ECLI:NL:RBGEL:2022:3909

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
84/016076-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na ontbinding van een maatschap in strafzaak

In deze zaak heeft de economische raadkamer van de Rechtbank Gelderland op 25 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een ontbonden maatschap. Het Openbaar Ministerie (OM) had verzocht om de verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de maatschap was ontbonden en gelijkgesteld kon worden met een overleden verdachte. De economische raadkamer volgde deze redenering niet, omdat een rechtspersoon niet kan overlijden, maar slechts kan worden ontbonden. De natuurlijke personen achter de rechtspersoon zijn niet overleden en het verzoekschrift was ondertekend door alle oorspronkelijke maten van de maatschap.

De procedure begon met de indiening van het verzoekschrift op 7 juni 2022, waarna de officier van justitie op 28 juni schriftelijk reageerde. De verzoekster en haar advocaat verschenen niet op de zitting, maar de raadkamer heeft de stukken in overweging genomen. De verzoekster vroeg om vergoeding van kosten die zij had gemaakt in verband met de strafzaak, waaronder kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van € 3.755,88.

De raadkamer oordeelde dat de kosten voor rechtsbijstand konden worden toegewezen, omdat deze gelijkelijk waren verdeeld over de maten van de maatschap en door hen waren voldaan. De officier van justitie had betoogd dat de kosten niet daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte waren gekomen, maar de raadkamer verwierp dit argument. Uiteindelijk werd aan de verzoekster een totale schadevergoeding van € 4.435,88 toegekend, inclusief de kosten voor het opstellen van verzoekschriften en de schriftelijke conclusiewisseling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 84/016076-21
Raadkamernummer : 22/12075
Datum uitspraak : 25 juli 2022
Beschikkingvan de enkelvoudige economische raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster] , hierna: ‘verzoekster’,
gevestigd aan de [adres] ,
die voor deze zaak woonplaats kiest aan de Jansbuitensingel 5, 6811 AA Arnhem, ten kantore van haar advocaat mr. S.F.W. van ‘t Hullenaar.

De procedure

Na overleg met de advocaat en de officier van justitie is besloten de standpunten schriftelijk uit te wisselen.
Het verzoekschrift is op 7 juni 2022 op de griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 28 juni 2022 heeft de officier van justitie daar schriftelijk op gereageerd.
Vervolgens heeft verzoekster gerepliceerd en de officier van justitie gedupliceerd.
De economische raadkamer heeft kennis genomen van de stukken. Het verzoekschrift is in de openbare economische raadkamer van 25 juli 2022 behandeld.
Verzoekster en haar advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Het verzoek

In het verzoekschrift heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte kosten ten behoeve van de strafzaak, te weten:
  • € 3.755,88 ter zake kosten rechtsbijstand;
  • PM de forfaitaire vergoeding voor het indienen/behandelen van het
onderhavige verzoekschrift.

De beoordeling

Artikel 530, tweede lid, Sv bepaalt dat, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte een vergoeding kan worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdsverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting (werkelijk) heeft geleden. Daarnaast kan, met in achtneming van artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand, op grond van deze bepaling een vergoeding worden toegekend in de rechtsbijstandskosten.
Het verzoekschrift is tijdig, binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, ingediend.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, uitgesproken op 17 mei 2022 door de economische politierechter in deze rechtbank. Deze beslissing is onherroepelijk.
Ten aanzien van de inhoud van het verzoekschrift overweegt de raadkamer als volgt.
Kosten rechtsbijstand:
In de zaak met bovenvermeld parketnummer is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard omdat de dagvaarding tegen de maatschap is uitgebracht na ontbinding van de maatschap. De maatschap is op 22 juni 2021 uit het handelsregister geschreven. Omdat de rechtspersoon op 22 juni 2021 is ontbonden is de officier van justitie van oordeel dat verzoeker, de maatschap, niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat door het ontbinden van de maatschap de rechtspersoon gelijkgesteld kan worden met een overleden verdachte. Primair is de officier van justitie dan ook van oordeel dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de kosten rechtsbijstand moeten worden afgewezen aangezien deze niet daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen. De kosten rechtsbijstand zijn immers na ontbinding van de maatschap gemaakt.
Meer subsidiair en meest subsidiair stelt de officier van justitie dat de kosten rechtsbijstand gematigd moeten worden nu uit de urenspecificatie niet blijkt welke kosten voor welke zaak zijn gemaakt.
Namens verzoekster is uitvoerig verweer gevoerd op het hiervoor weergegeven standpunt van de officier van justitie. De rechtbank verwijs in deze naar de reactie van verzoekster.
De economische raadkamer overweegt als volgt.
De economische raadkamer is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de kosten rechtsbijstand zoals verzocht kunnen worden toegewezen.
De officier van justitie is door de economische politierechter niet-ontvankelijk verklaard omdat niet de natuurlijke personen maar de “maatschap” is gedagvaard terwijl de maatschap op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding reeds ontbonden was. Namens verzoekster is uiteengezet dat alle kosten rechtsbijstand gelijkelijk over alle “maten” zijn verdeeld en door hen zijn voldaan.
Dat de door de advocaat verzonden nota’s aan verzoekster op naam van de maatschap zijn gesteld wordt nader uitgelegd. Het was de maatschap die gedagvaard was en dus worden kosten rechtsbijstand ook door de advocaat op naam van de maatschap weggeschreven.
De stelling van de officier van justitie dat de maatschap, nu deze ontbonden is, gelijkgesteld zou moeten worden met een “overleden” verdachte en dus verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaart, volgt de economische raadkamer niet. Indien een natuurlijk persoon komt te overlijden dan kan een verzoek op grond van artikel 530 Sv door de erfgenamen worden ingediend. Een rechtspersoon kan niet overlijden maar slechts worden ontbonden. De natuurlijke personen achter die rechtspersoon zijn immers, zoals de advocaat stelt, niet overleden. Voorts is het verzoekschrift door alle oorspronkelijke “maten” ondertekend en niet wordt weersproken dat deze “maten” namens die ontbonden maatschap rechtshandelingen, zoals het indienen van een verzoek schadevergoeding, mogen indienen.
De economische raadkamer ziet bovendien, gelet op de nadere toelichting van de advocaat, geen reden de kosten rechtsbijstand te matigen.
Kosten opstellen verzoekschriften en schriftelijke conclusiewisseling.
De raadkamer is van oordeel dat, gelet op de gebruikelijke vergoeding inzake verzoekschriften ex artikel 530 Sv in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en de schriftelijke conclusiewisseling die daarop volgde, een bedrag van € 680,00, inclusief BTW, kan worden toegewezen.

De beslissing

De raadkamer:
kent toeaan verzoeker een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 4.435,88 (zegge: vierduizendvierhonderdvijfendertig euro en achtentachtig cent).
Deze beslissing is gegeven door mr. W.L.F. Prisse, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juli 2022.
Binnen één (1) maand na betekening van deze beslissing kan daartegen hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De fungerend voorzitter van de rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 4.435,88 (zegge: vierduizendvierhonderdvijfendertig euro en achtentachtig cent) uit te betalen aan verzoeker door overboeking van dat bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam] te Arnhem ovv [nummer] .