In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een vordering van [handelsnaam eisende partij] tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van een verkeersongeval dat op 4 februari 2019 plaatsvond in Alkmaar. De eisende partij, vertegenwoordigd door gemachtigde L. Aal, vordert een bedrag van € 732,62 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente, van Achmea, die als verzekeraar aansprakelijk is voor de schade van haar verzekerde. De vordering is gebaseerd op artikel 6:96 BW, dat het recht op vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid regelt.
De procedure omvatte een dagvaarding, conclusies van antwoord, repliek en dupliek. Achmea heeft erkend dat haar verzekerde (deels) aansprakelijk is voor de schade van de taxiondernemer, maar heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eerste redelijkheidstoets voor de kosten is voldaan en dat de tweede redelijkheidstoets ook is gehaald door aansluiting bij de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter oordeelt dat Achmea een bedrag van € 588,11 aan [handelsnaam eisende partij] moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat Achmea ook de proceskosten moet dragen. De rechter heeft de vordering van [handelsnaam eisende partij] toegewezen, met uitzondering van het meer of anders gevorderde, en verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. P.J. Wiegman op 8 juli 2022.