ECLI:NL:RBGEL:2022:4097

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
05/231912-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met tbs en gevangenisstraf voor vreemdeling zonder verblijfsstatus

Op 2 augustus 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 augustus 2021 in Arnhem een vriend heeft doodgestoken. De verdachte, geboren in Spanje en zonder rechtmatige verblijfsstatus in Nederland, heeft het slachtoffer 43 keer met een mes verwond, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, maar niet aan moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en psychotische symptomen vertoont. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het feit en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/231912-21
Datum uitspraak : 2 augustus 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1992] in [geboorteplaats] (Spanje),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in het CTP Veldzicht in Balkbrug.
Raadsman: mr. J.G. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2021 te Arnhem [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal telkens (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, (diep) in de borst en/of de huik en/of de (linker)arm en/of de (linker)pols en/of de hals en/of de rug en/of de flank(en), althans (telkens) in het (boven)lichaam te steken en/of te snijden;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij op of omstreeks 28 augustus 2021 te Arnhem [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal telkens (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, (diep) in de borst en/of de buik en/of de (linker)arm en/of de (linker)pols en/of de hals en/of de rug en/of de Hank(en), althans (telkens) in het (boven)lichaam te steken en/of te snijden;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 28 augustus 2021 verbleef verdachte in de kamer van [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) aan de [adres] in Arnhem. [slachtoffer] was daar ook. [2] Verdachte heeft [slachtoffer] meerdere malen gestoken met een mes. [3] [slachtoffer] is overgebracht naar het ziekenhuis, waar hij is overleden aan zijn verwondingen. In totaal heeft [slachtoffer] 43 steekverwondingen opgelopen, waarvan volgens de patholoog 24 steekletsels ter hoogte van de romp (vanwege het raken van vitale structuren) uiteindelijk hebben geleid tot zijn dood. De overige 19 steekletsels kunnen door bloedverlies een bijdrage hebben geleverd aan de snelheid van het overlijden. De verwondingen bevonden zich aan de borst, de linker- en rechterflank, de buik, de rechterzijde van de rug, de linker bovenarm en de linker pols. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat geen sprake was van voorbedachte raad bij verdachte, zodat hij van moord moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van de vaststaande feiten stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] op 28 augustus 2021 van het leven heeft beroofd door hem te steken met een mes. Uit de locatie en aard van verwondingen - tot wel 14 centimeter diep [5] - en het grote aantal van 43 steekletsels leidt de rechtbank af dat verdachte dit met opzet heeft gedaan.
Voorbedachte raad
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of sprake is geweest van voorbedachte raad, met andere woorden: of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad hoge eisen stelt aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Vast moet komen te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de beoordeling van deze vraag acht de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op de dag van het misdrijf wakker werd, doordat hij stemmen in zijn hersenen hoorde en beelden in zijn hersenen zag. Hij hoorde schreeuwen en hoorde: ‘nee, nee, nee’. Hij had met [slachtoffer] afgesproken dat hij [slachtoffer] om 09.00 uur zou wakker maken, maar [slachtoffer] werd niet wakker toen verdachte dit probeerde. Verdachte heeft verklaard dat hij eerst de Koran hard aanzette op zijn telefoon en daarna drillrap. Dit deed hij om rustig te worden en zodat [slachtoffer] wakker zou worden. Verdachte heeft verklaard dat hij daarna de controle verloor en niet zichzelf was. Hij heeft verklaard dat hij handschoenen aan deed en een mes pakte. Vervolgens heeft hij [slachtoffer] gestoken.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de telefoon van [slachtoffer] uitgelezen. [verbalisant 1] verbaliseert dat uit Whatsappgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] blijkt dat de sfeer tussen hen vriendschappelijk was, zonder dat er blijk was van enige vorm van discussies of conflicten. Het laatste (vriendschappelijke) Whatsappcontact tussen hen was op 27 augustus 2021 om 17:48:35 uur.
Uit de lijkschouw door GGD-arts [naam] volgt verder dat er geen afweerletsel zichtbaar was op de beide handen van [slachtoffer] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zichzelf voldoende tijd heeft gehad om na te denken over het besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen en de gevolgen daarvan. In de voornoemde gedragingen – het aanzetten van de muziek, het pakken van het mes en het aantrekken van de handschoenen – zouden bovendien aanwijzingen kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan. De rechtbank is echter van oordeel dat deze gedragingen evengoed zouden kunnen passen bij het handelen in een waan of een hevige gemoedsopwelling ingegeven door stemmen. Dat hiervan mogelijk sprake is geweest volgt uit de verklaringen van verdachte en uit het bij hem aanwezige ziektebeeld zoals beschreven in het deskundigenrapport van het Pieter Baan Centrum (PBC-rapport), waarover later meer. Daarbij is ook het grote aantal toegebrachte messteken (43) naar het oordeel van de rechtbank een indicatie dat verdachte mogelijk handelde in een hevige gemoedsopwelling. Uit het dossier volgt verder dat verdachte en het slachtoffer vriendschappelijk met elkaar omgingen, ook de avond voor het incident nog. De door de officier van justitie aangehaalde verklaring van getuige [getuige] dat sprake was van ruzie en geschreeuw op de betreffende ochtend, moet naar het oordeel van de rechtbank met behoedzaamheid worden gelezen. Uit het sectierapport volgt immers dat geen afweerletsel is waargenomen bij [slachtoffer] , hetgeen wel te verwachten zou zijn geweest als het steken zou hebben plaatsgevonden tijdens of aansluitend op een ruzie.
Om tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad te kunnen komen, moet vastgesteld worden dat verdachte niet heeft gehandeld in een gemoedsopwelling. Gelet op al het voorgaande kan dat naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. Sterker nog er zijn juist diverse aanwijzingen dat verdachte wél heeft gehandeld in een hevige gemoedsopwelling. De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad en zal verdachte vrijspreken van moord.
Gezien het al beschreven handelen van verdachte, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde doodslag.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks28 augustus 2021 te Arnhem [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal telkens (met kracht)met een mes,
althans een scherp voorwerp,(diep) in de borst en
/ofde buik en
/ofde (linker)arm en
/ofde (linker)pols en
/ofde hals en
/ofde rug en
/ofde flank(en)
, althans (telkens) in het (boven)lichaamte steken
en/of te snijden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren en vordert de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen zonder de maatregel van tbs met dwangverpleging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum niet hebben geadviseerd tot oplegging van deze maatregel. Daarbij is niet duidelijk of verdachte terug kan keren naar Gambia na beëindiging van de maatregel, zodat oplegging van de maatregel in de praktijk - in strijd met de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens - een levenslange gevangenisstraf betekent voor hem.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Verdachte en het slachtoffer waren vrienden. Het slachtoffer hielp verdachte, onder meer door hem in huis te nemen en werk voor hem te zoeken. Verdachte heeft zijn vriend zonder enige aanleiding op gruwelijke wijze om het leven gebracht, door hem 43 keer te steken met een mes. Het slachtoffer lag in zijn eigen kamer, in zijn eigen bed en was kansloos tegen zo veel en zo heftig geweld. Hoewel verdachte heeft bekend dat hij degene was die het slachtoffer heeft gestoken, is voor de rechtbank en ook voor de familie en vriendin van het slachtoffer niet helemaal duidelijk geworden wat zich op die fatale ochtend precies heeft afgespeeld in de kamer van het slachtoffer. Zo verklaart verdachte ter terechtzitting dat hij zich niet (meer) kan herinneren wanneer hij begon te steken, of het slachtoffer toen nog lag te slapen, waar hij de handschoenen en het mes vandaan haalde en dat hij het laken over het hoofd van het slachtoffer heeft gedaan. Op het moment dat de politie ter plaatse kwam, riep verdachte direct dat er sprake was van zelfverdediging (noodweer) om de schuld in de schoenen van het slachtoffer te kunnen schuiven. Later verklaarde verdachte echter steeds dat er geen enkele reden was om het slachtoffer te doden. Dat verdachte mogelijk niet het achterste van zijn tong heeft laten zien, moet voor de nabestaanden van het slachtoffer extra moeilijk te verteren zijn. Zij blijven nu met vragen zitten over wat er die ochtend precies is gebeurd en vooral: waarom.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, op afschuwelijke wijze ontnomen. De nabestaanden van het slachtoffer is hiermee immens leed toegebracht. Dit heeft de rechtbank ook teruggelezen in hun verklaringen en schriftelijke vorderingen, waaruit blijkt dat het slachtoffer een geliefde zoon, broer en vriend was, die altijd voor iedereen klaarstond. Dat hij op deze brute wijze van hen is afgenomen, neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten. In Finland is verdachte in 2019 veroordeeld wegens een diefstal met gebruik van geweld of wapens. In Engeland is verdachte in 2017 veroordeeld wegens (onder meer) bedreiging van een vertegenwoordiger van het overheidsgezag en Opiumwetfeiten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het eerder aangehaalde PBC-rapport van 8 juli 2022. Daaruit volgt dat verdachte lijdt aan een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, borderline, narcistische en antisociale kenmerken. Naast deze persoonlijkheidsstoornis is er in de afgelopen jaren sprake van terugkerende psychotische symptomen, waaronder bizarre waanideeën (bijvoorbeeld over het krimpen van genitaliën en behekst zijn), paranoïde gedachten dat verdachte benadeeld en achtervolgd wordt en meer recentelijk ook hallucinaties. De herkomst van deze psychotische symptomatologie is volgens de deskundigen echter lastig vast te stellen. Deze kan liggen in psychotische overschrijdingen bij de persoonlijkheidsstoornis, in eventueel middelengebruik, maar kan ook een onderdeel zijn van een beginnende schizofrene ontwikkeling. Ook een combinatie hiervan is mogelijk. In hoeverre kanttekeningen geplaatst moeten worden bij de presentatie van deze klachten, doordat mogelijk culturele aspecten, aggravatie, persoonlijkheid en/of een procespositie mede een rol spelen, is op basis van het onderhavig onderzoek niet te achterhalen. Alles overziend kan daarom volgens de deskundigen op dit moment het beste worden gesproken van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Zowel de gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, borderline, narcistische en antisociale trekken als de ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Een duidelijk delictscenario, dat wil zeggen welke symptomen er in die periode voorop stonden en in welke mate deze verdachtes functioneren beïnvloedden, is echter niet vast te stellen. Wel is er sprake van een gelijktijdigheidsverband van forse psychische problematiek bij een zeer gewelddadig ten laste gelegd feit. Dit maakt dat in ieder geval enige mate van doorwerking aannemelijk lijkt. De exacte mate van deze doorwerking is - door een gebrek aan delictscenario – voor de deskundigen niet aan te geven. De ernst van de psychische problematiek in combinatie met de forse mate van geweld kan duiden op een impulsdoorbraak vanuit psychose en/of persoonlijkheidsproblematiek, wat een verminderde of een volledige beperking van de mogelijkheid op het maken van weloverwogen gezondere gedragskeuzes kan betekenen. Het meespelen van een opportunistisch en/of instrumenteel motief is echter ook niet geheel onmogelijk, noch de kans dat een eventuele decompensatie pas ná het ten laste gelegde is opgetreden. Hierdoor is formeel bezien volgens de deskundigen dus een volledige toerekeningsvatbaarheid niet uit te sluiten. Al met al is, gezien de ernst van de psychische problematiek, een verminderde toerekenbaarheid tot een volledige ontoerekenbaarheid waarschijnlijk, maar is een volledige toerekenbaarheid niet formeel uit te sluiten.
Gelet op het voorgaande kon geen gestructureerde risicotaxatie worden uitgevoerd. Wat wel feitelijk bekend is en klinisch geobserveerd is, schept echter een zeer zorgelijk beeld met diverse risicofactoren voor een geweldsrecidive op historisch, klinisch en toekomstig gebied. Verdachte heeft een ernstig complex psychiatrische beeld met een justitiële voorgeschiedenis met geweldsdelicten. Daarbij verblijft hij illegaal in Nederland, zonder enig sociaal netwerk en waarbij het toekomstperspectief (bijvoorbeeld op het gebied van werk en huisvesting) volledig ontbreekt. Eventuele beschermende factoren zijn nagenoeg afwezig.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het gepleegde feit. Wel concludeert de rechtbank aan de hand van het advies dat sprake was van ernstige psychische problematiek die ook aanwezig was ten tijde van het bewezen verklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank kan het feit daarom niet volledig aan verdachte worden toegerekend, zodat zij het feit in verminderde mate aan verdachte zal toerekenen.
De straf/maatregel
In het PBC-rapport wordt beschreven dat het niet mogelijk is om gedragskundige aanbevelingen en interventies te adviseren, omdat er onvoldoende inzicht is verkregen in de eventuele doorwerking van de psychopathologie in het tenlastegelegde. Wel leest de rechtbank dat sprake is van een zorgelijk beeld met een groot aantal risicofactoren voor geweldsrecidive bij verdachte. Beschermende factoren zijn daarbij nagenoeg afwezig. De aanwezigheid van deze risicofactoren - waaronder de serieuze psychische problematiek van verdachte - in combinatie met de bijzondere ernst van het feit, leiden tot het oordeel van de rechtbank dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging eist. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht is, waarvoor tbs mogelijk is. Daarnaast is sprake geweest van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Aan de vereisten voor oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging is daarmee voldaan. De duur van de maatregel is niet gemaximeerd, nu het feit is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam.
De rechtbank overweegt verder dat het feit dat verdachte niet rechtmatig in Nederland verblijft, niet in de weg staat aan het opleggen van de tbs-maatregel. De Verlofregeling TBS voorziet in artikel 2, zesde lid, onder a in de mogelijkheid van begeleid verlof voor een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland, indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het vertrek uit Nederland of ter voorbereiding op de resocialisatie van de vreemdeling in het land van herkomst. Het verloop van de maatregel zal periodiek worden getoetst door de rechter. Daarbij kan ook de staat van de verblijfstatus van verdachte worden gemonitord met het oog op het verloop van de behandeling en de eventuele repatriëring naar zijn land van herkomst. De rechten van verdachte zijn hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd.
De vraag is dan wat naast de oplegging van de tbs-maatregel nog een passende straf is. Gezien de aard en ernst van het feit, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zal daarom een gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek van het voorarrest aan verdachte worden opgelegd. Die straf is lager dan de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank moord niet bewezen acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
1) [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vorderen de volgende bedragen:
o primair € 3.838,99 aan materiële schade, subsidiair € 2.396,14 aan materiële schade (reis- en verblijfskosten);
o € 17.500,- aan affectieschade (per persoon);
o primair € 1.028,58 aan proceskosten, subsidiair wordt dit bedrag als materiële schade gevorderd;
2) [benadeelde 3] vordert € 20.000,00 aan affectieschade;
3) [benadeelde 4] vordert in totaal € 4.930,56, bestaande uit:
o € 4.500,- aan kosten van lijkbezorging;
o € 430,56 aan reiskosten,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [benadeelde 1] en [slachtoffer] (ouders) geheel kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade door zus [benadeelde 3] heeft de officier van justitie gesteld dat de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden toegepast. De Officier van Justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een dusdanige verwevenheid en nauwe relatie tussen [benadeelde 3] en het overleden slachtoffer, dat de vordering bij wijze van uitzondering kan worden toegewezen.
Ook de gevorderde schade door oom [benadeelde 4] is volgens de Officier van Justitie voldoende onderbouwd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering van affectieschade, nu de wet daarin niet voorziet en het bestaan van een gezamenlijke huishouding onvoldoende is onderbouwd. Nu de reiskosten door ouders niet als proceskosten, maar als materiële schade worden opgevoerd, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van die schadepost. Over het overige deel van de vorderingen heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
Overweging van de rechtbank
Inleiding
Vaststaat, daar is geen discussie over mogelijk, dat aan de nabestaande veel leed is toegebracht. Vaststaat ook dat zij vanwege het overlijden van het slachtoffer kosten hebben gemaakt. Bij de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partij moet de rechtbank evenwel de (wettelijke) uitgangspunten uit het civiele recht voor ogen houden.
Uitgangspunt van het recht is dat iedereen die schade lijdt de eigen schade moet dragen. Een ander is alleen verplicht die schade te vergoeden als de wet dat bepaalt.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek levert in beginsel alleen een verplichting tot schadevergoeding op voor een verdachte, wanneer het strafbare feit (de onrechtmatige daad) is begaan jegens de benadeelde. In dit geval is het strafbare feit (de doodslag) begaan tegen [slachtoffer] . Hij is echter overleden. In artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek biedt de wet in een aantal gevallen ook de mogelijkheid tot vergoeding van schade aan derden (anderen dan het overleden slachtoffer). Het gaat dan – kortgezegd – om kosten voor het derven van levensonderhoud en kosten voor lijkbezorging. Sinds 1 januari 2019 is het bovendien wettelijk mogelijk aanspraak te maken op affectieschade. De rechtbank zal bij de beoordeling van de verschillende vorderingen rekening moeten houden met het voornoemde wettelijke kader.
1) [benadeelde 1] en [slachtoffer] (ouders)
Affectieschade
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, derde juncto vierde lid, BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. Onder deze naasten valt onder meer degene die ten tijde van het overlijden de ouder van de overledene is.
[slachtoffer] en [benadeelde 1] zijn de vader en de moeder van het slachtoffer. Zij vallen daarmee in de categorie genoemd in artikel 6:108, vierde lid, sub c, BW. Het voorgaande betekent dat de benadeelde partijen recht hebben op een vergoeding van affectieschade.
De benadeelde partijen vorderen ieder een bedrag aan affectieschade van € 17.500,00. Dit is het standaardbedrag dat op grond van het Besluit vergoeding affectieschade aan een naaste als bedoeld in artikel 6:108, vierde lid, sub c, BW toekomt.
Op grond hiervan zal de rechtbank de vorderingen tot vergoeding van affectieschade van [benadeelde 1] en [slachtoffer] toewijzen.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten (reis- en verblijfskosten voor het bijwonen van de begrafenis in september 2021) overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op hetgeen in de inleiding is overwogen, hebben de ouders van het overleden slachtoffer geen zelfstandig recht op vergoeding van materiële schade, tenzij het kosten voor lijkbezorging, gederfd levensonderhoud en/of affectieschade betreft. De rechtbank neemt aan dat de benadeelden als ouders van het overleden slachtoffer naar Nederland hebben moeten overkomen om – onder meer – het een en ander te regelen rondom de begrafenis van hun zoon. De rechtbank beschouwt deze kosten daarom als kosten voor lijkbezorging en acht het gevorderde bedrag redelijk. Het bedrag ter hoogte van € 3.838,99 zal geheel worden toegewezen. Nu beide ouders het bedrag gezamenlijk hebben gevorderd, zal de rechtbank aan ieder van hen de helft van het bedrag toekennen.
Verdachte is vanaf 28 augustus 2021 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
Proceskosten
Ingevolge artikel 592a Wetboek van Strafvordering kunnen de benadeelde partijen die zich in het strafgeding hebben gevoegd een vergoeding van de door hen gemaakte proceskosten krijgen. De benadeelden hebben een bedrag ter hoogte van € 1.028,58 aan reis- en verblijfskosten gevorderd voor het bijwonen van de terechtzitting op 19 juli 2022. Hoewel de benadeelden ter terechtzitting zijn bijgestaan door een gemachtigde raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat in het strafproces de aanwezigheid van de benadeelden – in dit geval de nabestaanden van een overleden slachtoffer – ter terechtzitting van groot belang is. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en billijk en zal het bedrag in het geheel toewijzen. Nu beide ouders het bedrag gezamenlijk hebben gevorderd, zal de rechtbank aan ieder van hen de helft van het bedrag toekennen.
2) [benadeelde 3] (zus)
[benadeelde 3] heeft een bedrag ter hoogte van € 20.000,00 aan affectieschade gevorderd. De rechtbank overweegt dat zussen en broers in artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek niet zijn genoemd als naasten die recht hebben op vergoeding van affectieschade. Artikel 6:108, vierde lid, sub g, van het BW biedt echter de mogelijkheid tot toekenning van affectieschade aan een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe en persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij of zij voor de toepassing van lid 3 als naaste kan worden aangemerkt. Deze zogenaamde hardheidsclausule kent onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toe aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort.
[benadeelde 3] heeft in haar vordering een beroep gedaan op deze hardheidsclausule. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze vordering als volgt.
Ter terechtzitting is gebleken dat het overleden slachtoffer in de periode van mei 2019 tot november 2020 op het adres van [benadeelde 3] ingeschreven stond, nadat zij samen naar Nederland waren gekomen. De rechtbank heeft ook begrepen dat [benadeelde 3] hulpbehoevend is en dat het slachtoffer haar ondersteunde door, onder meer, boodschappen voor haar te doen. Voor de rechtbank staat vast dat [benadeelde 3] een hechte band had met haar overleden broer en dat zij nog steeds zeer ontdaan is door het verlies. De wet bepaalt echter dat voor de toepassing van de hardheidsclausule
ten tijde van de gebeurtenissprake moest zijn van de eerder benoemde nauwe en persoonlijke relatie. Dat het slachtoffer op het moment van zijn overlijden, op 28 augustus 2021, nog steeds (veelvuldig) verbleef bij [benadeelde 3] is niet voldoende vast komen te staan. Uit het dossier lijkt te volgen dat het slachtoffer op dat moment al enkele maanden verbleef op zijn eigen kamer, dan wel bij zijn vriendin. Het slachtoffer en [benadeelde 3] leefden op het moment van het overlijden niet duurzaam (meer) samen en het slachtoffer had niet de permanente zorg voor [benadeelde 3] , althans dat dit het geval was is onvoldoende gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden gesproken van dusdanig uitzonderlijke omstandigheden dat de hardheidsclausule moet worden toegepast. [benadeelde 3] zal, hoezeer de rechtbank haar verdriet ook begrijpt, dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
3) [benadeelde 4] (oom)
Kosten voor lijkbezorging
[benadeelde 4] vordert allereerst € 4.500,- aan kosten voor lijkbezorging. Art. 6:108, tweede lid, BW bepaalt dat de kosten voor lijkbezorging verhaald kunnen worden op degene die verantwoordelijk is voor de dood van een ander. Op grond hiervan zal de rechtbank deze gevorderde schade toewijzen, nu de kosten voldoende zijn onderbouwd en redelijk zijn.
Verdachte is vanaf 28 augustus 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Reiskosten
[benadeelde 4] vordert verder een bedrag van € 430,56 aan reiskosten. Gelet op hetgeen eerder is overwogen, heeft [benadeelde 4] geen zelfstandig recht op vergoeding van de materiële schade. Verdachte heeft immers niet onrechtmatig jegens hem gehandeld, maar jegens het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten ook niet beschouwd kunnen worden als kosten voor lijkbezorging. Nu een wettelijke grondslag voor vergoeding van deze reiskosten ontbreekt, zal [benadeelde 4] niet-ontvankelijk worden verklaard voor dit deel van de vordering.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de benadeelde partij.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen en 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
 bepaalt dat deze maatregel niet gemaximeerd is;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 1.919,49 aan materiële schade en € 17.500,00 aan affectieschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 514,29;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] een bedrag te betalen van € 19.419,49 aan materiële schade/affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 132 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 1.919,49 aan materiële schade en € 17.500,00 aan affectieschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 514,29;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 19.419,49 aan materiële schade/affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 132 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot affectieschade;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 4.500,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 4] een bedrag te betalen van € 4.500,00 aan materiële schade/affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 55 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, mr. D.R. Sonneveldt en mr. J.M. Graat, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 augustus 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer
2.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 31-32.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 juli 2022.
4.Het sectierapport van het NFI van 13 september 2021, p. 332-336.
5.Het sectierapport van het NFI van 13 september 2021, p. 334.