In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 29 december 2018 in Amsterdam, waarbij een verzekerde van Achmea en een taxiondernemer betrokken waren. De taxiondernemer schakelde een schadekantoor in om de kosten van schade en aansprakelijkheid te verhalen op de aansprakelijke partij. De opdrachtgever droeg het verhaalsrecht van deze vordering over aan de eisende partij, die vorderde dat Achmea de buitengerechtelijke incassokosten zou vergoeden. De eisende partij vorderde een bedrag van € 470,29, vermeerderd met wettelijke rente, als vergoeding voor de gemaakte kosten.
De kantonrechter oordeelde dat Achmea een hoger bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten moest vergoeden dan zij had gedaan. De rechter stelde vast dat de kosten die de eisende partij had gemaakt redelijk waren, gezien de discussie over de aansprakelijkheid en de schade. De kantonrechter baseerde zijn oordeel op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, dat als richtlijn dient voor de redelijkheid van de kosten. Achmea had weliswaar een deel van de kosten vergoed, maar de kantonrechter oordeelde dat het resterende bedrag van € 381,66 aan buitengerechtelijke incassokosten, exclusief btw, aan de eisende partij moest worden toegewezen.
De rechter wees ook op het verweer van Achmea dat de vordering van de eisende partij gebaseerd was op een cessieovereenkomst, maar dit verweer werd niet behandeld omdat het pas bij dupliek was ingediend. Uiteindelijk werd Achmea in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de gevorderde kosten, vermeerderd met wettelijke rente, en werd Achmea ook in de proceskosten veroordeeld.