ECLI:NL:RBGEL:2022:4395

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
9661145
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten na verkeersongeval met taxiondernemer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een vordering van [handelsnaam eisende partij] tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van een verkeersongeval dat op 21 mei 2018 plaatsvond in Amsterdam. De taxiondernemer [naam 1] was betrokken bij het ongeval, waarbij Achmea aansprakelijkheid erkende. [handelsnaam eisende partij] vorderde een bedrag van € 832,52 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente, op basis van artikel 6:96 BW. Achmea had eerder € 90,00 aan deze kosten vergoed, maar [handelsnaam eisende partij] stelde dat de gemaakte kosten hoger waren en vorderde het restant.

De kantonrechter oordeelde dat Achmea inderdaad een hoger bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten moest vergoeden. De rechter stelde vast dat er enige discussie was over de aansprakelijkheid en dat het redelijk was om kosten te maken voor het verkrijgen van voldoening buiten rechte. De kantonrechter baseerde zijn oordeel op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, dat als richtlijn dient voor de redelijkheid van de kosten. Achmea's verweer dat de kosten niet redelijk waren, werd verworpen, en de rechter oordeelde dat [handelsnaam eisende partij] recht had op een vergoeding van € 766,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Daarnaast werd Achmea veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 565,33. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. P.J. Wiegman op 29 juli 2022.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 9661145 \ CV EXPL 22-332 \ 701 \ 40141
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser] ,handelend onder
[handelsnaam eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde Leon Aal
tegen
de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V.
gevestigd te Apeldoorn
gedaagde partij
gemachtigde mr. A.J. Schoonen
Partijen worden hierna [handelsnaam eisende partij] en Achmea genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 januari 2022 met producties
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek met een productie.

2.De feiten

2.1.
Op 21 mei 2018 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden in Amsterdam waarbij een verzekerde van Achmea en [naam 1] , werkzaam als taxiondernemer, betrokken waren.
2.2.
[naam 1] heeft op 22 mei 2018 [handelsnaam eisende partij] opdracht gegeven tot het verlenen van ondersteuning en hulp ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (verhaalsbijstand) met betrekking tot het ongeval. In punt 3 van de opdracht tot dienstverlening staat: “
De opdrachtgever heeft overeenkomstig artikel 6:96 BW het recht de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid te verhalen op de aansprakelijke partij. Opdrachtgever draagt het verhaalsrecht van deze vordering ex. artikel 6:96 BW over aan [handelsnaam eisende partij] .
2.3.
Op 18 juni 2018 heeft Achmea namens haar verzekerde aansprakelijkheid erkend.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[handelsnaam eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Achmea te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [handelsnaam eisende partij] de som van € 832,52 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Achmea in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [handelsnaam eisende partij] ten grondslag dat een verzekerde van Achmea een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens haar opdrachtgever ( [naam 1] ) die de verzekerde kan worden toegerekend en Achmea als verzekeraar daarom de schade die [naam 1] als gevolg van die onrechtmatige daad geleden heeft moet vergoeden. De schade van [naam 1] bestond, voor zover hier van belang, uit materiële schade (€ 12.454,54) en bedrijfsschade (€ 2.297,60). In totaal dus een bedrag van € 14.752,14. Op dat bedrag aan hoofdsom heeft [handelsnaam eisende partij] de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (art. 6:96 BW) gebaseerd en conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft zij een bedrag van € 922,52 exclusief btw van Achmea gevorderd. Achmea heeft € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten (exclusief expertisekosten van € 100,00) vergoed en daarom vordert [handelsnaam eisende partij] nu het restant van Achmea.
3.3.
Achmea heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [handelsnaam eisende partij] , met veroordeling van [handelsnaam eisende partij] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Achmea een hoger bedrag als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan [handelsnaam eisende partij] moet betalen in verband met de aanrijding dan zij heeft gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, moet onderzocht worden of het redelijk was de kosten te maken en of de kosten redelijk zijn. Achmea heeft betwist dat het redelijk was om kosten te maken. Volgens haar was er geen discussie over de aansprakelijkheid en is de vordering prompt voldaan. Er is alleen discussie geweest over de bedrijfsschade, maar die discussie kwam door toedoen van [naam 1] / [handelsnaam eisende partij] zelf, aldus Achmea. De kantonrechter is van oordeel dat nu wel sprake was van (enige) discussie, het redelijk is dat er kosten zijn gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Niet is komen vast te staan dat de discussie over de bedrijfsschade door een (eigen) fout van [handelsnaam eisende partij] is ontstaan, nu zij dat heeft betwist en Achmea daarop niet meer heeft gereageerd.
4.3.
Voor de vraag of de in rekening gebrachte kosten redelijk zijn, knoopt de kantonrechter aan bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel dit besluit in dit concrete geval niet van toepassing is, worden deze tarieven geacht redelijk te zijn. Juist om discussies over de (gemaakte) buitengerechtelijke incassokosten te beslechten is het besluit een handig middel. De vergoeding die van de schuldenaar mag worden gevraagd, wordt berekend aan de hand van de hoofdsom van de vordering en is onafhankelijk van de incassohandelingen die zijn verricht. Ook is niet van belang door wie de vordering wordt geïncasseerd. Met deze regelgeving heeft de wetgever beoogd houvast te bieden omtrent de hoogte van de in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW genoemde redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Wat Achmea tegen het hanteren van de vergoedingen conform het besluit heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
4.4.
Achmea heeft er op gewezen dat de op grond van het besluit berekende incassokosten de maximaal in rekening te brengen incassokosten zijn. Nu [handelsnaam eisende partij] zelf heeft betoogd en onderbouwd dat de in werkelijkheid gemaakte incassokosten € 856,00 bedragen, heeft zij recht op dat bedrag en niet op een hoger bedrag. Nu Achmea daarvan een bedrag van € 90,00 heeft voldaan, zal een bedrag van (€ 856,00 - € 90,00 =) € 766,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
Bij dupliek heeft Achmea nog gesteld dat het vorderingsrecht van [handelsnaam eisende partij] gebaseerd is op een cessieovereenkomst (punt 3 opdracht van dienstverlening) en dat een cessionaris niet meer rechten kan overdragen dan hij zelf had. Nu Achmea dit pas bij dupliek heeft gesteld, zal dit verweer niet behandeld worden, wegens strijd met de goede procesorde. [handelsnaam eisende partij] heeft zich hierover niet kunnen uitlaten.
4.6.
Achmea wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Achmea om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [handelsnaam eisende partij] de som van € 766,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [handelsnaam eisende partij] vastgesteld op € 103,33 aan dagvaardingskosten, € 214,00 aan griffierecht en € 248,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op