ECLI:NL:RBGEL:2022:4636

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4824
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en kwalificatie als onroerendezaaklichaam

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting die aan eiseres was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag was opgelegd naar aanleiding van de verkrijging van aandelen in een vennootschap die onroerend goed bezat. Eiseres betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat de vennootschap niet kwalificeerde als onroerendezaaklichaam, omdat de huuropbrengsten werden aangewend voor een pensioenvoorziening en de vennootschap statutair niet het doel had om onroerend goed te exploiteren.

De rechtbank oordeelde dat de feitelijke werkzaamheden van de vennootschap het uitgangspunt zijn voor de beoordeling van de doeleis. De onroerende zaak werd verhuurd aan een derde partij, wat volgens de rechtbank voldeed aan de doeleis van exploitatie van onroerend goed. De rechtbank stelde vast dat de huuropbrengsten niet relevant zijn voor de vraag of aan de doeleis werd voldaan. Eiseres' beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke exploitatie van onroerend goed in de beoordeling van de kwalificatie als onroerendezaaklichaam en bevestigt dat de statutaire doelomschrijving van de vennootschap niet bepalend is voor de kwalificatie. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/4824

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Leeuwarden, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2020 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) overdrachtsbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 augustus 2021 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2022.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon A] . Namens verweerder zijn [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Wijlen de heer [naam vader] (de vader) was gehuwd met mevrouw
[naam echtgenote] ( [echtgenote] ). De vader was oprichter en aandeelhouder van [naam vennootschap] (de vennootschap). De vennootschap heeft haar belang in [naam werkmaatschappij] (de werkmaatschappij) gefaseerd aan eiseres verkocht. Op 2 april 2007 is de laatste tranche aandelen in de werkmaatschappij overgedragen en geleverd aan eiseres. Als gevolg van het overlijden van de vader zijn [persoon A] (de zoon) en [echtgenote] gerechtigd tot de aandelen in de vennootschap.
2. Bij akte van levering van 19 februari 2020 hebben [echtgenote] en de zoon tezamen 100% van de aandelen in de vennootschap geleverd aan eiseres. De koopprijs bedroeg
€ 648.955.
3. Op de balans van de vennootschap staat aan de actiefzijde de onroerende zaak
[adresgegevens] (de onroerende zaak). Deze onroerende zaak wordt verhuurd aan de werkmaatschappij, waarvan de aandelen reeds sinds 2 april 2007 aan eiseres toebehoren. De waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak bedroeg volgens de balans per 31 december 2019 € 680.000.
4. Aan de passiefzijde van de balans van de vennootschap staan een pensioen- en stamrechtverplichting. Het betreft hier verplichtingen voor aan [echtgenote] toegezegde uitkeringen.
5. Op 16 maart 2020 is door de zoon een aangifte overdrachtsbelasting ingediend, waarin een beroep is gedaan op een vrijstelling van overdrachtsbelasting, omdat ‘de vennootschap niet het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van onroerend goed beoogt’.
6. Bij brief van 20 mei 2020 heeft verweerder aan eiseres om informatie verzocht teneinde te kunnen beoordelen of de vennootschap een onroerendezaaklichaam in de zin van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) is.
7. Bij e-mail van 17 juni 2020 heeft de gemachtigde de verzochte informatie naar verweerder gestuurd. Het betreft de leveringsakte, de koopovereenkomst en de balans per
31 december 2019.
8. Met dagtekening 8 juli 2020 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 40.800 [1] (de naheffingsaanslag) gestuurd. De naheffingsaanslag is verzonden op 17 augustus 2020.
9. Bij brief van 24 augustus 2020 heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
Geschil
10. In geschil is of de vennootschap, op de datum waarop de aandelen werden overgedragen of op enig moment in het daaraan voorafgaande jaar, kwalificeert als onroerendezaaklichaam in de zin van artikel 4 van de WBR. Meer specifiek is in geschil of toen werd voldaan aan de zogenoemde doeleis.
11. Eiseres is van mening dat niet wordt voldaan aan de doeleis, omdat de huuropbrengsten werden aangewend ten behoeve van de uitvoering van een pensioenvoorziening (van de voormalige) directie en er geen sprake is van een holding die in onroerende zaken handelt of alleen een onroerende zaak verhuurt aan haar werkmaatschappij. Daarnaast stelt eiseres dat de vennootschap statutair niet als doel heeft de exploitatie van onroerend goed.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de verhuur van de onroerende zaak aan een derde partij feitelijk is voldaan aan de doeleis ‘exploitatie van onroerend goed’. Bovendien heeft de vennootschap onder meer als statutair doel ‘het beheren van en het beschikken over registergoederen’.
Beoordeling van het geschil
13. Overdrachtsbelasting wordt geheven ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken (artikel 2, eerste lid, van de WBR). Als zaken als bedoeld in artikel 2 van de WBR worden ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de WBR, mede aangemerkt aandelen in bepaalde lichamen met onroerende zaken (onroerendezaaklichamen).
14. Voor de kwalificatie als onroerendezaaklichaam geldt een bezitseis en een doeleis. Niet in geschil is dat in dit geval aan de bezitseis wordt voldaan. Wel is in geschil of voldaan is aan de voorwaarde dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging of op enig tijdstip in het daaraan voorafgaande jaar geheel of hoofdzakelijk (70% of meer) dienstbaar is of was aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaak (de doeleis).
15. Voor de beoordeling of voldaan is aan de doeleis vormen de feitelijke werkzaamheden van de vennootschap het uitgangspunt. [2]
16. De rechtbank stelt vast dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging van de aandelen, en het jaar daaraan voorafgaand, werd verhuurd aan de werkmaatschappij, een voor de vennootschap derde partij. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank reeds voldaan aan de doeleis. Dat de huuropbrengsten worden aangewend ten behoeve van de uitvoering van de pensioenvoorziening (van de voormalige) directie, doet voor de vraag of voldaan is aan de doeleis niet ter zake. Immers is uitsluitend relevant of de onroerende zaak werd geëxploiteerd en niet hoe de exploitatie-opbrengsten werden besteed. Het beroep van eiseres slaagt daarom niet.
17. Voor zover eiseres nog heeft gesteld dat de vennootschap de exploitatie van onroerend goed niet ten doel heeft, merkt de rechtbank op dat dit niet juist is. De statutaire doelomschrijving van de vennootschap is immers ‘het beheren van en het beschikken over registergoederen’.
18. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door, mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en
mr. J.J.J. Engel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Dit is 6% x € 680.000.
2.Vergelijk Hoge Raad 13 november 1974, BNB 1975/4.