ECLI:NL:RBGEL:2022:3941

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
9777112 \ CV EXPL 22-2302
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming in overeenkomst van dienstverlening met betrekking tot het verschepen van een camper

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] over een vordering tot schadevergoeding. [Verzoeker] heeft [verweerder] aangesproken voor een bedrag van € 5.000,00, dat hij stelt te hebben betaald voor het verschepen van zijn camper van Chili naar België. Hij heeft een factuur van [verweerder] ontvangen, maar de camper werd niet vrijgegeven door de vervoerder omdat [verweerder] zijn rekening niet had voldaan. [Verzoeker] heeft uiteindelijk een bedrag van € 8.152,15 aan de vervoerder betaald om zijn camper te kunnen ophalen, wat leidde tot een totale schade van € 11.772,15. Hij heeft in maart 2021 een deel van dit bedrag teruggekregen, maar vordert nu het resterende bedrag van € 5.000,00 via deze procedure.

[Verweerder] heeft in haar verweer aangevoerd dat zij door de COVID-19 pandemie en de situatie in Oekraïne in financiële problemen verkeert, maar heeft haar verweer niet verder onderbouwd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de Europese procedure voor geringe vorderingen valt en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [verzoeker] tot betaling van € 5.000,00 toewijsbaar is, omdat [verweerder] de feiten en de geleden schade niet heeft betwist. De wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2020 is eveneens toegewezen. De proceskosten zijn niet toegewezen, omdat [verzoeker] hier geen verzoek toe heeft gedaan. De beschikking is openbaar uitgesproken en een certificaat betreffende de beslissing zal aan de beschikking worden gehecht.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9777112 \ CV EXPL 22-2302 \ 693 \ 636
uitspraak van 11 juli 2022
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats verzoeker]
verzoekende partij
procederend in persoon
en
[verweerder]
gevestigd te [vestigingsplaats verweerder]
verwerende partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vorderingsformulier A van bijlage I van Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna: EPGV) en de daarbij gevoegde stukken, van [verzoeker] ontvangen op 30 en 31 maart 2022;
- de brief en e-mail van de rechtbank van 15 april 2022 aan [verweerder] met kopie van het verzoekschrift en bijbehorende stukken en het antwoordformulier C, waarbij [verweerder] in de gelegenheid is gesteld binnen 30 dagen na ontvangst van die brief verweer te voeren tegen de vordering;
- de e-mail van [verweerder] , ontvangen op 19 april 2022

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[verzoeker] verzoekt in het vorderingsformulier betaling door [verweerder] aan hem van een bedrag van in het totaal € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 september 2020 tot de datum van betaling van de hoofdsom.
2.2.
[verzoeker] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Hij stelt dat hij [verweerder] heeft opgedragen om zijn camper te (laten) verschepen van de haven in San Antonio te Chili naar de haven van Zeebrugge in België (contract of affreightment no. 202066042). Daarvoor heeft hij van [verweerder] een factuur d.d. 18 juni 2020 ter hoogte van € 5.435,00 ontvangen, die hij heeft betaald. Zijn camper zou op 12/13 juli 2020 uit Chili vertrekken en op 4 september 2020 in Zeebrugge aankomen. [verweerder] heeft het vervoer opgedragen aan [vervoerder] (hierna: [vervoerder] ), die het heeft uitgevoerd. [vervoerder] wilde / kon vervolgens de camper vanuit de haven van Zeebrugge niet vrijgegeven aan [verzoeker] , omdat [verweerder] de rekening nog niet aan [vervoerder] had voldaan en zij volgens haar algemene voorwaarden (Bill of Lading Terms) de vracht pas mag vrijgeven na betaling. Om weer in het bezit van zijn camper te komen heeft [verzoeker] uiteindelijk € 8.152,15 rechtstreeks aan [vervoerder] betaald, zijnde de vervoers- en stallingskosten. Dit blijkt uit de door hem overgelegde factuur van [vervoerder] aan hem d.d. 16 april 2021 (Invoice no. 2010119/004-4210564). [verzoeker] stelt dat hij nu in het totaal € 13.587,15 (€ 5.435,00 plus € 8.152,15) voor het vervoer van zijn camper heeft betaald. Van [verweerder] heeft hij in maart 2021 een bedrag van € 1.815,00 teruggekregen, zodat hij € 11.772,15 heeft betaald in plaats van de geoffreerde en betaalde
€ 5.435,00. Dat betekent dat hij € 6.337,15 teveel heeft betaald, aldus [verzoeker] . Hij wil dit bedrag als schadevergoeding via deze procedure op [verweerder] verhalen, omdat [verweerder] is tekortgeschoten. Omdat deze procedure maar een vordering tot en met € 5.000,00 toelaat, beperkt hij zijn vordering tot dat bedrag.
2.3.
[verweerder] heeft bij e-mail van 19 april 2022 geantwoord dat zij door de twee jaar van COVID-19 extreem hard is getroffen en geen bancaire steun / krediet ontving. Ook refereert zij aan problemen door de situatie in Oekraïne. Verder voert zij aan dat de firma [vervoerder] haar al jaren probeert onderuit te halen en dat dat een grote organisatie is die niet in staat is inkomende verschepingen qua documentatie tijdig af te wikkelen. Zij schrijft dat zij – indien zij daartoe in de gelegenheid is – de geringe vordering wel wil voldoen, maar dat zij dan eerst groeiende orders nodig heeft, hetgeen niet wordt bevorderd door de slechte google reviews die [verzoeker] bij herhaling heeft geplaatst. Zij heeft, ondanks daartoe nogmaals in de gelegenheid te zijn gesteld tot 25 mei 2022, haar verweer niet nader onderbouwd.

3.De beoordeling

3.1.
De EPGV is – zakelijk weergegeven – van toepassing in grensoverschrijdende gevallen in burgerlijke en handelszaken indien de waarde van een vordering, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier ter griffie van de rechtbank wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan € 5.000,00, behoudens de in artikel 2 van de EPGV genoemde uitzonderingen.
3.2.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de EPGV valt, nu deze zonder de wettelijke rente niet meer bedraagt dan € 5.000,00, [verzoeker] in Frankrijk is gevestigd, [verweerder] in Nederland is gevestigd en beide landen lidstaten zijn waarin de EPGV geldt.
Rechtsmacht
3.3.
Verder moet aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de EEX-Verordening II) worden bepaald of de Nederlandse kantonrechter bevoegd is, nu een aparte bevoegdheidsregeling in de EPGV ontbreekt. Krachtens de hoofdregel van artikel 4 van de EEX-Verordening II worden zij die woonplaats (of, in het geval van [verweerder] , plaats van vestiging) hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Omdat [verweerder] is gevestigd in Nederland heeft de Nederlandse (kanton)rechter rechtsmacht.
3.4.
De kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is op grond van artikel 262 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de relatief bevoegde rechter, omdat [verweerder] is gevestigd te [vestigingsplaats verweerder] .
Toepasselijk recht
3.5.
Op grond van artikel 4, lid 1, sub b van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) wordt de overeenkomst inzake dienstverlening beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft. Omdat [verweerder] is gevestigd in Nederland, is de kantonrechter van oordeel dat het Nederlandse recht van toepassing is op de tussen [verzoeker] en [verweerder] bestaande internationale overeenkomst.
Beoordeling
3.6.
De vordering van [verzoeker] tot betaling aan hem van een bedrag van in het totaal
€ 5.000,00 zal worden toegewezen. [verweerder] heeft zich in haar schrijven weliswaar beroepen op zware (bedrijfseconomische) omstandigheden dan wel overmacht, maar dergelijke omstandigheden ontslaan haar niet van haar betalingsplicht. Zij heeft de door [verzoeker] gestelde feiten en geleden schade niet betwist en zij heeft ook geschreven dat zij de vordering wel wil voldoen, indien zij daartoe in de gelegenheid is. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2020 tot de datum van betaling van deze hoofdsom zal ook worden toegewezen, nu daartegen evenmin verweer is gevoerd.
Proceskosten
3.7.
[verzoeker] heeft geen proceskostenveroordeling van [verweerder] gevorderd en er wordt geen aanleiding gezien deze toe te wijzen.
Certificaat
3.8.
Op verzoek van [verzoeker] zal een certificaat betreffende een beslissing in de Europese procedure voor geringe vorderingen, als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de EPGV aan deze beschikking worden gehecht, in de Engelse taal (via het standaardformulier D van bijlage IV van de EPGV).

4.De beslissing

De kantonrechter,
4.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. A.J. Weerkamp-Beens en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2022.