ECLI:NL:RBGEL:2022:4098

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 20/6891
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavingsverzoek landschappelijke inpassing door gemeente West Betuwe

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bewoner van een naastgelegen perceel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe. Eiseres had een handhavingsverzoek ingediend tegen de gemeente, omdat zij van mening was dat de verharding op het perceel van de derde-partij niet voldeed aan de eisen van het landschappelijke inpassingsplan. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de verharding geen onderdeel uitmaakt van de landschappelijke inpassing zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning die aan de derde-partij was verleend. Eiseres had aangevoerd dat de verharding wel onderdeel uitmaakte van het groenplan, maar de rechtbank volgde het standpunt van de gemeente dat de verharding niet onder de landschappelijke inpassing valt. De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiseres verworpen, omdat zij niet had aangetoond dat er een toezegging was gedaan door een ambtenaar van de gemeente.

De rechtbank concludeerde dat er geen overtreding van het vergunningvoorschrift was en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, en is openbaar uitgesproken. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022

in de zaak tussen

[Eiseres A] , te [plaats B] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe, verweerder
(gemachtigde: V. Vaessen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Fruitteeltbedrijf van [C] V.O.F., te Buurmalsen.

Procesverloop

In het besluit van 11 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiseres afgewezen.
In het besluit van 7 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft een reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. J.J.A.M. Leenders. Namens de derde-partij zijn [C] en [D] verschenen.

Overwegingen

1. Aan de derde-partij is op 22 juni 2017 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning en fruitschuur en het aanleggen van een uitweg. [1] Aan deze omgevingsvergunning is het volgende voorschrift verbonden:
“Landschappelijke inpassing
De gronden en bouwwerken mogen niet eerder in gebruik zijn genomen dan nadat de bij de planregels en bijbehorende tekening (Groenplan, d.d. 7-6-2017) aangegeven maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inrichting volledig zijn gerealiseerd.”
het landschappelijke inpassingsplan
2. Eiseres woont op het naastgelegen perceel Rijksstraatweg 62. In het landschappelijke inpassingsplan is aan de zijde van eiseres een struweelhaag voorzien.
Zij heeft verweerder op 7 juli 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen het niet conform het landschappelijke inpassingsplan realiseren van de verharding. Op de plek van de verharding zijn deels pruimenbomen geplant.
3. In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat de maatregelen die zien op de landschappelijke inpassing groen zijn ingekleurd in het groenplan. Het betreft dus de struweelhaag, de bestaande zwarte els, de geschoren haag/windsingel, de pruimenbomen aan de andere kant van de fruitschuur en de stoofpeer en twee notenbomen aan de voorzijde van het perceel. De verharding maakt geen onderdeel uit van de landschappelijke inpassing.
Omdat de verharding geen onderdeel van de landschappelijke inpassing vormt, wordt het voorschrift in de omgevingsvergunning niet overtreden door de aanplant van pruimenbomen op de plek van een verharding. Omdat er niet wordt gehandeld in strijd met artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen.
4. In de beslissing op bezwaar van 21 november 2020 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard.
5. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij stelt dat de verharding wel onderdeel uitmaakt van de landschappelijke inpassing en dat door een ambtenaar van de gemeente is aangegeven dat de op de tekeningen aangegeven erfverharding zou worden gerealiseerd. Als de verharding geen onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning dan is zij verkeerd voorgelicht.
Keren vrachtwagens
6. Eiseres heeft aangegeven dat door het niet realiseren van de verharding op het perceel niet langer gekeerd kan worden door vrachtverkeer en dat de omgevingsvergunning voor de uitrit daarom ten onrechte is verleend. Daarover merkt de rechtbank op dat de omgevingsvergunning van 22 juni 2017 onherroepelijk is. Deze kan in deze procedure niet aan bod komen.
Maakt de verharding onderdeel uit van het landschappelijk inpassingsplan?
7. Zoals verweerder terecht heeft aangegeven zijn de onderdelen van het groenplan die onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing in het groen aangegeven. De verharding maakt hier geen onderdeel van uit. De rechtbank is het dus met verweerder eens dat de verharding geen onderdeel uitmaakt van het groenplan.
De enkele omstandigheid dat de verharding is ingetekend op de ondergrond van de tekening, net als bijvoorbeeld de fruitschuur en de woning, maakt niet dat zij daardoor onderdeel uitmaakt van het groenplan. Een verharding zorgt ook niet voor een landschappelijke inpassing van het bedrijf, dus ook daarom ligt het niet voor de hand dat deze hiervan onderdeel uitmaakt.
Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een overtreding van het vergunningvoorschrift.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel?
8. De rechtbank merkt de verwijzing naar de (gestelde) mededeling van de ambtenaar aan als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor de bespreking van deze beroepsgrond hanteert de rechtbank het stappenplan zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694). Dat bestaat uit drie stappen. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Die betreft de belangenafweging. In het kader daarvan moet de vraag worden beantwoord of geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de gewekte verwachtingen in de weg staan.
9. De eerste vraag die voorligt is of er sprake is van een toezegging. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.
10. Verweerder heeft navraag gedaan bij de betreffende ambtenaar. Die heeft aangegeven zich een gesprek met eiseres niet te kunnen herinneren. Nu door eiseres verder niet is onderbouwd dat een gesprek heeft plaatsgevonden en dat in dit gesprek een toezegging is gedaan, slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel reeds daarom niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo (bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan) en artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo (uitweg)