ECLI:NL:RBGEL:2022:4011

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
C/05/397254 / HA ZA 21-620
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst van aanneming en geschil over meerwerk en onverschuldigde betaling

Op 27 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres, een onderneming gespecialiseerd in loodgieterswerk en sanitair, vorderde betaling van een bedrag van € 42.513,26 van de gedaagde, een onderneming in de burgerlijke en utiliteitsbouw, op basis van een onderaannemingsovereenkomst. De eiseres stelde dat de gedaagde een deel van de facturen niet volledig had betaald en dat er nog een bedrag openstond. De gedaagde betwistte dit en voerde aan dat zij meer had betaald dan overeengekomen.

In reconventie vorderde de gedaagde dat de rechtbank zou bepalen dat zij onverschuldigd een bedrag van € 59.152,61 aan de eiseres had betaald, en dat dit bedrag gerestitueerd moest worden. De rechtbank oordeelde dat de eiseres haar vordering onvoldoende had onderbouwd, omdat zij niet duidelijk had gemaakt welk meerwerk precies was uitgevoerd en waarvoor gefactureerd was. De rechtbank wees de vorderingen van beide partijen af, omdat geen van beide partijen voldoende bewijs had geleverd voor hun claims.

De rechtbank compenseerde de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke documentatie en onderbouwing in civiele geschillen over contractuele verplichtingen en betalingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/397254 / HA ZA 21-620 / 943 / 1690
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. S. van Steenwijk te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.G.M. Sleutels te Nijmegen.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2022,
  • het verkort proces verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 18 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een onderneming die zich bezighoudt met het ontwerpen, installeren en onderhouden van loodgieterswerk alsmede installatie van sanitair en het aanbrengen van daken en het onderhoud daarvan.
2.2.
[gedaagde] is een onderneming die zich bezighoudt met algemene burgerlijke en utiliteitsbouw.
2.3.
Op 4 mei 2021 hebben partijen een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [eiseres] als onderaannemer van [gedaagde] werkzaamheden zou verrichten aan een object aan de [adres] .
2.4.
Partijen zijn voor deze werkzaamheden aanvankelijk een aanneemsom van
€ 102.232,96 exclusief btw overeengekomen. Later heeft [eiseres] tevens meerwerk uitgevoerd.
2.5.
[eiseres] heeft een totaalbedrag van € 292.246,37 inclusief btw bij [gedaagde] in rekening gebracht.
2.6.
[gedaagde] heeft tot op heden een bedrag van € 206.892,10 inclusief btw betaald.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 42.513,26 (inclusief wettelijke rente tot
24 november 2021) vermeerderd met wettelijke handelsrente over € 41.906,92 vanaf
24 november 2021 tot aan de dag van betaling alsmede betaling van de buitengerechtelijke kosten à € 2.228,00, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan deze vordering een beroep op nakoming van de onderaannemingsovereenkomst met [gedaagde] ten grondslag. [eiseres] stelt dat [gedaagde] een deel van de facturen niet (volledig) heeft betaald en dat er nog een bedrag van € 41.906,92 open staat dat [gedaagde] moet voldoen.
3.3.
[gedaagde] betwist gemotiveerd dat er nog een bedrag open staat dat zij moet betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat door [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag groot € 59.152,61 onverschuldigd is voldaan en dat dit bedrag door [eiseres] aan [gedaagde] gerestitueerd moet worden, vermeerderd met rente, en [eiseres] zal veroordelen in de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan deze vordering een beroep op onverschuldigde betaling ten grondslag. Zij stelt dat zij meer heeft betaald dan wat partijen zijn overeengekomen.
3.7.
[eiseres] betwist dat [gedaagde] te veel heeft betaald en dat zij gehouden is een bedrag aan [gedaagde] terug te betalen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat zij een aanneemsom van
€ 102.232,96 zijn overeengekomen. Ook staat vast dat [eiseres] meerwerk heeft uitgevoerd. Verder is niet in geschil dat [eiseres] een bedrag van € 292.246,37 inclusief btw heeft gefactureerd en dat [gedaagde] al een bedrag van € 206.892,10 heeft betaald. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of [gedaagde] het door [eiseres] gefactureerde meerwerk moet betalen.
in conventie
4.2.
[eiseres] stelt dat uit het feit dat er nog openstaande facturen zijn, blijkt dat [gedaagde] gehouden is het restant te betalen. [gedaagde] heeft telkens nieuwe opdrachten gegeven voor meerwerk. Dat er voor de uitgevoerde werkzaamheden in het kader van meerwerk geen voorafgaande schriftelijke toestemming is gegeven door [gedaagde] (welke werkwijze in de schriftelijke onderaannemingsovereenkomst wel is overeengekomen), is volgens [eiseres] niet van doorslaggevend belang, aangezien opdrachten vaker op die manier gegeven werden en een deel van het niet vooraf schriftelijk overeengekomen meerwerk door [gedaagde] wel wordt erkend en ook deels al is betaald. Van een overschrijding van de oorspronkelijke aanneemsom kan bovendien geen sprake zijn nu [eiseres] factureerde op regiebasis.
4.3.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] de overeengekomen vaste aanneemsom heeft overschreden, dat zij niet voor al het uitgevoerde meerwerk opdracht heeft gegeven en dat zij al meer heeft betaald dan waartoe zij verplicht was. [gedaagde] heeft in dat kader een opsomming gegeven van meerwerkposten waartoe zij stelt wél opdracht te hebben gegeven.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel, gelet op het feit dat door [gedaagde] ook enkele meerwerkposten zijn erkend waarvoor niet vooraf schriftelijk opdracht lijkt te zijn gegeven, er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat [eiseres] voor dergelijke meerwerkposten geen aanspraak kan maken op betaling, komt de vordering van [eiseres] niet voor toewijzing in aanmerking, omdat zij die onvoldoende heeft onderbouwd. Nu de niet betaalde facturen volgens [eiseres] allemaal meerwerk betreffen (en dus niet vallen onder de werkzaamheden die in de oorspronkelijke aannemingsovereenkomst zijn opgenomen waarvoor een prijs tussen partijen was afgesproken), had van [eiseres] namelijk mogen worden verwacht dat zij per factuur duidelijk zou maken welk (overeengekomen) meerwerk het concreet betreft. In de facturen van [eiseres] zijn weliswaar overzichten van uren opgenomen, weekstaten en ingekochte materialen weergegeven alsmede opgesomd welke derden zijn ingeschakeld, maar daaruit is niet af te leiden op welk meerwerk de facturen zien en hoe en door wie en op welke manier daarvoor opdracht is gegeven. Het is aan [eiseres] om dat inzichtelijk te maken, hetgeen niet is gebeurd.
4.5.
Om die reden kunnen er geen hoge eisen worden gesteld aan de betwisting door [gedaagde] , aangezien het voor haar niet duidelijk is waartegen zij zich moet verweren. [gedaagde] heeft betwist dat zij opdracht heeft gegeven voor het betreffende meerwerk. In het licht van deze betwisting is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Nu [eiseres] op dit punt niet aan haar stelplicht heeft voldaan, is niet vast komen te staan dat [gedaagde] gehouden is het gevorderde bedrag te betalen. De vorderingen worden dan ook afgewezen.
in reconventie
4.6.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] gehouden is een bedrag aan haar terug te betalen. [gedaagde] meent dat [eiseres] , gelet op de oorspronkelijke aanneemsom van € 102.232,96 en overeengekomen meerwerk ten bedrag van € 69.560,94, maximaal een bedrag van € 171.793,90 had mogen factureren. Bovendien moet op dit bedrag nog € 24.054,41 in mindering worden gebracht aangezien er werkzaamheden zijn gefactureerd die niet zijn uitgevoerd. Dat maakt dat [gedaagde] in totaal een bedrag van € 147.739,49 verschuldigd is aan [eiseres] . Aangezien [gedaagde] al een bedrag van € 206.892,10 heeft voldaan, meent [gedaagde] dat zij te veel heeft betaald en dat [eiseres] een bedrag van € 59.152,61 moet terugbetalen.
4.7.
Uit de conclusie van antwoord in reconventie blijkt dat [eiseres] zich op het standpunt stelt dat er naast de oorspronkelijke aanneemsom van € 102.232,96 voor een bedrag van
€ 168.630,39 aan meerwerk is verricht, en dat er derhalve een totaalbedrag van € 270.863,35 verschuldigd is. Zij onderbouwt dit door overlegging van facturen voorzien van onderliggende werkbonnen (producties 11a/11b bij conclusie van antwoord in reconventie).
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] redeneert enkel op basis van het bedrag dat zij reeds betaald heeft en wat er in haar ogen betaald moest worden, dat zij € 59.152,61 te veel, en onverschuldigd, heeft betaald. Zij onderbouwt echter niet welke facturen zij dan precies onverschuldigd heeft betaald. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiseres] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om toe te lichten welke facturen onverschuldigd zijn betaald en nader te motiveren waarom deze onverschuldigd zijn betaald. Met andere woorden, dat er voor betaling van voornoemd bedrag geen rechtsgrond was omdat [gedaagde] geen opdracht voor die werkzaamheden heeft gegeven. Dat standpunt wordt door [gedaagde] wel ingenomen, maar zij onderbouwt dit onvoldoende. Daaruit volgt dat vordering zal worden afgewezen.
in conventie en reconventie
4.9.
Aangezien elk van partijen op enig punt in het ongelijk gesteld is en voor hen beide geldt dat een substantiële geldvordering wordt afgewezen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.