ECLI:NL:RBGEL:2022:4130

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
05/204995-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor poging tot doodslag op zijn zoon met ernstige gevolgen

Op 1 augustus 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een vader, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn zeven maanden oude zoon. De verdachte, geboren in Roemenië en op dat moment gedetineerd in Arnhem, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 28 juli 2021 in Harderwijk zijn zoon met kracht heeft vastgepakt en/of geschud, wat heeft geleid tot ernstig hersenletsel. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van substantiële krachtsinwerking, en dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan zijn kind. De verdediging voerde aan dat het letsel mogelijk door een accidentele oorzaak was ontstaan, maar de rechtbank achtte dit niet aannemelijk. De rechtbank wees ook de vorderingen van de benadeelde partijen toe, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade, en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De zaak benadrukt de ernst van geweld tegen kwetsbare slachtoffers, zoals kinderen, en de impact daarvan op de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/204995-21
Datum uitspraak : 1 augustus 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1988] in [geboorteplaats] , Roemenië
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Arnhem.
Raadsman: mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot aanpassing van de omschrijving van de feiten, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juli 2021 te Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren [geboortejaar 2020] ) opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] krachtig heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht enig, al dan niet botsend, geweld op de linkerzijde van het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend en/of die [slachtoffer] krachtig (repeterend) heeft geschud,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 juli 2021 te Harderwijk aan zijn kind, [slachtoffer] (geboren [geboortejaar 2020] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel (subdurale –
onder het harde hersenvlies gelegen – bloeduitstorting en een midline shift), heeft toegebracht door zijn kind krachtig vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) met kracht enig, al dan niet botsend, geweld op de linkerzijde van het hoofd van zijn kind uit te oefenen en/of
zijn kind krachtig (repeterend) heeft geschud.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is de vader van [slachtoffer] , geboren op [geboortejaar 2020] . [2] Op 28 juli 2021 was verdachte alleen thuis met [slachtoffer] in Harderwijk. [3]
Verdachte heeft die dag om 9:36 uur en 11:44 uur filmpjes van [slachtoffer] gemaakt. [4] Op het eerste filmpje is een normaal functionerend kind te zien. Op het videofragment van 11:44 uur is een kind te zien dat evident niet normaal functioneert, met steeds vrijwel gesloten ogen, slap, vermoedelijk bleek, onregelmatige soms stokkende ademhaling, enkele kreuntjes uitbrengend, niet reagerend of alert. [5]
[slachtoffer] is diezelfde dag opgenomen in het ziekenhuis in Harderwijk en daarna overgebracht naar het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht. Daar heeft een neurochirurg [slachtoffer] geopereerd, vanwege een sterk verhoogde hersendruk met een inklemmingsbeeld (levensbedreigende verdrukking van hersenstructuren verantwoordelijk voor de aansturing van vitale functies). Dit laatste gezien de te lage hartfrequentie, te hoge bloeddruk, bewustzijnsverlies, gespannen fontanel, en met op de CT-scan subdurale (onder het harde hersenvlies gelegen) bloeduitstorting met evidente midlineshift (verplaatsing van hersenstructuren) vanuit links naar rechts, en met verminderde grijs/witte stofdifferentiatie in de grote hersenen links. De oogarts constateerde verder meerdere retinale (in het niveau van het netvlies gelegen) bloeduitstortingen in het linkeroog. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit omdat niet kan worden weerlegd dat op 27 juli 2021, toen verdachte niet bij [slachtoffer] was, of op een eerder moment, door een impact op het hoofd een subdurale bloeding is ontstaan en op 28 juli 2021, na het eerste filmpje, een re-bleed heeft plaatsgevonden.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van opzet. In dit verband heeft de raadsman erop gewezen dat ook op basis van de bevindingen van de deskundige een accidentele oorzaak niet kan worden uitgesloten.
Als meer subsidiair standpunt heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat geen inzicht bestaat in de aard van de krachtinwerking en daarom niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van zodanig handelen dat een aanmerkelijke kans bestond dat de dood zou intreden of zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Ten slotte heeft de raadsman naar voren gebracht dat vrijspraak moet volgen omdat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte een aanmerkelijke kans op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Beoordeling door de rechtbank
Het alternatieve scenario
Ten aanzien van het door de raadsman naar voren gebrachte alternatieve scenario overweegt de rechtbank het volgende. Deskundige dr. Nijs heeft tijdens de zitting van 30 mei 2022 verklaard dat een subdurale bloeding niet radiologisch kan worden gedateerd. In zoverre kan de verdediging worden gevolgd in de stelling dat die enkele bloeding ook voor de ochtend van 28 juli 2021 kan zijn ontstaan. Toch komt de rechtbank tot het oordeel dat dit alternatieve scenario voor het ontstaan van het hersenletsel bij [slachtoffer] niet aannemelijk is geworden. Daarbij is het volgende van belang.
In de maanden voorafgaand aan 28 juli 2021 is [slachtoffer] veelvuldig medisch onderzocht. Zo is op 14 mei 2021 een CT-scan gemaakt van zijn hoofd waarop geen afwijkingen zichtbaar waren. Bij onderzoek op 23 juli 2021 door de kinderarts ging het goed met [slachtoffer] . Op 27 juli 2021 is [slachtoffer] onderzocht door de huisarts, die constateerde dat [slachtoffer] geen zieke indruk maakte. Er was alleen sprake van een piepende ademhaling bij uitademen. [7] Deskundige dr. Nijs heeft geconcludeerd dat er in de medische gegevens geen aanwijzingen zijn te vinden voor een eventueel eerder aanwezige subdurale bloed-/vochtcollectie. [8]
De rechtbank constateert daarnaast dat er niet is verklaard over een incident dat voor 28 juli 2021 heeft plaatsgevonden en dat, in het scenario van de raadsman, heeft geleid tot de subdurale bloeding. Hierbij is van belang dat krachten die ontstaan bij vallen van beperkte hoogte (tot circa 1,5 meter) en bij gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen en daarmee ook bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, in beginsel onvoldoende zijn voor het ontstaan van een subdurale bloeduitstorting (en eventuele andere mogelijk gerelateerde hersenafwijkingen). [9] Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat een subdurale bloeding niet ‘zomaar’ ontstaat en dat sprake moet zijn geweest van een heftig en vermeldenswaardig incident. Van een dergelijk incident is niet gebleken en daarover is evenmin verklaard.
Verder is voor de rechtbank onduidelijk waardoor de re-bleed op 28 juli 2021 dan volgens de raadsman veroorzaakt zou zijn. De rechtbank wijst in dit verband ook op de verklaring van dr. Nijs dat voor het ontstaan van een re-bleed altijd een krachtsinwerking nodig is. [10]
Maar belangrijker dan deze omstandigheden vindt de rechtbank de conclusie van dr. Nijs dat alleen een re-bleed niet kan hebben geleid tot het op 28 juli 2021 geconstateerde hersenletsel (waaronder ook subarachnoïdale bloeduitstortingen en een midline shift) en ook niet tot de netvliesbloedingen in het linkeroog. [11] Volgens zijn verklaring leidt een re-bleed niet tot een acute medische noodsituatie en daarvan was in dit geval wel sprake. [12]
Gelet op deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het door de raadsman geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden en gaat de rechtbank uit van de bevindingen ten aanzien van het hersenletsel die door dr. Nijs als uitgangspunt zijn gehanteerd bij zijn weging van hypothesen.
De verweten gedragingen
Dr. Nijs heeft geconcludeerd dat het op 28 juli 2021 bij [slachtoffer] aangetroffen ernstige hersenletsel veel waarschijnlijker is onder de hypothese van substantiële krachtsinwerking dan onder de hypothese van geringe krachtsinwerking, of een ziekte. Met ‘veel waarschijnlijker’ wordt volgens de verbale schaal van het NFI bedoeld dat het aantreffen van dit letsel 100 tot 10.000 keer waarschijnlijker is bij een substantiële krachtsinwerking dan bij een geringe krachtsinwerking of een ziekte. [13] Ter zitting van 30 mei 2022 heeft dr. Nijs toegelicht dat het klopt dat het bij [slachtoffer] ontstane letsel niet met weinig kracht kan zijn veroorzaakt. [14]
De rechtbank komt tot de conclusie dat sprake is geweest van een substantiële krachtsinwerking.
Gezien het ernstige ziektebeloop, met noodzaak tot intubatie en neurochirurgisch ingrijpen, moet het moment met de veroorzakende forse krachtsinwerking die tot het ernstige hersenletsel heeft geleid volgens dr. Nijs geplaatst worden na het laatste moment van normaal functioneren. [15]
Gelet op de beschrijving van dr. Nijs van beide filmpjes die in de ochtend van 28 juli 2021 van [slachtoffer] zijn gemaakt (zie hiervoor onder de feiten), ligt dit laatste moment van normaal functioneren naar het oordeel van de rechtbank ergens tussen 9:36 uur en 11:44 uur die ochtend, op het moment dat verdachte alleen thuis was met [slachtoffer] . Gelet op de kracht die nodig is om het ontstane hersenletsel te veroorzaken is de rechtbank van oordeel dat uitgesloten is dat [slachtoffer] zelf iets heeft gedaan dat tot dit letsel heeft geleid. Dit betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat het potentieel dodelijke letsel bij [slachtoffer] is veroorzaakt door een gedraging en/of gedragingen van verdachte.
Dr. Nijs heeft beschreven dat opvalt dat de afwijkingen links in het hoofd ernstiger zijn dan rechts, met verplaatsing van hersenstructuren door drukuitoefening vanuit links over circa 8 mm naar rechts (midline shift). Alleen links waren er netvliesbloedingen. Deze combinatie van bevindingen is indicatief voor een doorgemaakt contacttrauma (forse stomp botsende krachtsinwerking(en)) links op het hoofd, al dan niet in combinatie met acceleratie-deceleratie krachtsinwerking(en) op het hoofd [16] (
de rechtbank begrijpt:‘schudden’).
Ter zitting van 30 mei 2022 heeft dr. Nijs verklaard dat hij geen uitspraak kan doen over de vraag of het letsel is veroorzaakt door schudden of door impacttrauma. Maar het is één van de twee of allebei. [17]
Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat verdachte met kracht enig (botsend) geweld op de linkerzijde van het hoofd van [slachtoffer] heeft uitgeoefend en/of hem krachtig (repeterend) heeft geschud.
Het opzet van verdachte
Dat verdachte de bedoeling had [slachtoffer] te doden, is niet bewezen. Met betrekking tot de vraag of verdachte daar voorwaardelijk opzet op heeft gehad overweegt de rechtbank het volgende, waarbij zij ook ingaat op het verweer dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van een accidentele krachtsinwerking.
Dr. Nijs heeft geconcludeerd dat het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen in het hoofd (hersenletsel) waarschijnlijker (likelihood ratio 10-100) is onder de hypothese dat de letsels en/of afwijkingen zijn toegebracht (niet-accidentele krachtsinwerking) dan onder de hypothese dat de letsels en/of afwijkingen het gevolg zijn van een accidentele krachtsinwerking (waaronder ook medische handelingen). [18] Daarbij heeft hij opgemerkt dat een likelihood ratio in de categorie 10-100 voor medische bevindingen wordt beschouwd als een substantiële bewijswaarde. [19]
De rechtbank overweegt verder dat verdachte, in antwoord op de vraag of hij een ongeluk met [slachtoffer] heeft gehad, heeft geantwoord dat hij het verteld zou hebben als [slachtoffer] iets was overkomen. [20] De rechtbank stelt vast dat verdachte veelvuldig, zowel bij de politie als ter zitting, heeft verklaard dat er op 28 juli 2021 niets is gebeurd dat het letsel zou kunnen verklaren. Dat sprake is geweest van een accidentele krachtsinwerking volgt dus niet uit de eigen verklaring van verdachte.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de letsels door verdachte zijn toegebracht en niet het gevolg zijn van een ongeluk. Hoewel niet duidelijk is wat verdachte precies heeft gedaan, is de rechtbank wel van oordeel dat als zodanige kracht wordt toegepast dat het leidt tot de bij [slachtoffer] ontstane letsels, de kans dat een baby van zeven maanden daaraan overlijdt naar algemene maatstaven aanmerkelijk is te noemen. Het hoofd van een zo jong kind is immers bijzonder kwetsbaar. Dit mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, bekend worden verondersteld. Bovendien is dergelijk geweld zozeer gericht op de dood dat het niet anders kan dan dat verdachte het risico op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

3. De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks28 juli 2021 te Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren [geboortejaar 2020] ) opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] krachtig heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) met kracht enig, al dan niet botsend, geweld op de linkerzijde van het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend en/of die [slachtoffer] krachtig (repeterend) heeft geschud,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Zij heeft daarnaast oplegging van de maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte, bij een bewezenverklaring, al gestraft is omdat hij moet leven met gedachte dat hij verantwoordelijk is voor het letsel van zijn zoon. De zorgen en stress daarover/-van zijn versterkt door de voorlopige hechtenis.
Het advies van de reclassering om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen moet niet worden gevolgd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zijn zoon van zeven maanden potentieel dodelijk letsel toegebracht. Hoewel [slachtoffer] het incident heeft overleefd, is sprake van ernstig en blijvend hersenletsel en zal hij de rest van zijn leven moeten omgaan met de gevolgen van het handelen van zijn vader. Dat geldt ook voor zijn moeder, opa en oma en andere familieleden, die steeds worden geconfronteerd met de beperkingen die [slachtoffer] heeft. De enorme impact die het feit op hen heeft en zal blijven hebben, is duidelijk naar voren gebracht in de slachtofferverklaringen.
Verdachte heeft geen openheid gegeven over het feit en over zichzelf, niet bij de politie en ook niet tegenover de psycholoog en de reclasseringsmedewerker met wie hij heeft gesproken en evenmin tijdens het verblijf in het Pieter Baan Centrum. In het rapport van het Pieter Baan Centrum van 15 april 2022 is beschreven dat verdachte gedurende het onderzoek ongrijpbaar blijft voor rapporteurs. Afgaande op de wel beschikbare informatie, lijkt verdachte redelijk goed te functioneren op verschillende levensterreinen. Op basis van de observaties en de dossierinformatie worden er geen aanwijzingen gezien voor een depressieve stoornis, psychose, angststoornis, ADHD, autismespectrumstoornis of zwakbegaafdheid. Ook is er geen sprake van problematisch middelengebruik. Er zijn geen aanwijzingen voor gestoorde impulscontrole, behoudens dat verdachte volgens zijn partner verbaal agressief werd en spullen kapotmaakte tijdens ruzies. Wel zien rapporteurs enkele aanwijzingen voor hechtingsproblematiek en kwetsbaarheden in de persoonlijkheid van verdachte. In de gesprekken komt vooral een duidelijke beperking in het mentaliserend vermogen naar voren. Ook lijkt verdachte boosheid en irritatie te loochenen, conflicten te externaliseren en is het zelfbeeld oppervlakkig. Door een gebrek aan objectieve informatie kan niet worden uitgesloten dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek of een persoonlijkheidsstoornis is, maar dit kan ook niet worden bevestigd.
Omdat geen stoornis kan worden vastgesteld, en niet gekomen kan worden tot doorwerking van een eventuele stoornis in het ten laste gelegde en geen (pathologisch bepaald) recidiverisico kan worden bepaald, zijn onderzoekers niet in staat te adviseren over het eventueel opleggen van een behandeling binnen een juridisch kader om zo het eventuele recidiverisico te beperken.
De reclassering heeft in het rapport van 4 juli 2022 geconcludeerd dat geen goede inschatting kan worden gemaakt van de kans op recidive. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Gezien de ernst van de verdenking en de houding van verdachte vindt de reclassering het belangrijk dat de gedragsbeïnvloedende maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank ziet in deze rapporten en ook anderszins geen omstandigheden die strafverminderend zouden moeten werken. Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] komt de rechtbank tot oplegging van de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar. Daarvan zal de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht worden afgetrokken.
Er wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor oplegging van de maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legt die maatregel, vooral met het oog op [slachtoffer] en zijn moeder, op. Na het einde van de detentie van verdachte kan dan worden beoordeeld of bijvoorbeeld een contact- en/of locatieverbod nodig zijn. Hiermee sluit de rechtbank oplegging van andere voorwaarden overigens niet uit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[slachtoffer]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.364,- aan materiële schade (forfaitair bedrag voor 44 dagen in het ziekenhuis) en € 120.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover het gaat om de materiële kosten dient te worden afgewezen omdat, hoewel sprake is van een forfaitbedrag, toch moet worden onderbouwd dat materiële schade is geleden.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard voor zover de vordering ziet op immateriële schade omdat dit deel van de vordering een te grote belasting vormt voor het strafproces. Indien de rechtbank wel tot toewijzing komt, dient een aanzienlijk lager bedrag te worden toegekend bij wijze van voorlopige toewijzing.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer dat ondanks het bestaan van een forfaitair bedrag een nadere onderbouwing nodig is. Voor deze materiële schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen. Dit is een bedrag van € 1.364,-.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op vergoeding van immateriële schade, omdat immers sprake is van lichamelijk letsel, dat aan verdachte is toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade op een bedrag van € 80.000,- vaststellen. Daarbij is van belang dat sprake is van blijvend letsel, maar dat nu nog niet duidelijk is hoe de verdere ontwikkeling zal zijn, ook gelet op de nog zeer jonge leeftijd van de benadeelde partij.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De toegewezen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021 en ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert een bedrag van € 17.500,- aan affectieschade. Daarnaast vordert zij shockschade, bestaande uit een bedrag van € 278.798,12 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit reis- en parkeerkosten (€ 1.795,76), verblijf Ronald McDonaldhuis (€ 435,-), kleding voor [slachtoffer] (€ 53,52), eigen bijdrage apotheek (€ 62,03) en inkomstenderving (€ 276.451,81). Subsidiair worden de materiële kosten, met uitzondering van de inkomstenderving, gevorderd als verplaatste schade.
Alle bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen voor zover het gaat om de affectieschade en de shockschade, bestaande uit de immateriële schade en de materiële schade die ziet op reis- en parkeerkosten, verblijf in Ronald McDonaldhuis, kleding voor [slachtoffer] en de eigen bijdrage van de apotheek. Voor wat betreft de inkomstenderving heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat een bedrag van € 21.429,15 kan worden toegekend. Dit bedrag ziet op de periode tot en met eind 2025. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Het toegewezen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en verder is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman heeft zich gerefereerd voor wat betreft de gevorderde affectieschade. Ten aanzien van de shockschade heeft de raadsman aangevoerd dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. Daarom is er geen grondslag voor het toekennen van materiële en/of immateriële shockschade.
In het geval de materiële kosten, met uitzondering van de inkomstenderving, moeten worden beschouwd als verplaatste schade, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf is dat is gepleegd na 1 januari 2019.
Uit de medische verklaring van 17 mei 2022, die bij de vordering is gevoegd, volgt dat het slachtoffer op het moment van het incident een regulier ontwikkelende jongen was. Nu is sprake van een sterk vertraagde ontwikkeling op alle ontwikkelingsdomeinen (motorisch, cognitief, communicatief). Er is sprake van ernstig hersenletsel zich uitend in een hemianopsie, dan wel hemineglect voor de rechter lichaamshelft, spasticiteit en een afunctionele arm en hand rechts. Bij een kalenderleeftijd van 16 maanden functioneert hij op een geschatte motorische ontwikkelingsleeftijd van 6 à 7 maanden. Gerelateerd aan het moment van trauma is zijn ontwikkeling zeer beperkt te noemen. De relatieve achterstand ten opzichte van leeftijdsgenoten zal de komende jaren beduidend toenemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van ernstig en blijvend letsel.
De benadeelde partij is de moeder van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft dan ook recht op € 17.500,- overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. Dit bedrag wordt toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde materiële en immateriële shockschade overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958), het volgende. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
(…)
De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij op 28 juli 2021 telefonisch hoorde dat haar kind in het ziekenhuis in Harderwijk lag en werd overgeplaatst naar Utrecht. Daar volgde een operatie. De rechtbank begrijpt dat dit alles zeer ingrijpend is en tot een hevige emotionele schok kan leiden. Maar bij de eerste confrontatie met haar kind ging de benadeelde partij uit van een medische oorzaak van het letsel. Pas na enkele dagen bleek dat verdachte daar een rol in kon hebben gespeeld en dat (mogelijk) sprake was van een onrechtmatige daad. Daarom betreft dit geen situatie waarin de benadeelde partij onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatig handelen van verdachte jegens haar kind of van een latere onverhoedse confrontatie met de gevolgen van dat onrechtmatig handelen.
Gelet hierop wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de eisen voor toekenning van shockschade.
De benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gaat om de in dat kader gevorderde immateriële schade.
De materiële schade, met uitzondering van de inkomensderving, is subsidiair gevorderd als verplaatste schade. Deze schade zal de rechtbank toewijzen. Dit betreft de reis- en parkeerkosten (€ 1.795,76), verblijf Ronald McDonaldhuis (€ 435,-), kleding voor [slachtoffer]
(€ 53,52) en de eigen bijdrage apotheek (€ 62,03), in totaal een bedrag van € 2.346,31.
Ten aanzien van de inkomensderving leest de rechtbank de vordering aldus, dat die schade het gevolg is van de shock(schade) waaraan de benadeelde partij blootstond. Nu de rechtbank de vordering tot vergoeding van schade wegens een shock niet toewijst, kan die shock(schade) evenmin de grondslag vormen voor de vordering tot vergoeding van -daardoor ontstane- inkomensschade. Een andere rechtsgrond is voor die vordering niet aangevoerd, noch zijn voldoende feiten gesteld die tot toepassing van een andere rechtsgrond kunnen leiden. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021 en ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
[benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben allebei een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vorderen ieder een bedrag van € 15.000,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen dienen te worden afgewezen omdat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op de hardheidsclausule en overigens geen sprake is van een relatie als genoemd in artikel 6:107, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat affectieschade personen die een zeer nauwe affectieve band hebben met degene die vanwege een strafbaar feit is overleden of een ernstig en blijvend letsel heeft overgehouden, de mogelijkheid biedt om schadevergoeding te vorderen als benadeelde partij wanneer zij daardoor leed hebben ervaren.
In artikel 6:107, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek is de kring van personen die in aanmerking kunnen komen voor affectieschade bepaald. In dit geval is de volgende categorie relevant:
“g. een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste c.q. overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste wordt aangemerkt.”
Met deze categorie wordt voorzien in een hardheidsclausule voor personen die niet onder de categorieën 'a' tot en met 'f' vallen en waarbij niet de formele maar de feitelijke relatie de doorslag moet geven (bijvoorbeeld een LAT-relatie, samenwonende broers of zussen). De rechtbank overweegt dat ook een grootouder in voorkomend geval onder deze categorie kan vallen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet deze bepaling zo worden uitgelegd dat de zeer nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer al moet hebben bestaan ten tijde van het incident. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel beide grootouders een goed contact hadden (en hebben) met [slachtoffer] en betrokken bij hem waren (en zijn), op 28 juli 2021 geen sprake was van de zeer nauwe relatie waarvoor de bovenstaande uitzonderingscategorie bedoeld is.
Dit maakt dat de rechtbank beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.364,- aan materiële schade en € 80.000,- aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 1.364,- aan materiële schade en € 80.000,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 293 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 2.346,31 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 2.346,31 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade). Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 71 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon, voorzitter, mr. S.C.A.M. Janssen en
mr. H.P.M. Kester-Bik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 augustus 2022.
mrs. Janssen en Kester-Bik zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202203071000 DOS (onderzoek Capello), gesloten op 21 maart 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verdenking, p. 17.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 35 en verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 18 juli 2022.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 339-346.
5.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. Nijs), p. 42 (niet in het doornummerde dossier) en de verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 18 juli 2022.
6.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. Nijs), p. 18-19 (niet in het doorgenummerde dossier).
7.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. Nijs), p. 12 en p. 15-16 (niet in het doorgenummerde dossier)
8.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek (II) van een circa 7 maanden oude jongen, 8 april 2022 (dr. Nijs), p. 9 (niet in het doorgenummerde dossier).
9.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. Nijs), p. 33 (niet in het doorgenummerde dossier).
10.Verklaring van deskundige dr. Nijs, afgelegd ter zitting van 30 mei 2022.
11.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek (II) van een circa 7 maanden oude jongen, 8 april 2022 (dr. Nijs), p. 10 (niet in het doorgenummerde dossier)
12.Verklaring van deskundige dr. Nijs, afgelegd ter zitting van 30 mei 2022.
13.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. Nijs), p. 44-45 (niet in het doorgenummerde dossier).
14.Verklaring van deskundige dr. Nijs, afgelegd ter zitting van 30 mei 2022.
15.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. Nijs), p. 42 (niet in het doorgenummerde dossier).
16.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. Nijs), p. 44-45 (niet in het doorgenummerde dossier).
17.Verklaring van dr. Nijs, afgelegd ter zitting van 30 mei 2022.
18.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek van een circa 7 maanden oude jongen, 20 januari 2022 (dr. Nijs), p. 45 (niet in het doorgenummerde dossier).
19.Rapport NFI, Forensisch-medisch onderzoek (II) van een circa 7 maanden oude jongen, 8 april 2022 (dr. Nijs), p. 8 (niet in het doorgenummerde dossier).
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 64.