ECLI:NL:RBGEL:2022:455

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
8447688
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vordering van DSB Bank N.V. in faillissement tegen gedaagden over krediet en rente

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen DSB Bank N.V. in faillissement, vertegenwoordigd door de curatoren, en twee gedaagden. DSB Bank vorderde betaling van een bedrag van € 13.843,61, inclusief wettelijke rente, als gevolg van een krediet dat per 1 december 2009 was opgeëist. De gedaagden, die in persoon procedeerden, hebben geen akte genomen ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid waren gesteld. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 20 oktober 2021 reeds overwogen dat DSB in de gelegenheid was gesteld om zich uit te laten over de opbouw van haar vordering en de datum van opeising van het krediet. DSB herhaalde haar stelling dat het krediet per 1 december 2009 was opgeëist en de kantonrechter heeft deze datum als uitgangspunt genomen. De vordering van DSB op de gedaagden bedroeg op dat moment € 19.328,54, inclusief kredietsom en kredietvergoeding. De kantonrechter heeft de gedaagden in het ongelijk gesteld en hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8447688 \ CV EXPL 20-3609 \ 43576 \ 40141
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
mr. Rutger Jan graaf Schimmelpennincken
mr. Bernardus Franciscus Maria Knüppein hun hoedanigheid van curator van de
naamloze vennootschap DSB Bank N.V. in faillissement, h.o.d.n. Finqus
gevestigd te Wognum
eisende partij
gemachtigde Incassobureau Fiditon B.V.
tegen
[gedaagde sub 1]en
[gedaagde sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen
procederend in persoon
Eisende partij wordt hierna DSB genoemd en gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte uitlating houdende akte vermindering van eis van de zijde van DSB met producties.
1.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben, ondanks dat ze daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, geen akte genomen.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 20 oktober 2021. In dat tussenvonnis is DSB in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de opbouw van haar vordering en de datum van opeising van het krediet.
2.2.
DSB herhaalt haar stelling dat het krediet per 1 december 2009 (vervroegd) is opgeëist. De kantonrechter zal daarom van deze datum uitgaan. Uit het door DSB overgelegde betalingsoverzicht blijkt dat de vordering van DSB op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op dat moment € 19.328,54 bedroeg. Dit bedrag bestond uit de kredietsom en kredietvergoeding.
2.3.
Vanaf 1 december 2009 is wettelijke (consumenten)rente aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in rekening gebracht over het bedrag van € 19.328,54. Per 1 september 2016 bedroeg de totale vordering van DSB op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , rekening houdend met gedane betalingen, € 12.934,29. Dat bedrag, dat door DSB na vermindering van eis is gevorderd, zal aan hoofdsom worden toegewezen.
2.4.
Vanaf 1 oktober 2009 heeft DSB, na vermindering van eis, een bedrag van € 909,32 aan wettelijke (consumenten)rente gevorderd tot de datum van de dagvaarding. Ook dit bedrag is onderbouwd door middel van een renteberekening en zal worden toegewezen, net als de rente vanaf de datum van dagvaarding.
2.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom hoofdelijk de proceskosten dragen. Het toe te wijzen salaris gemachtigde wordt gematigd. Er wordt rekening gehouden met het tarief dat past bij het toegewezen bedrag.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de ander is bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan DSB te betalen een bedrag van € 13.843,61, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 12.934,29 vanaf 26 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de ander is bevrijd, in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van DSB vastgesteld op € 109,29 aan dagvaardingskosten, € 996,00 aan griffierecht en € 932,50 aan salaris voor de gemachtigde;
3.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.M. Schoo en in het openbaar uitgesproken op