In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een vordering van [handelsnaam eisende partij] tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van een verkeersongeval dat op 21 mei 2018 plaatsvond in Amsterdam. De taxiondernemer [naam 1] was betrokken bij het ongeval, waarbij Achmea aansprakelijkheid erkende. [handelsnaam eisende partij] vorderde een bedrag van € 832,52 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente, op basis van artikel 6:96 BW. Achmea had eerder € 90,00 aan deze kosten vergoed, maar [handelsnaam eisende partij] stelde dat de gemaakte kosten hoger waren en vorderde het restant.
De kantonrechter oordeelde dat Achmea inderdaad een hoger bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten moest vergoeden. De rechter stelde vast dat er enige discussie was over de aansprakelijkheid en dat het redelijk was om kosten te maken voor het verkrijgen van voldoening buiten rechte. De kantonrechter baseerde zijn oordeel op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, dat als richtlijn dient voor de redelijkheid van de kosten. Achmea's verweer dat de kosten niet redelijk waren, werd verworpen, en de rechter oordeelde dat [handelsnaam eisende partij] recht had op een vergoeding van € 766,00, te vermeerderen met wettelijke rente.
Daarnaast werd Achmea veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 565,33. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. P.J. Wiegman op 29 juli 2022.