ECLI:NL:RBGEL:2022:3881

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
C/05/404532 / KG ZA 22-166
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over te plaatsen zonwering op balkon met betrekking tot hinder ex artikelen 5:37 juncto 6:162 BW

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 7 juli 2022, betreft het een kort geding tussen twee buren over de plaatsing van een zonwering op een balkon. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.P. Boer, stellen dat de geplande zonwering van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.C. Wensink, hen onrechtmatige hinder toebrengt. De eisers baseren hun vordering op artikel 5:37 BW, dat bepaalt dat een eigenaar geen hinder mag toebrengen aan andere eigenaren op een wijze die onrechtmatig is volgens artikel 6:162 BW. De eisers claimen dat de zonwering hun uitzicht belemmert en dat de zonwering vervuild zal raken, wat hen schade toebrengt.

De voorzieningenrechter, mr. G.J. Meijer, heeft in zijn vonnis vastgesteld dat de Vereniging van Eigenaren in 2018 toestemming heeft gegeven voor de zonwering, en dat deze toestemming ook geldt voor gelijke zonweringen. De rechter heeft overwogen dat, hoewel hinder kan optreden, deze hinder niet onrechtmatig is, omdat het uitzicht niet in zodanige mate wordt belemmerd dat dit als onrechtmatige hinder kan worden gekwalificeerd. De rechter heeft daarbij gekeken naar de aard, ernst en duur van de hinder, en de belangen van beide partijen afgewogen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.330,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde direct kan overgaan tot uitvoering van het vonnis, ongeacht een eventuele hoger beroep van de eisers.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/404532 / KG ZA 22-166
Proces-verbaal van mondeling vonnis gedaan op 7 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. T.P. Boer te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J.C. Wensink te Arnhem.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. G.J. Meijer, voorzieningenrechter, en mr. L.S. Joosten, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • [eiser 1]
  • [eiser 2]
- mr. Boer voornoemd
- [gedaagde]
- mr. Wensink voornoemd
- mr. I.A.S. van Geel, kantoorgenoot van mr. Wensink voornoemd.
De voorzieningenrechter wijst het volgende vonnis.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
De kwestie rondom de toestemming voor de zonwering ligt als eerste ter beoordeling voor. Het is in dit kort geding aannemelijk geworden dat de Vereniging van Eigenaren (hierna: de VvE) in 2018 heeft ingestemd met de zonwering van [naam] , gelet op productie 4 van [gedaagde] . Gelet op het bepaalde in artikel 8 lid 1 onder f van het Huishoudelijk Reglement van de VvE geldt die toestemming als vooruit gegeven voor alle gelijke zonweringen. Gesteld noch gebleken is dat de zonwering die [gedaagde] wil plaatsen niet een gelijke zonwering is in de zin van dat artikel. Daarmee is aannemelijk geworden dat in 2018 al toestemming is gegeven voor elke gelijke zonwerking als die van [naam] en daarmee ook voor die van [gedaagde] . Dat laat echter onverlet dat ook een zodanige zonwering hinder kan opleveren. Dat is de vraag die in dit kort geding voorligt.
1.2.
Bij de beoordeling van de vordering van [eisers] geldt als uitgangspunt dat een eigenaar in beginsel het recht toekomt zijn perceel te bebouwen op een wijze die hem goeddunkt. Op dit uitgangspunt wordt een uitzondering aanvaard voor het geval de bouwplannen de bestuursrechtelijke toets niet kunnen doorstaan of naar civielrechtelijke maatstaven op ontoelaatbare wijze inbreuk maken op het eigendomsrecht van de ander.
1.3.
De grondslag voor de vordering van [eisers] is gelegen in artikel 5:37 BW. Deze bepaling houdt in dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen. In deze bepalingen zijn enkele vormen van hinder met name genoemd, waaronder het onthouden van licht. De opsomming is niet limitatief; het ontnemen van uitzicht kan er ook onder vallen. De kern van het geschil is dat [eisers] stellen dat hen door de plaatsing van de zonwering onrechtmatige hinder wordt toegebracht. Deze hinder bestaat volgens [eisers] uit het ontnemen c.q. beperken van het uitzicht en (het uitkijken op) een vervuilde zonwering.
1.4.
De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend. Deze belangen zijn de privacy van [gedaagde] en de wering van de zon op zijn balkon. Verder moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen. Hierbij gaat het niet om een directe afweging van belangen. Voor een geslaagd beroep op artikel 5:37 BW is vereist dat sprake is van hinder die als onrechtmatig gekwalificeerd kan worden. Bij de vaststelling daarvan gaat het om objectieve gegevens en niet om wat in de subjectieve beleving van de betrokkenen als hinder kan worden ervaren.
1.5.
Om te beoordelen of sprake is van onrechtmatige hinder heeft de voorzieningenrechter naar de relevante jurisprudentie gekeken, in het licht van het uitgangspunt dat een eigenaar met zijn eigendom mag doen wat hem goeddunkt. Met betrekking tot de verandering van het uitzicht vanuit de woonkamer van [eisers] geldt dat uit hun stellingen niet kan worden afgeleid dat het vrije uitzicht op de omgeving door de zonwering in zodanige mate wordt ingeperkt dat van onrechtmatige hinder kan worden gesproken. Hierbij is van belang dat er meerdere raampartijen zijn, dat de zonwering onder één derde van de ramen wordt geplaatst en alleen de onderste strook van die ramen qua zicht gehinderd wordt. In die zin is er sprake van hinder. Daarmee is echter niet gezegd dat die hinder uitgaat boven hetgeen [eisers] , alle omstandigheden in aanmerking genomen, zullen moeten dulden. Ook het vuil op de zonwering maakt het nog niet onrechtmatig. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de zonwering zal vervuilen nu de lamellenstructuur daarvan maakt dat deze van onderaf schoongemaakt kan worden.
1.6.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen zullen worden afgewezen. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld, bestaande uit griffierecht (€ 314,00) en kosten advocaat conform liquidatietarief (€ 1.016,00) en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.

2.De beslissing

2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één aan deze veroordeling voldoet ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.330,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
2.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één aan deze veroordeling voldoet ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
2.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces-verbaal,