geen beroep tegen kunnen instellen bij de bestuursrechter. [2]
2.1.
In de uitspraak van 4 mei 2021 [3] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 [4] , echter overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat door verweerder de mogelijkheid is geboden om tegen het voornemen om de verzoeken van eisers af te wijzen, zienswijzen in te dienen. Eisers hebben daarvan gebruik gemaakt. Alleen al om deze reden ziet de rechtbank aanleiding om de beroepen van eisers ontvankelijk te achten, zodat de vraag of zij belanghebbenden zijn geen bespreking behoeft.
Staat het relativiteitsbeginsel aan een inhoudelijke beoordeling in de weg?
3. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het relativiteitsbeginsel van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepen in de weg staat.
3.1.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling [5] blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin eisers door het bestreden besluit dreigen te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het hier een verzoek betreft tot intrekking van een vergunning op grond van de Wnb, waarbij de beroepsgronden zien op de gevolgen van de vergunning voor het Natura 2000-gebied Veluwe.
3.3.
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020 [6] , volgt dat indien een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, hij zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen.
De individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen echter zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen.
Deze situatie doet zich concreet voor ingeval het betreffende gebied deel uitmaakt van leefomgeving van de burger. In dat geval raakt de aantasting van het gebied immers ook zijn belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving. Bij het ontbreken van duidelijk verwevenheid kan worden aangenomen dat de betrokken normen van de Wnb in zoverre kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van appellant.
Bij beantwoording van de vraag of verwevenheid kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de situering van de woning van eisers, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van eisers en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen de woningen en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke zicht vanuit de woningen op het gebied.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de kortste afstand tussen de percelen van eisers en het Natura 2000-gebied Veluwe ongeveer 380 meter bedraagt. Dat is de afstand gemeten vanaf de woning [locatie] in [woonplaats]. Gelet op deze afstand en de tussen deze woning en het Natura 2000-gebied liggende bebouwing, de doorgaande weg [locatie] en de spoorlijn is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het Natura 2000-gebied Veluwe geen deel uitmaakt van de leefomgeving van eisers in de hiervoor bedoelde zin. Dat eisers juist vanwege die natuur in [woonplaats] zijn komen wonen, dat ze er regelmatig wandelen en dat zij merken dat er steeds minder vogels overvliegen doet hier niet aan af. Het belang van eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woonomgeving is in dit geval dus niet zo verweven met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen dat kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk strekken tot bescherming van hun belangen. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van het betoog van eisers. [7]
Conclusie
4. Gelet op het voorgaande kunnen de beroepen van eisers niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten.
5. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
De rechter is niet in de gelegenheid
om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb
2.Artikel 8:1 van de Awb
3.ECLI:NL:RVS:2021:953, rechtsoverweging 4.3 tot en met 4.8.
4.Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7.
5.Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
7.Zie ter vergelijking de uitspraken van de Afdeling van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2175, 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1682 en 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020: 1481.