ECLI:NL:RBGEL:2022:4632

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
C/05/392975 / HA ZA 21-457
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst in notariële akte met toepassing van de Haviltex-maatstaf

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] over de uitleg van een overeenkomst in een notariële akte. De zaak betreft een geschil over de betaling van overdrachtsbelasting na de verkoop van een onroerende zaak, [adres 1], door [gedaagde] aan [eiseres]. De kern van het geschil draait om de vraag of [gedaagde] informatie heeft achtergehouden over de status van de Natuurschoonwet (NSW) van de percelen die aan [adres 1] grenzen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] haar had moeten informeren over het feit dat de aangrenzende percelen in 2011 waren verkocht zonder dat een nieuwe rangschikking onder de NSW was aangevraagd, wat uiteindelijk leidde tot de onttrekking van de NSW-status van [adres 1]. De rechtbank overweegt dat de uitleg van de overeenkomst niet alleen taalkundig moet worden benaderd, maar ook rekening moet houden met de redelijke verwachtingen van partijen. De rechtbank concludeert dat [eiseres] op het moment van de overeenkomst al op de hoogte was van de relevante informatie en dat [gedaagde] daarom niet in strijd heeft gehandeld door deze informatie niet te delen. De vordering van [eiseres] wordt afgewezen, evenals de nevenvorderingen voor buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/392975 / HA ZA 21-457 / 943 / 1700
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.J. Wagemans te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
advocaat mr. C.J.M. Weebers-Vrenken te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 24 november 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en wijlen haar echtgenoot de heer [naam 1] waren sinds 1999 eigenaar van de vrijstaande villa met onder- en omliggende grond aan de [adres 1]
2.2.
De percelen [perceelnummer(s)] , [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] waren voorheen één perceel met nummer [perceelnummer(s)] in eigendom van de [naam bv] en onderdeel van landgoed de [naam landgoed] . De percelen [perceelnummer(s)] , [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] waren voorheen één perceel met nummer [perceelnummer(s)] in eigendom van de [naam bv] en onderdeel van landgoed de [naam landgoed] . De situatie en de ligging van de percelen ter plaatse blijken uit onderstaande afbeeldingen (met aantekeningen in pen van de advocaat van [eiseres] ):
2.3.
[adres 1] grensde aan landgoed de [naam landgoed] via perceelnummer [perceelnummer(s)] (oud) / [perceelnummer(s)] (huidig) van dat landgoed.
2.4.
De [naam landgoed] heeft de status van landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 (hierna: NSW). In 2009 is ook [adres 1] als NSW-landgoed gerangschikt, omdat zij tegen het landgoed [naam landgoed] aanleunde en voldeed aan de overige vereisten. Daarbij gold de [naam landgoed] als “hoofdlandgoed” in de zin van de NSW en [adres 1] als “aanleunlandgoed”.
2.5.
In maart 2011 heeft de [naam bv] delen van de percelen met de oude perceelnummers [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] , namelijk de huidige percelen met nummers [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] , verkocht aan [gedaagde] en [naam 1] . Voor de gekochte percelen [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] hebben [gedaagde] en [naam 1] destijds geen NSW-rangschikking aangevraagd.
2.6.
Na het overlijden van [naam 1] in 2014 hebben zijn erfgenamen verzocht om een herrangschikking van perceel [perceelnummer(s)] ( [adres 1] ). Bij beschikking van 13 november 2014 is [adres 1] wederom als NSW-landgoed gerangschikt, omdat zij tegen landgoed de [naam landgoed] aanleunde.
2.7.
De NSW-rangschikking geeft recht op fiscale voordelen. Zo is bij de verkrijging van een NSW-landgoed geen overdrachtsbelasting verschuldigd.
2.8.
Op 15 juli 2018 heeft [gedaagde] [adres 1] verkocht aan [eiseres] voor een koopprijs van € 1.170.000,00. De levering stond gepland op 1 maart 2019.
2.9.
In de koopovereenkomst (NVM model 2018) is voor zover van belang het volgende bepaald:

Artikel 20 Nadere afspraken(…)
Natuurschoonwet 1928De koper verkrijgt een (deel van een) landgoed dat onder de natuurschoonwet 1928 is gerangschikt. Bij verkrijging van een onroerende zaak dient de koper in beginsel overdrachtsbelasting te voldoen.
Vrijstelling: aangezien koper als een natuurlijk persoon een gerangschikt landgoed verkrijgt is er onder voorwaarden een vrijstelling van de overdrachtsbelasting mogelijk.
De voorwaarden:
1.
Koper dient in de akte van levering een beroep op de vrijstelling overdrachtsbelasting zoals bedoeld in artikel 9a van de Natuurschoonwet 1928 te doen.
2.
Koper dient aan te geven dat het landgoed (in de ruimste zin des woords, herrangschikking, aanleunrangschikking of hoe ook geheten) gerangschikt moet blijven (dat heet een verzoek tot handhaving), schrijft uiterlijk binnen 6 maanden na de verkrijging hiervoor een brief, maakt twee kopieën van de bijhorende akte van levering en stuurt deze samen op naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Natuurschoonwet, Postbus 965, 6040 AZ Roermond. Verkoper zal hiervan een afschrift ontvangen.
3.
Koper zal het landgoed minimaal 25 jaar in stand houden (dus: zorg ervoor dat het landgoed minimaal 25 jaar gerangschikt blijft). Indien koper dit niet doet, dan zou hij de niet geheven overdrachtsbelasting alsnog verschuldigd zijn. Dat is eveneens van toepassing voor de door verkoper in het verleden niet betaalde overdrachtsbelasting.
2.10.
Op 7 februari 2019 heeft de notaris van [eiseres] bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) een pro forma-handhavingsverzoek ingediend zoals bedoeld in artikel 20, voorwaarde 2, van de koopovereenkomst. Daarin is, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:

Op 1 maart a.s. zal mevrouw [gedaagde] het aanleunlandgoed(…)
in volle eigendom overdragen en leveren aan een volgende eigenaar. Het hoofdlandgoed is gerangschikt onder landgoednummer [perceelnummer(s)] .(…)
Bedoeling van de nieuwe eigenaar is om de rangschikking van het aanleunlandgoed(…)
te handhaven. Vriendelijk verzoek ik u dit pro forma verzoek in behandeling te nemen(…).”
2.11.
Bij beschikking van 18 februari 2019 heeft de RVO bepaald dat de (huidige) percelen [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] met terugwerkende kracht vanaf 10 maart 2011 niet langer worden aangemerkt als deel van een NSW-landgoed. De beschikking luidt, voor zover relevant, als volgt:

a. het perceel (oud) kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie A, nr. [perceelnummer(s)](…);
b. het perceel (oud) kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie A, nr. [perceelnummer(s)](…);
Overwegende voorts dat De [naam bv](…)
bij akte d.d. 10 maart 2011(…)
het hiervoor onder a. genoemde perceelsgedeelte en een gedeelte van het hiervoor onder b. genoemde perceelsgedeelte(…)
in eigendom heeft overgedragen, waardoor deze gedeeltelijke percelen onttrokken dienen te worden aan de werking van de Natuurschoonwet 1928(…)
BESLUITEN:
1.
Te onttrekken aan de beschikking van 13 december 2010(…),
en daarmee aan de werking van de Natuurschoonweg 1928, de percelen kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie A, nrs. [perceelnummer(s)](…)
en [perceelnummer(s)](…);
(…)
4.
In te trekken alle met betrekking tot het onderwerpelijke landgoed genomen gemeenschappelijke beschikkingen(…)”
2.12.
Bij brief van 19 februari 2019, met als bijlage de hiervoor bij 2.11. genoemde beschikking, heeft de RVO aan [gedaagde] bericht dat, kort gezegd, door het wegvallen van de NSW-status van de percelen [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] , wat betreft [adres 1] geen sprake meer is van een aangesloten geheel met het NSW-landgoed de [naam landgoed] , zodat [adres 1] niet meer in aanmerking komt voor de (aanleun)rangschikking NSW. In deze brief staat verder, voor zover relevant, het volgende:

Aangezien laatstgenoemde perceelsgedeelten van het landgoed “Landgoed [naam landgoed] ”(toevoeging Rb: gedeeltelijke percelen (oud) nrs. [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] )
, (welke perceelsgedeelten thans kadastraal bekend zijn als gemeente Groesbeek, sectie A, nrs. [perceelnummer(s)] . en [perceelnummer(s)] ) per 10 maart 2011 niet meer zijn aangemerkt als deel van een NSW-landgoed, kan dit ook, op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel d van de NSW, leiden tot een onttrekking aan de werking van de NSW van uw landgoed als gelegen op het perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie A, nr. [perceelnummer(s)](toevoeging Rb: [adres 1] )
. Om deze onttrekking te voorkomen, stel ik u(…)
in de gelegenheid om binnen zes maanden, na dagtekening van deze brief, de mogelijkheden van een alternatieve NSW-rangschikking te onderzoeken. Indien mogelijk kunt u een verzoek indienen als aanleuner bij één van uw andere buren, of eventueel in samenwerking met één van uw buren.
Mocht ik dit verzoek niet binnen zes maanden van u hebben ontvangen, of mocht uit dit verzoek blijken dat uw landgoed niet meer kan voldoen aan de voorwaarden van de NSW, dan zijn de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Financiën genoodzaakt(…)
vast te stellen, dat uw onroerende zaak niet langer als een NSW-landgoed kan worden aangemerkt met ingang van de datum van die beschikking.
2.13.
Op 1 maart 2019 is [adres 1] aan [gedaagde] geleverd. In de leveringsakte is, voor zover hier relevant, de volgende tekst opgenomen:

NADERE OVEREENKOMST
Partijen verklaren te hebben kennisgenomen van het bericht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gedateerd vijf en twintig februari tweeduizend negentien, waarin melding wordt gemaakt dat het Verkochte als gevolg van een NSW-onttrekking van naastgelegen percelen, niet meer grenst aan het thans nog onder de Natuurschoonwet gerangschikte landgoed “Landgoed [naam landgoed] ” en dat doordat de aangrenzende situatie is komen te vervallen, ook het Verkochte mogelijk aan de Natuurschoonwet onttrokken zou kunnen worden. RVO verwijst in dat bericht naar een bijlage die is gedateerd negentien februari tweeduizend negentien.
Partijen hebben er voor gekozen de tekst van de oorspronkelijk geconcipieerde akte van levering in stand te laten met ook de bepalingen die over de Natuurschoonwet handelen, ook al is die tekst mogelijk strijdig met de informatie die gebleken is uit het bericht van de RVO de dato vijf en twintig februari tweeduizend negentien en de daarbij behorende bijlage.
Partijen houden het er voor dat de bepalingen over de Natuurschoonwet die in deze akte van levering zijn opgenomen gelezen dienen te worden met inachtneming van de mededelingen die gedaan zijn in het bericht van vijf en twintig februari tweeduizend negentien van de RVO en de daarbij behorende bijlage.
Ter aanvulling zijn partijen nog overeengekomen:
1)
de overdrachtsbelasting komt ten laste van koper;
2)
verkoper heeft een inspanningsverplichting om mee te denken en zo nodig in overleg met koper de daarvoor benodigde actie te nemen om te bewerkstelligen dat het Verkochte niet onttrokken wordt aan de Natuurschoonwet casu quo te bewerkstelligen dat de Natuurschoonwetstatus gehandhaafd wordt;
3)
de onder 2) genoemde acties waarvoor verkoper een inspanningsverplichting heeft worden uitgevoerd op kosten van koper, uiteraard nadat koper aan verkoper vooraf akkoord heeft gegeven op die uit te voeren acties;
4)
mocht blijken dat verkoper bewust of onbewust geen informatie heeft gedeeld met koper, buiten de huidige reeds bekende en gedeelde informatie, met betrekking tot de aangekondigde onttrekking aan de Natuurschoonwetstatus of daarover bewust of onbewust informatie heeft achtergehouden dan neemt verkoper voor zijn rekening de door de onttrekking door koper te betalen overdrachtsbelasting.
Op de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de in bovenstaand citaat genoemde datum van 25 februari 2019 een verschrijving van de notaris moet betreffen; partijen zijn het er namelijk over eens dat bedoeld moet zijn de datum van de hiervoor bij 2.12. geciteerde brief, 19 februari 2019, omdat zij bij het maken van hun nadere afspraak die brief van de RVO (en de bijlage daarbij, de beschikking van 18 februari 2019) op het oog hadden.
2.14.
Bij beschikking van 10 mei 2019 heeft de RVO de onttrekking van [adres 1] aan de werking van de NSW bekrachtigd (hierna: de onttrekkingsbeschikking).
2.15.
Op 7 oktober 2020 heeft [eiseres] een naheffingsaanslag ontvangen voor de aangifte overdrachtsbelasting 2019. Daarin is bepaald dat [adres 1] is onttrokken aan de werking van de NSW zodat alsnog overdrachtsbelasting is verschuldigd. De door [eiseres] te betalen overdrachtsbelasting (inclusief rente) bedroeg € 23.824,00.
2.16.
Bij e-mailbericht van 6 november 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] bericht dat zij een naheffingsaanslag heeft ontvangen en dat die aanslag, gelet op de nadere overeenkomst in de leveringsakte, volgens haar voor rekening van [gedaagde] komt. Zij heeft verzocht om betaling van het bedrag van € 23.824,00 binnen zeven dagen na dagtekening van die e-mail.
2.17.
Bij e-mailberichten van 9 en 25 november 2020 heeft (de zoon van) [gedaagde] aan [eiseres] meegedeeld dat zij geen reden ziet om de overdrachtsbelasting aan [eiseres] te betalen.
2.18.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft (de advocaat van) [eiseres] [gedaagde] nogmaals gesommeerd over te gaan tot betaling van € 23.824,00 binnen een termijn van veertien dagen, omdat zij anders ook de buitengerechtelijke kosten van € 1.226,21 en de wettelijke rente verschuldigd is. Deze sommatie is bij brief van 14 juli 2021 herhaald. [gedaagde] heeft daaraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan haar van € 23.824,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 november 2020, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.226,21 en de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt, tegen de achtergrond van de hiervoor vastgestelde feiten, de volgende stellingen aan haar vordering ten grondslag. [eiseres] heeft met [gedaagde] in de leveringsakte van 1 maart 2019 een nadere overeenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat de eventueel te betalen overdrachtsbelasting voor rekening van [gedaagde] komt als zij bewust of onbewust informatie heeft achtergehouden met betrekking tot de aangekondigde onttreking van [adres 1] aan de NSW. [gedaagde] moet die overeenkomst nakomen en het bedrag van de overdrachtsbelasting van € 23.824,00 aan [eiseres] voldoen. [gedaagde] heeft immers in 2011 twee percelen gekocht die behoorden tot landgoed de [naam landgoed] , zonder voor deze percelen opnieuw een (aanleun)rangschikking aan te vragen, wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat die percelen zijn onttrokken aan de NSW en dat later ook [adres 1] is onttrokken aan de NSW. [gedaagde] heeft deze informatie niet gedeeld met [eiseres] en daarmee bewust of onbewust informatie achtergehouden zoals bedoeld in artikel 4 van de nadere overeenkomst. Daarnaast is [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.226,21 verschuldigd omdat [eiseres] [gedaagde] meerdere keren heeft moeten aanmanen.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat er – samengevat – op neerkomt dat zij geen informatie heeft achtergehouden als bedoeld in de in artikel 4 van de leveringsakte neergelegde nadere overeenkomst. Ook betwist zij de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiseres] is gericht op nakoming van de tussen partijen gesloten nadere overeenkomst die is vastgelegd in artikel 4 van de leveringsakte van 1 maart 2019 (hierna: de nadere overeenkomst). Partijen verschillen echter van mening over de vraag welke informatie onder die bepaling valt.
4.2.
Met betrekking tot de uitleg van de nadere overeenkomst overweegt de rechtbank als volgt. De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verplichtingen van partijen zijn geregeld, kan niet enkel worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die akte. Voor beantwoording van die vraag komt het eveneens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981,
NJ1981/635 (
Haviltex)). Hoewel de nadere overeenkomst is vastgelegd in een notariële akte van levering, moet de uitleg daarvan niettemin plaatsvinden aan de hand van de bovengenoemde
Haviltex- maatstaf, omdat het niet gaat om een onderdeel van de akte dat naar zijn aard bestemd is de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van partijen uit dit onderdeel van de akte niet kunnen kennen (vlg. o.a. HR 22 oktober 2010,
NJ2011/111 en HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2098). De nadere overeenkomst betreft een puur verbintenisrechtelijke aanspraak van koper op verkoper.
4.3.
Met betrekking tot de uitleg van de nadere overeenkomst en de bedoelingen die partijen bij het aangaan daarvan hadden vindt de rechtbank de volgende stellingen van partijen van belang. [eiseres] stelt zich op het standpunt, zo is op de mondelinge behandeling door en namens haar verduidelijkt, dat door partijen is bedoeld overeen te komen dat [gedaagde] met [eiseres] alle informatie moest delen die essentieel was om te kunnen bepalen of [eiseres] overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn of niet. Zij stelt dat [gedaagde] haar daarom had dienen mee te delen dat de percelen [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] in 2011 door haar en [naam 1] waren gekocht en dat op dat moment door hen niet is geregeld dat die percelen (opnieuw) gerangschikt werden als aanleunlandgoed in het kader van de NSW. De nadere overeenkomst moet volgens [eiseres] aldus worden uitgelegd dat het niet doen van die mededeling valt aan te merken als het (bewust dan wel onbewust) achterhouden van informatie als bedoeld in de nadere overeenkomst. [gedaagde] daarentegen stelt zich op het standpunt dat de nadere overeenkomst is gericht op informatie met betrekking tot de aangekondigde onttrekking van (het perceel van) [adres 1] aan de NSW, en dat het feit dat de aangrenzende percelen [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] sinds 2011 eigendom zijn van [gedaagde] in dat verband niet ter zake doet, nog daargelaten dat [eiseres] daar door raadpleging van de openbare registers desgewenst zelf ook achter had kunnen komen. [gedaagde] wijst er verder op dat de brief van de RVO van 19 februari 2019, waarover [eiseres] al beschikte toen partijen voor de levering de nadere overeenkomst sloten, al vermeldt dat de aanleunstatus van die twee aangrenzende percelen met terugwerkende kracht is ingetrokken, zodat de voor de NSW-rangschikking van [adres 1] relevante informatie met betrekking tot die twee percelen bij [eiseres] reeds bekend was en dus niet is aan te merken als nog niet bekende informatie waarop de nadere overeenkomst van toepassing is.
4.4.
De rechtbank is, gelet op de hiervoor weergegeven stellingen van partijen en de tekst van de akte van levering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, van oordeel dat [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de nadere overeenkomst aldus moet worden uitgelegd dat [gedaagde] haar had dienen mee te delen dat de percelen [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] door haar en [naam 1] in 2011 waren gekocht en dat zij op dat moment niet een (hernieuwde) NSW-rangschikking van die percelen hadden bewerkstelligd. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat in de hiervoor bij 2.12. geciteerde brief van 19 februari 2019 is vermeld dat de RVO voornemens was om de rangschikking van [adres 1] in te trekken, tenzij binnen zes maanden een alternatieve rangschikking zou worden voorgesteld en gerealiseerd, bijvoorbeeld door het aanleunen bij of samenwerken met één van de andere buren. Ook is in die brief – mede onder verwijzing naar de beschikking van 18 februari 2019 – vermeld wat de oorzaken van die voorgenomen onttrekking waren, namelijk de overdracht van de eigendom van de aangrenzende percelen [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] in 2011 en de onttrekking van de rangschikking van die aangrenzende percelen bij beschikking van 18 februari 2019.
4.5.
Evenmin is in geschil dat [eiseres] heeft kennisgenomen van de hiervoor bedoelde stukken. [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat zij (een kopie van) deze stukken heeft ontvangen van de notaris, enkele dagen voor de levering. Bovendien heeft [eiseres] ter zitting desgevraagd verklaard dat zij naar aanleiding van de brief van de RVO wist dat de rangschikking van de aangrenzende percelen was ingetrokken, dat de rangschikking van [adres 1] mogelijk eveneens werd ingetrokken, dat zij daardoor in paniek raakte en dat zij en [gedaagde] daarom een nadere overeenkomst hebben opgenomen in de leveringsakte. De conclusie is dat [eiseres] op het moment van het aangaan van de nadere overeenkomst bekend was met de voorgenomen onttrekking van [adres 1] en de oorzaken van die voorgenomen onttrekking. Met name was zij er ook mee bekend dat de percelen [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] per 10 maart 2011 niet meer zijn aangemerkt als deel van een NSW-landgoed. Deze informatie was dus reeds bekend en gedeeld. Dat deze informatie pas na het sluiten van de koopovereenkomst en vlak voor de levering is gedeeld, zoals [eiseres] ter zitting heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
4.6.
Dat de (bij [eiseres] bekende) overdracht van de twee aangrenzende percelen in 2011 een overdracht aan [gedaagde] en haar echtgenoot was, is (daargelaten of [eiseres] ook daarmee reeds bekend mocht worden geacht) niet relevant voor de geldende NSW-status van die percelen en van [adres 1] ten tijde van de levering van [adres 1] aan [eiseres] . Zonder nadere toelichting, die [eiseres] niet heeft gegeven, ziet de rechtbank ook niet in waarom de identiteit van de nieuwe eigenaar van de aangrenzende percelen relevant zou zijn voor de vraag of [adres 1] alsnog (opnieuw) de NSW-status zou kunnen krijgen. Beslissend voor het verlies van de NSW-status van de aangrenzende percelen was immers het feit dát ze door de [naam landgoed] zijn overgedragen, niet aan wie ze zijn overgedragen. Ook voor het feit dat [gedaagde] en haar echtgenoot in 2011 geen NSW-rangschikking hebben aangevraagd voor de twee aangrenzende percelen (en dat dat de oorzaak was voor het intrekken van de rangschikking) geldt, dat op basis van de stellingen van [eiseres] niet duidelijk is geworden waarom dat een feit is dat zelfstandige relevantie had naast het feit dat [eiseres] al kende, namelijk dat die percelen de NSW-status sinds 2011 al kwijt waren als gevolg van een overdracht. [eiseres] stelt dat, indien [gedaagde] haar de bedoelde informatie (over het niet aanvragen van een rangschikking in 2011 door haar en haar echtgenoot) had gegeven, bij levering reeds duidelijk zou zijn geweest dat het nooit geregeld had kunnen worden dat [adres 1] alsnog de aanleunstatus zou kunnen behouden en dat de nadere overeenkomst dan niet in de leveringsakte zou zijn opgenomen. Voor zover [eiseres] daarmee heeft bedoeld te stellen dat zij, op basis van de informatie die zij op het moment van het aangaan van de nadere overeenkomst wel had, er nog van uit mocht gaan dat de percelen [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] alsnog de aanleunstatus zouden kunnen (terug)krijgen, heeft zij ook die stelling niet voldoende onderbouwd. Dat geldt temeer nu de overdracht van die percelen al meer dan zeven jaar eerder had plaatsgevonden. In dat verband is ook relevant dat in de brief van de RVO van 19 februari 2019 de suggestie wordt gedaan om de mogelijkheden van een alternatieve NSW-rangschikking te onderzoeken “als aanleuner bij één van uw andere buren”. Niet alleen suggereert dit dat aanleunen via de percelen [perceelnummer(s)] en/of [perceelnummer(s)] geen optie meer is, het maakt ook dat [gedaagde] er niet zonder meer op bedacht hoefde te zijn dat [eiseres] bij het aangaan van de nadere overeenkomst nog hoopte de intrekking van de NSW-status van de percelen [perceelnummer(s)] en [perceelnummer(s)] te kunnen terugdraaien en dat zij daarom akkoord ging met de in de nadere overeenkomst vastgelegde afspraak over de draagplicht met betrekking tot de overdrachtsbelasting. Er was immers nog de mogelijkheid van een alternatief qua aanleuning in het kader van de NSW. Kortom, [eiseres] mocht bij het aangaan van de nadere overeenkomst naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet verwachten dat die overeenkomst inhield dat [gedaagde] de door [eiseres] bedoelde (aanvullende) informatie aan haar diende te verstrekken op straffe van het moeten vergoeden van de overdrachtsbelasting aan [eiseres] . Bij deze stand van zaken behoeft geen bespreking de vraag of de aanvullende overeenkomst ook gericht is op het onbewust niet delen van informatie en evenmin de vraag of [gedaagde] ervan op de hoogte was dat haar nalaten om (opnieuw) rangschikking aan te vragen de oorzaak was van de intrekking van de NSW-rangschikking van die percelen, hetgeen beide door [gedaagde] is betwist.
4.7.
De conclusie is dat niet kan worden aangenomen dat [gedaagde] informatie heeft achtergehouden in de zin van de in artikel 4 van de leveringsakte neergelegde nadere overeenkomst. De vordering tot betaling van de overdrachtsbelasting is daarom niet toewijsbaar. Nu de hoofdvordering van [eiseres] wordt afgewezen, zullen de daarmee verband houdende nevenvorderingen (buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente) eveneens worden afgewezen.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 2.394,00
4.9.
De gevorderde nakosten zullen eveneens worden toegewezen. De na de uitspraak nog vallende kosten worden voor wat betreft het salaris van de advocaat forfaitair berekend op € 163,00 zonder betekening en verhoogd met € 85,00 in geval van betekening. Kosten van betekening zijn slechts verschuldigd nadat [eiseres] veertien dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om alsnog in der minne aan het gewezen vonnis te voldoen.
4.10.
De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten worden toegewezen op de wijze als hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.394,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.