ECLI:NL:RBGEL:2022:4647

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
05.208706.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes in de zorg

Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met drie minderjarige meisjes die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De verdachte, werkzaam in de gezondheidszorg, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met de meisjes, geboren in 2004 en 2005, tijdens zijn werk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij hij gebruik maakte van zijn positie als hulpverlener om de meisjes te masseren en hen op ongepaste wijze te betasten. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers voldoende betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte handelde in strijd met de sociaal-ethische normen die van een hulpverlener verwacht mogen worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en kreeg een beroepsverbod van 5 jaar. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hadden geleden door de ontuchtige handelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.208706.21
Datum uitspraak : 9 augustus 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1978] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. C.D.W. Herrings, advocaat in Rijen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 juli 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1.
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te Lochem, althans in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortejaar 2005] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
door die [slachtoffer 1] een massage aan haar (gehele) lichaam te geven en hierbij/vervolgens het hemd van die [slachtoffer 1] naar boven te trekken en/of de bh van die [slachtoffer 1] los te maken en/of die [slachtoffer 1] op haar bil(len) te slaan/tikken en/of de broek van die [slachtoffer 1] uit/naar beneden te trekken en/of de billen/het stuitje van die [slachtoffer 1] te betasten/masseren en/of de schaamstreek/liezen van die [slachtoffer 1] te betasten/masseren en/of die [slachtoffer 1] in haar oor te bijten en/of die [slachtoffer 1] (op haar voorhoofd) te kussen;
feit 2.
hij op of omstreeks 30 juni 2020 te Lochem, althans in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortejaar 2004] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
door die [slachtoffer 2] een massage aan haar (gehele) lichaam te geven en hierbij/vervolgens
de borsten van die [slachtoffer 2] te betasten/masseren en/of de billen van die [slachtoffer 2] te betasten/masseren en/of de schaamstreek/liezen (in/onder het ondergoed) van die [slachtoffer 2] te betasten/masseren;
feit 3.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 april 2020 te Lochem, althans in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3] , geboren op [geboren in jaar 2005] die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 3] een massage aan haar (gehele) lichaam te geven en hierbij/vervolgens
de schaamstreek/liezen van die [slachtoffer 3] te betasten/masseren.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte voor feit 3 dient te worden vrijgesproken nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 3] onvoldoende betrouwbaar is om als bewijs te worden gebruikt. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 3] , evenmin in de vorm van schakelbewijs. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het ontuchtige karakter van de handelingen ontbreekt. De raadsvrouw heeft uiterst subsidiair aangevoerd dat de overtuiging ontbreekt voor feit 3, nu verdachte feit 1 en 2 uitgebreid en schuldbewust heeft bekend en ten aanzien van feit 3 stellig en consistent heeft ontkend.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en feit 2.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
feit 1.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 6-8;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 9-13;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 juli 2022.
Verdachte heeft verklaard dat het kan zijn dat hij [slachtoffer 1] op haar billen heeft geslagen maar dat dat hij het niet precies meer weet. Hij weet (ook) niet meer of hij [slachtoffer 1] op het voorhoofd heeft gekust en in het oor heeft gebeten. De rechtbank zal ten aanzien van die handelingen uitgaan van de aangehaalde aangifte en het informatief gesprek zeden en acht ook die handelingen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 32-34;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 36-42;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 juli 2022.
Feit 3.
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte een begeleider was in haar vorige groep in Lochem. Zij verklaart dat ‘het ongeveer een jaar geleden is gebeurd’ (de rechtbank begrijpt: omstreeks 1 maart 2020). Verdachte masseerde [slachtoffer 3] ongeveer vier keer. Hij kwam dan naar haar kamer om haar rustig te krijgen. [slachtoffer 3] heeft verklaard welke bewegingen de handen van verdachte maakten, dat beiden aanvankelijk stonden en daarna op bed gingen zitten. Dan masseerde hij haar schouders en haar bovenbenen tot in haar liezen. Hij stopte dan net ter hoogte van haar vagina. [slachtoffer 3] vroeg wel eens wat hij aan het doen was. Verdachte zei dan dat hij gewoon aan het masseren was, zodat ze rustig en relaxed werd. Verdachte merkte een keer op dat ze van die lekkere mollige benen had. [2]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij werkzaam was op [instelling] van Pactum in Lochem. Ze omschrijft [slachtoffer 3] als een lief, goudeerlijk meisje. [getuige] sprak [slachtoffer 3] midden januari 2021. Verdachte kwam ter sprake. [getuige] zag de blik in de ogen van [slachtoffer 3] veranderen. [slachtoffer 3] vertelde dat verdachte aan haar had gezeten. Ze vertelde dat verdachte aan haar benen had gezeten aan de binnenkant tot aan haar schaamstreek. [slachtoffer 3] werd emotioneel en zei dat het er nu pas uit kwam en dat ze het al die tijd had opgekropt. Ze vertelde dat verdachte haar meerdere keren had aangeraakt. Getuige heeft verklaard dat ze op dat moment dacht, verdikkeme wat nu weer. Ze dacht gelijk aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam] . [naam] was de eerste die aan [getuige] vertelde dat verdachte haar had aangeraakt met een hand op haar benen in de auto. Het ging om iets te lang aanraken op haar armen, een streling, een blik en opmerkingen. [naam] gaf aan niet meer alleen in de buurt te willen zijn van verdachte. [3]
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 3] zou hebben gemasseerd.
[slachtoffer 3] heeft een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd over hetgeen omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 april 2020 heeft plaatsgevonden. De rechtbank vindt deze verklaring voldoende betrouwbaar om daarop de bewezenverklaring te kunnen baseren.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het dossier voldoende steunbewijs bevat voor hetgeen [slachtoffer 3] heeft verklaard. Naast [slachtoffer 3] zijn er geen getuigen die de ontuchtige handelingen hebben waargenomen. Het dossier bevat – zoals vaker in zedenzaken – de verklaringen van aangeefsters en de personen uit hun omgeving. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er voldoende steunbewijs aanwezig is voor de aangifte van [slachtoffer 3] en overweegt het navolgende.
De verklaring van [slachtoffer 3] vindt steun in de verklaring van getuige [getuige] . Getuige [getuige] heeft de emotionele toestand waargenomen van [slachtoffer 3] toen zij vertelde dat verdachte haar had aangeraakt door haar te masseren. De verklaring van [slachtoffer 3] wordt ook ten aanzien van de door haar geschetste context ondersteund door de verklaringen van verdachte. De rechtbank vindt het daarbij doorslaggevend dat verdachte direct toen de naam van [slachtoffer 3] werd genoemd bij zijn verhoor, reageerde met “Oh ja. Dat was niks”. [4] De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte zich dus wel een situatie met [slachtoffer 3] herinnert.
De rechtbank ziet daarnaast dat de verklaringen van aangeefsters los van elkaar eenzelfde modus operandi door de verdachte beschrijven. Verdachte kwam naar hun kamer en masseerde aangeefsters om “rust te creëren”. Bij [slachtoffer 3] kwam verdachte op haar kamer omdat zij in zichzelf keerde. Hij masseerde de bovenbenen van aangeefsters tot in de liezen/schaamstreek. De rechtbank is van oordeel dat de modus operandi op deze belangrijke punten overeenkomt. De rechtbank is daarom van oordeel dat onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten - als schakelbewijs - redengevend zijn voor het onderhavige feit.
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt dat de verklaring van [slachtoffer 3] zou zijn beïnvloed door de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben slechts kort op [instelling] verbleven. [slachtoffer 1] verbleef twee weken op [instelling] . [slachtoffer 3] was tijdens deze weken met verlof. [5] [slachtoffer 2] verbleef ongeveer een maand bij [instelling] . In haar aangifte heeft [slachtoffer 3] verklaard dat ze er met [slachtoffer 2] nooit over heeft gesproken. De rechtbank acht het daarmee onwaarschijnlijk dat de verklaring van [slachtoffer 3] op 1 maart 2021 over hetgeen is gebeurd in de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 april 2020 is beïnvloed door de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] of door roddels over verdachte. Dat [slachtoffer 3] pas later, op 1 maart 2021, aangifte heeft gedaan, doet daar voor de rechtbank niets aan af.
Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van het door [slachtoffer 3] in haar verklaring geschetste scenario. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de handelingen van verdachte als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Verdachte werkte op een groep waar jongens en meisjes met gedragsproblematiek woonden en kwam op deze basis in contact met [slachtoffer 3] . De handelingen van verdachte vonden plaats binnen de relatie hulpverlener-cliënt. Verdachte was op de hoogte van haar specifieke problematiek en masseerde haar als zij dissocieerde tot in haar liezen/schaamstreek. Hij merkte daarbij op dat [slachtoffer 3] van die lekkere mollige benen had. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm. De rechtbank acht het daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 3.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tot en met 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks23 augustus 2020 te Lochem,
althans in Nederland,terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg,
opleidingen
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortejaar 2005] , die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
door die [slachtoffer 1] een massage aan haar (gehele) lichaam te geven en hierbij/vervolgens het hemd van die [slachtoffer 1] naar boven te trekken en
/ofde bh van die [slachtoffer 1] los te maken en
/ofdie [slachtoffer 1] op haar bil(len) te slaan
/tikkenen
/ofde broek van die [slachtoffer 1] uit/naar beneden te trekken en
/ofde billen/het stuitje van die [slachtoffer 1] te betasten/masseren en
/ofde schaamstreek/liezen van die [slachtoffer 1] te betasten/masseren en
/ofdie [slachtoffer 1] in haar oor te bijten en
/ofdie [slachtoffer 1]
(op haar voorhoofd
)te kussen;
2
hij op
of omstreeks30 juni 2020 te Lochem,
althans in Nederland,terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg
, opleidingen
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortejaar 2004] , die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
door die [slachtoffer 2] een massage aan haar (gehele) lichaam te geven en hierbij/vervolgens
de borsten van die [slachtoffer 2] te betasten/masseren en
/ofde billen van die [slachtoffer 2] te betasten/masseren en
/ofde schaamstreek/liezen (in/onder het ondergoed) van die [slachtoffer 2] te betasten/masseren;
3
hij
in ofomstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 april 2020 te Lochem
, althans in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg
, opleidingen
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3] , geboren op [geboren in jaar 2005] die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door meermalen,
althans eenmaal,die [slachtoffer 3] een massage aan haar
(gehele)lichaam te geven en hierbij/vervolgens de
schaamstreek/liezen van die [slachtoffer 3] te betasten/masseren.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 2, telkens:
“werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige”
feit 3:
“werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd”

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Verder heeft de officier van justitie gevraagd een beroepsverbod op te leggen voor de maatschappelijke zorg voor de duur van 5 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank in aanmerking neemt dat verdachte een open proceshouding heeft aangenomen en vrijwillig hulpverlening heeft ingeschakeld.
De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd geen beroepsverbod ex artikel 28 Wetboek van Strafrecht op te leggen nu het recidiverisico blijkens het reclasseringsrapport van 18 juli 2022 laag is en verdachte gezien onderhavige feiten sowieso geen Verklaring Omtrent het Gedrag gegeven zal worden. Bovendien werkt verdachte reeds in een andere branche en is de zorg voor hem een afgesloten hoofdstuk. De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd mee te wegen dat verdachte een blanco strafblad heeft en kostwinner is voor zijn gezin. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarom verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft ontucht gepleegd met drie zeer kwetsbare minderjarige meisjes, die aan zijn zorg en waakzaamheid waren toevertrouwd. Als hulpverlener mocht van hem worden verwacht dat hij gepaste afstand bewaarde. In plaats daarvan zocht hij de meisjes op wanneer zij alleen op hun kamer waren. Hij deed daarbij voorkomen of hij spanning bij hen wilde wegnemen. In dat kader heeft hij massages gegeven die, zoals hij zelf ter zitting heeft beaamd, slechts vanuit een seksueel motief begrepen kunnen worden. Dat de seksuele interesse van de verdachte in deze meisjes buitengewoon ongezonde en overschrijdende vormen aannam, blijkt bijvoorbeeld ook uit het feit dat hij één van hen heeft gevraagd of zij een vibrator nodig had en een ander naar haar seksleven heeft gevraagd.
De verdachte heeft vanuit dat motief ontuchtige handelingen gepleegd met kinderen die juist uiterst kwetsbaar waren en bescherming zochten, die hij aan hen als hulpverlener had behoren te bieden. Dit maakt zijn handelingen extra kwalijk. De kwetsbare en afhankelijke positie waarin deze meisjes zich ten opzichte van verdachte bevonden volgt uit de aangiften en is ter terechtzitting op indringende wijze verwoord door zijn slachtoffers. Zo heeft [slachtoffer 2] aangegeven bang te zijn geweest dat zij niet werd geloofd en dat een klacht over het gedrag van de verdachte het traject van hulpverlening waarin zij zich bevond in gevaar zou brengen. Omwille van de bevrediging van zijn eigen behoeften heeft de verdachte met deze gevoelens geen rekening gehouden. Dat verdachte boven alles aan zichzelf dacht, blijkt ook uit het feit dat hij na de incidenten aan twee van de meisjes heeft verteld dat zijn eigen positie door zijn overschrijdende gedrag in het gedrang zou kunnen komen. Tegen één van hen heeft hij bovendien gezegd dat zij elkaar pas een dag kenden, maar nu al een geheim deelden. Een dergelijke manipulatieve houding acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden zeer kwalijk. De verdachte had zich kunnen en moeten realiseren welke impact zijn handelen zou hebben op het verdere leven van zijn jonge slachtoffers. Dat van een dergelijke invloed sprake is, blijkt uit de wijze waarop de slachtoffers ter zitting hebben verhaald over het gebrek aan vertrouwen dat zij sinds de ontucht ervaren ten opzichte van hun medemensen.
Verdachte heeft bij de politie en op de zitting grotendeels openheid van zaken gegeven. Hij heeft zijn spijt betuigd aan de aangeefsters en gezegd zich te schamen. Hij heeft zelf hulp gezocht. Zoals blijkt uit het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 15 juni 2022, is verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 18 juli 2022, waarin wordt geadviseerd om een beroepsverbod ex artikel 28 Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken, waarbij geen sprake is geweest van seksueel binnendringen, worden opgelegd en dat maakt dat zij komt tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden is. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden van meldplicht bij de reclassering en meewerken aan een ambulante behandeling koppelen, zoals die zijn genoemd in het rapport van de reclassering. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een contactverbod met de aangeefsters of een locatieverbod, nu verdachte zich bewust is van de onwenselijkheid van contact met hen. Wel zal de rechtbank aan verdachte een beroepsverbod opleggen om in de (gezondheids)zorg/ (jeugd) hulpverlening werkzaam te zijn, nu de bewezenverklaarde feiten tijdens de uitoefening van zijn beroep als (jeugd)hulpverlener zijn begaan. Deze bijkomende straf wordt, uit een oogpunt van preventie en om mogelijke recidive te voorkomen, opgelegd voor een termijn van vijf jaren.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

In deze strafzaak hebben zich drie benadeelde partijen, allen via een advocaat, met vorderingen tot schadevergoeding gevoegd: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De opgevoerde schadeposten betreffen immateriële schade.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanzienlijk dienen te worden gematigd in lijn met de huidige jurisprudentie. Ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 3] heeft de verdediging betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging gevraagd de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] aanzienlijk te matigen.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de verschillende benadeelde partijen als volgt.
Immateriële schade
Het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat, gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in zijn eer of goede naam of op andere wijze. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat met de door verdachte gepleegde ontucht een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partijen, waardoor zij in hun persoon zijn aangetast. Zij zijn immers door verdachte gemasseerd en betast op een ontuchtige manier. Daarbij heeft verdachte het vertrouwen van aangeefsters beschaamd en heeft hij misbruik gemaakt van zijn positie als begeleider. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van de persoon is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit letsel moet bestaan uit een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De Hoge Raad heeft echter ook bepaald dat op dit uitgangspunt uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Hierbij valt met name te denken aan zedenzaken, waarin het strafbare feit een dusdanig ernstige inbreuk vormt op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit in zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en reeds daarom smartengeld toegewezen kan worden. Het vaststellen van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is dan voor de vergoeding van smartengeld niet nodig.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending, voldoende is onderbouwd dat de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te wijzen, zal de rechtbank de hoogte van de bedragen als volgt vaststellen:
  • € 1.000,- [slachtoffer 1] ;
  • € 1.750,- [slachtoffer 2] ;
  • € 750,- [slachtoffer 3] ;
Wat betreft het meer of anders gevorderde zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, nu de behandeling van die delen van de vorderingen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen tot een bedrag van:
  • € 1.000,- [slachtoffer 1] ;
  • € 1.750,- [slachtoffer 2] ;
  • € 750,- [slachtoffer 3] ;
Daarnaast zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade wordt vergoed, telkens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de betreffende kosten zijn gemaakt of de betreffende schade daadwerkelijk is geleden. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde [slachtoffer 3] vormt het exact vaststellen van de ingangsdatum en berekenen van de rente een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de rente uitgaan van een begindatum die in het midden ligt van de bewezen verklaarde periode, namelijk 1 maart 2020.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
4 maanden, niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
• stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als bijzondere voorwaarden dat:
verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering van het Leger des Heils, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
verdachte zich laat behandelen door forensische polikliniek de Tender, onderdeel van Transfore, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
• stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
  • geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
  • beveelt dat de tijd, die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 bepaalt voorts dat de verdachte voor de duur van
vijf jaren wordt ontzet van het recht tot de uitoefening van een beroep in de (gezondheids)zorg/ (jeugd) hulpverlening;
benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 20 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van 1.750,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 1.750,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 27 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 750,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag te betalen van € 750,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 15 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en mr. R.P.W. van de Meerakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 augustus 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeknummer ONRBC20698, gesloten op 15 juli 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 61-65.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 67-70.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 78.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 12.