ECLI:NL:RBGEL:2022:3805

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
C/05/391038 / HA ZA 21-376
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsverplichtingen van aannemer jegens derden in het kader van regie-overname

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, staat de vraag centraal of de gedaagde partij, een aannemer, verplicht is om een bedrag van € 46.286,98 te betalen aan de eiseres, een andere besloten vennootschap, op basis van gemaakte afspraken en toezeggingen. De eiseres stelt dat de gedaagde de regie heeft overgenomen van een onderaannemer, die verantwoordelijk was voor de afbouw en montage van dakkappen voor een woningbouwproject. De eiseres heeft facturen ingediend voor tekenwerk en berekeningen die zij in opdracht van de onderaannemer heeft uitgevoerd, evenals facturen van andere leveranciers die aan de onderaannemer zijn geleverd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde geen contractuele verplichtingen heeft overgenomen van de onderaannemer en dat er geen bewijs is van toezeggingen die de gedaagde verplichten om de facturen te betalen. De rechtbank concludeert dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vorderingen en dat de gedaagde niet aansprakelijk is voor de kosten die door de onderaannemer zijn gemaakt. De zaak is verwezen voor bewijslevering over de vraag of de gedaagde toezeggingen heeft gedaan aan de eiseres of aan de onderaannemer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/391038 / HA ZA 21-376
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. van Goor te Wijchen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 oktober 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 januari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van het geschil

De zaak gaat in de kern om de vraag of [gedaagde] gehouden is om in totaal een bedrag van € 46.286,98 in hoofdsom aan [eiseres] te betalen. De grondslag voor deze vordering is dat [gedaagde] facturen moet betalen op grond van tussen haar en [eiseres] gemaakte afspraken, dan wel door haar gedane toezeggingen. De achtergrond van deze vordering is dat [gedaagde] als hoofdaannemer volgens [eiseres] de regie heeft overgenomen van [naam onderaannemer] als onderaannemer voor de afbouw en montage van houtskelet kapconstructies voor een woningbouwproject. Met die regie-overname zou [gedaagde] volgens [eiseres] ook de daarmee samenhangende kosten voor haar rekening nemen. De gevorderde bedragen zien op facturen van tekenwerk en berekeningen voor de kapconstructies dat door [eiseres] in opdracht van [naam onderaannemer] is gedaan en ook op facturen van [onderneming in hang- en sluitwerk] en [naam transportbedrijf] , die in opdracht van [naam onderaannemer] respectievelijk hang- en sluitwerk hebben geleverd en het transport van de kapconstructies in opdracht van [naam onderaannemer] hebben verricht. De vorderingen van [onderneming in hang- en sluitwerk] en [naam transportbedrijf] zijn aan [eiseres] gecedeerd.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] exploiteert een onderneming in woning- en utiliteitsbouw.
3.2.
[gedaagde] kreeg eind 2018/begin 2019 opdracht van een derde om 39 woningen te bouwen, verdeeld over 18 blokken, te [plaatsnaam] (genaamd [naam nieuwbouwproject] ) (hierna ook te noemen: het project).
3.3.
[naam onderaannemer] (hierna: [naam onderaannemer] ) dreef een onderneming die houtskeletbouw prefab onderdelen vervaardigde en plaatste. [naam onderaannemer] had zelf geen personeel in dienst, maar werkte met zzp’ers voor de productie en montage van de houtskeletonderdelen.
3.4.
[gedaagde] heeft begin 2019 aan [naam onderaannemer] opdracht gegeven, welke opdracht door [naam onderaannemer] is aanvaard, voor het leveren en monteren van onder meer dakkappen, dakkapellen, gootrekken, dakramen, de nok en nokstroken (hierna gezamenlijk: de dakkappen) voor de 39 woningen binnen het project voor een vaste aanneemsom. De overeengekomen aanneemsom is inclusief alle benodigde berekeningen en tekeningen voor de kapconstructies.
3.5.
[naam onderaannemer] heeft met [eiseres] een overeenkomst gesloten inhoudende het maken en leveren door [eiseres] van bouwtekeningen en berekeningen ten behoeve van de productie van de dakkappen voor de 39 woningen in het project. In een offerte van 12 november 2018 van [eiseres] aan [naam onderaannemer] wordt voor het vervaardigen van de benodigde berekeningen en tekeningen van de kapconstructies voor de 39 woningen een bedrag van € 38.500 exclusief btw geoffreerd. Later is daar meerwerk voor € 8.771,00 exclusief btw bijgekomen.
3.6.
[naam transportbedrijf] verzorgde in opdracht van [naam onderaannemer] het transport van de dakkappen van de productielocatie naar het project.
3.7.
[onderneming in hang- en sluitwerk] leverde in opdracht van [naam onderaannemer] bevestigingselementen en hang- en sluitwerk voor het project.
3.8.
[naam onderaannemer] kreeg rond juni/juli 2019 te kampen met liquiditeitsproblemen, waardoor zij door haar ingehuurde zzp’ers niet meer (volledig) kon betalen en deze niet meer voor [naam onderaannemer] wilden werken. Tevens ontstond een huurachterstand bij de door [naam onderaannemer] gehuurde productlocatie.
3.9.
De heer [naam accountant] , werkzaam bij [naam accountantskantoor] , (hierna: de accountant) heeft vervolgens op verzoek van [naam onderaannemer] gesprekken gevoerd met de heer [naam projectmanager van gedaagde] , senior projectmanager bij [gedaagde] (hierna: [naam projectmanager van gedaagde] ), in verband met de continuïteitsproblemen bij de productie van de dakkappen.
3.10.
Op 12 augustus 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam onderaannemer] (in de persoon van de heer [vennoot van onderaannemer] , via zijn B.V.’s vennoot van [naam onderaannemer] , hierna: [vennoot van onderaannemer] ), [gedaagde] (in de persoon van [naam projectmanager van gedaagde] ) en de accountant. Daarin is onder meer aan de orde gekomen dat [naam onderaannemer] problemen had met de continuïteit van de productie van de dakkappen voor het project, omdat zij vanwege liquiditeitsproblemen geen personeel meer kon inhuren en zij geen materialen kon inkopen en ook leveranciers niet meer kon betalen.
3.11.
Timmerbedrijf [naam timmerbedrijf] heeft door tussenkomst van de accountant in augustus 2019 tijdelijk personeel geleverd aan [naam onderaannemer] ten behoeve van de voortgang van de productie.
3.12.
In een WhatsApp-bericht van 15 augustus 2019 meldt [naam projectmanager van gedaagde] aan de accountant:
[naam accountant] , ik kan waarschijnlijk 3 mensen regelen, maar dit betekend dat [vennoot van onderaannemer] de regie uit handen moet geven.
3.13.
In een WhatsApp-bericht van 16 augustus 2019 meldt [naam projectmanager van gedaagde] aan de accountant:
[naam accountant] , a.s. woensdag ochtend starten er 3 mensen van ons voor het maken van de kappen (…) En zou jij [vennoot van onderaannemer] duidelijk willen maken dat wij leading in deze worden? (…)
3.14.
[gedaagde] heeft vanaf 21 augustus 2019 drie van haar timmerlieden bij [naam onderaannemer] aan het werk gezet om de productie te kunnen laten doorgaan.
3.15.
Op 23 augustus 2019 hebben [naam onderaannemer] en [gedaagde] gesproken over een eventuele participatie in [naam onderaannemer] of overname van [naam onderaannemer] door [gedaagde] .
3.16.
Een andere opdrachtgever van [naam onderaannemer] heeft in augustus 2019 haar opdracht ingetrokken en de verhuurder van de productielocatie van [naam onderaannemer] heeft de toegang tot haar werkplaats geblokkeerd in verband met de ontstane huurachterstand. De productie van de dakkappen kwam vervolgens stil te liggen.
3.17.
[naam transportbedrijf] heeft vier facturen van het transport van de dakkappen, gebaseerd op een met [naam onderaannemer] gesloten overeenkomst, op naam van [gedaagde] gezet en op 6 september 2019 aan [gedaagde] gestuurd, met de mededeling dat Kees [vennoot van onderaannemer] opdracht heeft gegeven de facturen aan [gedaagde] te sturen.
3.18.
[gedaagde] heeft [naam onderaannemer] met het oog op de financiële afwikkeling van de overeenkomst op 16 september 2019 een overzicht gestuurd van op dat moment bij haar bekende kosten. In dit overzicht waren ook kosten van [naam transportbedrijf] en [eiseres] opgenomen.
3.19.
[gedaagde] heeft de factuur met nummer 3061 aan [naam transportbedrijf] voldaan, onder mededeling dat de overige transporten in opdracht van Kees van der Velde zijn gedaan, zodat [gedaagde] geen verplichting in deze heeft.
3.20.
[gedaagde] heeft op 3 september 2019 contact gehad met [eiseres] . De achtergrond hiervan was dat [gedaagde] op zoek was naar een andere producent voor de dakkappen en het door [eiseres] verrichte teken- en rekenwerk voor de dakkappen mogelijk door een nieuwe producent kon worden gebruikt. [eiseres] heeft vervolgens aan [gedaagde] de hiervoor onder punt 3.5 genoemde offerte gestuurd die zij eerder aan [naam onderaannemer] had gestuurd.
3.21.
[eiseres] heeft vervolgens [naam leverancier] als leverancier en monteur van dakkappen bij [gedaagde] voorgedragen.
3.22.
[gedaagde] en [naam leverancier] hebben een overeenkomst gesloten voor het leveren en monteren door [naam leverancier] van dakkappen voor het project tegen een vaste prijs, inclusief het benodigde reken- en tekenwerk en het transport van de dakkappen. [gedaagde] heeft [naam leverancier] verzocht het benodigde reken- en tekenwerk bij [eiseres] te betrekken.
3.23.
[naam leverancier] en [eiseres] hebben een overeenkomst gesloten strekkende tot overdracht van de tekeningen voor de woningen C en D van het project.
3.24.
Op 24 september 2019 is [naam onderaannemer] failliet verklaard.
3.25.
Bij overeenkomst van 3 februari 2021 heeft [onderneming in hang- en sluitwerk] een vordering op [gedaagde] van € 7.674,64, alsmede alle toekomstige vorderingen, gecedeerd aan [eiseres] .
3.26.
Bij overeenkomst van 4 februari 2021 heeft [naam transportbedrijf] een vordering van € 3.781,25, alsmede alle toekomstige vorderingen, op [gedaagde] gecedeerd aan [eiseres] .

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 34.831,09, alsmede van een bedrag van € 7.674,64 en van een bedrag van € 3.781, alles vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 8 augustus 2020, althans de dag van dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
4.2.
De vorderingen zijn primair gegrond op de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] op grond van gemaakte afspraken dan wel gedane toezeggingen in het kader van de overname van de regie van [naam onderaannemer] gehouden is de gevorderde bedragen te betalen. Wat betreft de vordering tot betaling van € 34.831,09 stelt [eiseres] subsidiair dat sprake is van onrechtmatige daad. Meer subsidiair is deze vordering gegrond op ongerechtvaardigde verrijking.
Het gevorderde bedrag van € 7.674,64 ziet op een door [onderneming in hang- en sluitwerk] aan [eiseres] gecedeerde vordering. Deze betreft facturen voor door [onderneming in hang- en sluitwerk] uit hoofde van een overeenkomst tussen haar en [naam onderaannemer] geleverd hang- en sluitwerk.
Het gevorderde bedrag van € 3.781,25 ziet op een door [naam transportbedrijf] aan [eiseres] gecedeerde vordering. Deze betreft facturen voor transport van de dakkappen door [naam transportbedrijf] in opdracht van [naam onderaannemer] .
Deze beide laatste vorderingen zijn gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] deze bijkomende kosten in het kader van de regie-overname voor haar rekening moet nemen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist dat zij de regie van het project van [naam onderaannemer] heeft overgenomen en dat zij met [eiseres] afspraken heeft gemaakt of aan haar toezeggingen heeft gedaan in die zin dat zij de daarmee samenhangende kosten zou betalen. Omdat de productie van de dakkappen stagneerde door de liquiditeitsproblemen van [naam onderaannemer] , heeft [gedaagde] in overleg met [naam onderaannemer] eigen personeel ter beschikking gesteld om de dakkappen te maken en ook heeft zij een aantal facturen van leveranciers van [naam onderaannemer] betaald om de continuïteit van de bouw te waarborgen. Dat heeft zij echter met de aanneemsom verrekend. Daarna heeft [naam leverancier] de productie van de dakkappen overgenomen, waarvoor een vaste prijs met [gedaagde] is overeengekomen, inclusief het teken- en rekenwerk en het transport van de dakkappen. [naam leverancier] en [eiseres] hebben een eigen overeenkomst gesloten over het benodigde reken- en tekenwerk, waar [gedaagde] buiten staat.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende overeenkomsten die tussen verschillende partijen zijn gesloten.
[gedaagde] heeft een overeenkomst gesloten met [naam onderaannemer] uit hoofde waarvan [naam onderaannemer] de dakkappen zou produceren en monteren tegen een vaste door [gedaagde] te betalen aanneemsom. In die aanneemsom waren de kosten van het teken- en rekenwerk (dat [naam onderaannemer] heeft laten verrichten door [eiseres] ) begrepen. [naam onderaannemer] heeft vervolgens een overeenkomst gesloten met [eiseres] voor het teken- en rekenwerk van de dakkappen. [naam onderaannemer] heeft daarnaast overeenkomsten gesloten met, voor zover in deze zaak van belang, [onderneming in hang- en sluitwerk] en met [naam transportbedrijf] .
5.2.
[eiseres] vordert nu betaling van [gedaagde] uit hoofde van overeenkomsten waarbij [gedaagde] geen partij is. [naam onderaannemer] heeft die overeenkomsten gesloten met [eiseres] , [onderneming in hang- en sluitwerk] en [naam transportbedrijf] . De vraag is of [gedaagde] gehouden is facturen te betalen uit hoofde van overeenkomsten waarbij zij geen partij is.
5.3.
Voor zover [eiseres] als grondslag voor die betalingsverplichting bedoelt te stellen dat sprake is van (een overeenkomst tot) contractsovername, heeft zij daarvoor onvoldoende aangevoerd. Het zou dan moeten gaan om een overeenkomst tussen [naam onderaannemer] en [gedaagde] , waarbij [gedaagde] de rechtsverhouding van [naam onderaannemer] tot [eiseres] , [onderneming in hang- en sluitwerk] en [naam transportbedrijf] , van [naam onderaannemer] overneemt, met medewerking van respectievelijk [eiseres] , [onderneming in hang- en sluitwerk] en [naam transportbedrijf] . Voor contractsovername als bedoeld in artikel 6:159 BW is nodig dat [naam onderaannemer] haar rechtsverhouding tot [eiseres] , [onderneming in hang- en sluitwerk] en [naam transportbedrijf] heeft overgedragen aan [gedaagde] , bij een tussen [naam onderaannemer] en [gedaagde] opgemaakte akte. Deze akte is een dwingendrechtelijk vormvoorschrift. Niet gesteld of gebleken is dat een dergelijke akte tussen [naam onderaannemer] en [gedaagde] is opgemaakt. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat contractsovername als hiervoor omschreven heeft plaatsgevonden. Voor zover veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat tussen [naam onderaannemer] en [gedaagde] een overeenkomst strekkende tot contractsovername is gesloten (zonder dat de contractsovername daadwerkelijk heeft plaatsgevonden), is het [naam onderaannemer] en niet [eiseres] die nakoming van die overeenkomst zou kunnen vorderen. [eiseres] vordert overigens geen nakoming maar betaling van facturen, zodat dit punt verder niet hoeft te worden besproken.
5.4.
Vervolgens moet worden beoordeeld of [gedaagde] is gehouden de facturen te betalen op grond van met [eiseres] gemaakte afspraken of gedane toezeggingen, zoals [eiseres] stelt en [gedaagde] betwist.
Dat een afspraak tot betaling van de facturen is gemaakt of dat door [gedaagde] jegens [eiseres] toezeggingen op dat vlak zijn gedaan, leidt [eiseres] af uit WhatsApp-verkeer van 15 en 16 augustus 2019 tussen [naam projectmanager van gedaagde] en de accountant (zie hiervoor bij de feiten onder 3.12 en 3.13). Uit de inhoud van die berichten blijkt volgens [eiseres] dat [gedaagde] de regie van het project vanaf 12 augustus 2019 volledig van [naam onderaannemer] had overgenomen en het project op de productielocatie van [naam onderaannemer] met eigen personeel van [gedaagde] had voortgezet, waarbij [gedaagde] ook de daarmee samenhangende kosten voor haar rekening zou nemen.
[gedaagde] betwist gemotiveerd dat zij de regie heeft overgenomen van [naam onderaannemer] . Zij stelt dat zij eigen personeel heeft geleverd om het werk te continueren, onder regie van [naam onderaannemer] , en dat daarna derden (eerst Timmerbedrijf [naam timmerbedrijf] en daarna [naam leverancier] ) personeel hebben ingezet om de productie voort te zetten.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de WhatsApp berichten waarnaar [eiseres] verwijst niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] de regie over de bouw en montage van de dakkappen van [naam onderaannemer] had overgenomen. [gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat zij met deze WhatsApp berichten duidelijk wilde maken dat zij meer regie wilde hebben over het project, omdat [naam onderaannemer] niet gestructureerd werkte en de volgorde van de productie niet goed was. Zij kreeg echter van [naam onderaannemer] niet meer regie. Als evenwel veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat [gedaagde] wel de regie van [naam onderaannemer] had overgenomen, is het de vraag wat daarvan de juridische gevolgen zijn. [eiseres] laat na om dat toe te lichten. Gevoegelijk kan worden aangenomen dat in het geval [gedaagde] de regie van de productie en montage van de dakkappen van [naam onderaannemer] had overgenomen, [gedaagde] het verloop van het productieproces zou bepalen. Dat gaat dan om zaken als de productie, de planning, het aansturen van personeel en dergelijke. Het gaat dan om feitelijk handelen. [eiseres] verbindt daaraan het gevolg dat [gedaagde] ‘de daarmee samenhangende kosten’ voor haar rekening zou nemen. Dat is echter geen rechtsgevolg dat voortvloeit uit het feitelijk handelen van het overnemen van de regie, nog los van het feit dat ‘de daarmee samenhangende kosten’ te onbepaald is. [eiseres] heeft ook niet toegelicht op welke juridische grondslag voor [gedaagde] een betalingsverplichting zou zijn ontstaan om facturen te betalen uit hoofde van overeenkomsten waarbij zij geen partij is, als zij de regie van het project had overgenomen. De conclusie moet dan ook zijn dat ook in het geval [gedaagde] de regie over het productieproces van de dakkappen van [naam onderaannemer] zou hebben overgenomen, daaruit op zichzelf geen verplichting voortvloeit om de facturen te betalen waarvan [eiseres] thans betaling vordert, dus facturen van [eiseres] zelf, van [onderneming in hang- en sluitwerk] en van [naam transportbedrijf] .
5.6.
Voor zover [eiseres] bedoelt te stellen dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde] bepaalde kosten van [naam onderaannemer] voor haar rekening zou nemen, wordt als volgt overwogen.
Volgens [eiseres] volgt ook uit het hiervoor onder nummer 3.18 genoemde ‘kostenoverzicht van 16 september 2019’ (productie 9 bij dagvaarding), dat [gedaagde] de nog onbetaald gebleven projectkosten en de nog te maken kosten voor haar rekening zou nemen. [gedaagde] heeft volgens [eiseres] haar, [eiseres] ’, tekeningen ook feitelijk gebruikt voor het vervaardigen van de kappen A3 tot en met B4.
De status van dit kostenoverzicht is niet duidelijk geworden. Het wordt in de begeleidende mail aangeduid als kostenoverzicht ten aanzien van de dakkappen. [gedaagde] heeft dit overzicht opgesteld om met [naam onderaannemer] te praten over de financiële afwikkeling, omdat het productieproces was komen stil te liggen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat [gedaagde] jegens [eiseres] de indruk heeft gewekt, laat staan een toezegging heeft gedaan, bepaalde kosten voor haar rekening te zullen nemen. Evenmin blijkt uit dit overzicht, noch uit de begeleidende e-mail van [gedaagde] aan [vennoot van onderaannemer] , dat het om een opsomming gaat van alle projectkosten die [gedaagde] al rechtstreeks voor haar rekening had genomen en nog zou gaan nemen. [eiseres] heeft ook niet toegelicht waaruit dit zou blijken. Bovendien staat bij de post ‘kosten tekenwerk [eiseres] ’ vermeld: ‘in onderhandeling’, zodat een toezegging van [gedaagde] om die kosten voor haar rekening te laten komen hieruit niet kan worden afgeleid. Volgens [gedaagde] zag dit er op dat [eiseres] en [naam leverancier] onderhandelden over de kosten van het tekenwerk en was het [gedaagde] nog niet bekend welke kosten uiteindelijk voor haar rekening zouden komen. Uit dit kostenoverzicht kan dus evenmin worden afgeleid dat [gedaagde] zich zou hebben verbonden de facturen te voldoen, waarvan [eiseres] thans betaling vordert.
Vordering [onderneming in hang- en sluitwerk]
5.7.
Tegenover de betwisting door [gedaagde] heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat in opdracht van [gedaagde] door [onderneming in hang- en sluitwerk] materialen zijn geleverd. Dat de montageploeg van [gedaagde] op de bouwplaats materiaal van [onderneming in hang- en sluitwerk] aannam en hielp met het uitladen daarvan, is daarvoor onvoldoende. Ook de omstandigheid dat [vennoot van onderaannemer] namens [naam onderaannemer] richting [onderneming in hang- en sluitwerk] heeft aangegeven dat zij haar facturen naar [gedaagde] kon sturen moge zo zijn, maar zonder instemming van [gedaagde] is [gedaagde] niet gehouden die facturen te betalen.
[eiseres] heeft bewijs aangeboden van haar stelling dat [gedaagde] aan [vennoot van onderaannemer] en aan de accountant heeft toegezegd dat zij zou betalen voor alle verrichte werkzaamheden en geleverde materialen die zouden worden verwerkt bij de kapconstructies, wat volgens [eiseres] een garantstelling is. Volgens [eiseres] is op 9 september 2019 door [onderneming in hang- en sluitwerk] met [gedaagde] besproken op welke manier zij de facturen aan [gedaagde] zou aanbieden. De inhoud van een e-mail van 10 september 2019 van [onderneming in hang- en sluitwerk] aan [naam projectmanager van gedaagde] (productie 18 bij dagvaarding) bevestigt dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. In deze e-mail is onder meer vermeld: ‘Zoals afgesproken zou u e.e.a. op een rij zetten wat er mogelijk is en met mij uiterlijk a.s. woensdag contact opnemen.’ Dat, zoals [gedaagde] stelt, enkel sprake is van een eenzijdige toezegging van [vennoot van onderaannemer] richting [onderneming in hang- en sluitwerk] , blijkt hieruit niet. De rechtbank zal daarom [eiseres] de gelegenheid geven haar stelling te bewijzen dat [gedaagde] richting [onderneming in hang- en sluitwerk] en/of [vennoot van onderaannemer] en/of de accountant heeft toegezegd facturen van [onderneming in hang- en sluitwerk] gericht aan [naam onderaannemer] te betalen, althans dat [gedaagde] garant stond voor de betaling van de facturen van [onderneming in hang- en sluitwerk] , en welke facturen voor welke bedragen het betreft. De zaak zal daarom naar na te melden roldatum worden verwezen voor bewijslevering.
Vordering [naam transportbedrijf]
5.8.
Dat [gedaagde] een factuur van [naam transportbedrijf] heeft betaald is evenmin aanleiding om te oordelen dat [gedaagde] verdergaande betalingsverplichtingen op zich heeft genomen. Niet alleen heeft [gedaagde] toegelicht dat het transport waarop die factuur ziet op haar verzoek of in haar opdracht door [naam onderaannemer] is georganiseerd, maar ook is die omstandigheid onvoldoende om daaruit te kunnen afleiden dat [gedaagde] ook andere facturen van [naam transportbedrijf] voor haar rekening zou nemen, die zien op transporten waarvoor [naam onderaannemer] en niet [gedaagde] opdracht heeft gegeven. [naam transportbedrijf] heeft bovendien bij e-mail van 23 oktober 2019 aan [gedaagde] laten weten akkoord te zijn met de betaling van die ene factuur en de andere facturen bij Kees ( [vennoot van onderaannemer] van [naam onderaannemer] , rechtbank) te zullen verhalen (productie 2 bij conclusie van antwoord).
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan niet de conclusie worden getrokken dat [gedaagde] met [eiseres] afspraken heeft gemaakt, dan wel toezeggingen heeft gedaan, om de facturen van [naam transportbedrijf] te betalen en evenmin mocht [eiseres] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] dat zou doen. Dat de kosten van [naam transportbedrijf] voorkomen op het kostenoverzicht (productie 9 bij dagvaarding) is, zoals hiervoor al is overwogen, evenmin een onderbouwing van de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] gehouden is deze kosten te betalen.
Onrechtmatige daad
5.9.
[eiseres] heeft aan een deel van de vordering, namelijk voor een bedrag van € 21.999,20, subsidiair ten grondslag gelegd dat sprake is van onrechtmatige daad. Dit bedrag ziet op kosten die [eiseres] heeft gemaakt voor het vervaardigen van berekeningen en tekeningen voor de 15 woningen A3 tot en met B4. [eiseres] stelt dat [gedaagde] wist dat dit bedrag niet door [naam onderaannemer] aan [eiseres] was betaald en ook niet zou worden betaald. Daarmee is volgens [eiseres] sprake van misbruik maken van de wanprestatie van een ander. [gedaagde] had bovendien anders zelf kosten moeten maken. Voorts voert [eiseres] aan dat [gedaagde] wist dat er een eigendomsvoorbehoud op de tekeningen rustte, maar dat [gedaagde] deze tekeningen desondanks heeft gebruikt, wat onrechtmatig is.
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een onrechtmatige daad van [gedaagde] . Allereerst betwist [gedaagde] dat zij de tekeningen van [eiseres] heeft gebruikt, dit omdat de bouw van de dakkappen door derden werd afgemaakt. Voorts heeft [gedaagde] aan [naam onderaannemer] naar de stand van het werk betaald en waren de kosten van het tekenwerk (dus de kosten van [eiseres] die [naam onderaannemer] doorberekende aan [gedaagde] ) in de aanneemsom begrepen. Als zij ook [eiseres] zou moeten betalen, zou [gedaagde] (deels) dubbel betalen voor tekenwerk van [eiseres] . Bovendien is volgens [gedaagde] het tekenwerk voor de blokken B3 en B4 in opdracht van [naam leverancier] niet door [eiseres] maar door een derde verricht. Ook het bedrag van € 12.831,89 ziet op tekenwerk dat voor [naam leverancier] is verricht. Het betreft tekenwerk voor de 17 woningen C en D, door [eiseres] verricht na 12 augustus 2019. [eiseres] stelt dat zij van [naam leverancier] € 10.000 heeft ontvangen voor het verrichte tekenwerk. Volgens [eiseres] is zij voor € 12.831,89 inclusief btw benadeeld door [gedaagde] , omdat [gedaagde] de situatie had gecreëerd dat [eiseres] geen onderhandelingsruimte had over de prijs voor de tekeningen. [gedaagde] heeft betwist dat [eiseres] met [naam leverancier] een prijs van € 10.000 is overeengekomen voor het tekenwerk. Nu [eiseres] de met [naam leverancier] afgesproken prijs niet nader feitelijk heeft onderbouwd, staat deze niet vast. Daarnaast valt, tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , niet in te zien op welke wijze [gedaagde] de tussen [eiseres] en [naam leverancier] overeengekomen prijs voor tekenwerk heeft beïnvloed in die zin dat [eiseres] daardoor werd benadeeld en dat dat aan onrechtmatig handelen van [gedaagde] te wijten is. [eiseres] en [naam leverancier] hebben zelf een overeenkomst gesloten over het tekenwerk en de kosten daarvan, waar [gedaagde] verder buiten staat.
5.11.
Wat betreft het gestelde eigendomsvoorbehoud stelt [eiseres] dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door de tekeningen van [eiseres] te gebruiken terwijl zij wist dat daarop een eigendomsvoorbehoud rustte. [gedaagde] betwist dat zij de tekeningen heeft gebruikt en ook dat zij voor 3 september 2019 wist van het eigendomsvoorbehoud, zodat dit niet is komen vast te staan.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld in welke zin eventueel gebruik van de tekeningen door [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens [eiseres] oplevert. Dat er een eigendomsvoorbehoud op die tekeningen rustte, is daartoe op zichzelf niet voldoende. [eiseres] had desgewenst met een beroep op haar eigendomsvoorbehoud de tekeningen kunnen revindiceren, zo die al in de macht van [gedaagde] waren. Gesteld noch gebleken is dat zij dat heeft gedaan. In het geval [gedaagde] dan zou hebben geweigerd de tekeningen af te geven, was er wellicht sprake geweest van een onrechtmatige daad van [gedaagde] , maar die situatie heeft zich niet voorgedaan. [eiseres] heeft bovendien niet gesteld wat haar schade is en heeft evenmin het causaal verband tussen de vermeende onrechtmatige gedraging van [gedaagde] en de vermeende schade gesteld. Het enkele (vermeende) gebruik van de tekeningen door [gedaagde] , terwijl de schuldenaar, [naam onderaannemer] , niet voor die tekeningen betaalt, leidt immers niet vanzelf tot de conclusie dat [eiseres] schade lijdt door het gebruik van die tekeningen door [gedaagde] . [eiseres] vordert bovendien het bedrag van de facturen, maar dat is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, onvoldoende onderbouwing voor de schadevordering uit onrechtmatige daad.
Ongerechtvaardigde verrijking
5.13.
Dat geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] ten koste van [eiseres] , volgt reeds uit het feit dat [gedaagde] voor het reken- en tekenwerk heeft betaald aan [naam onderaannemer] , doordat dit in de aanneemsom was inbegrepen. Bovendien heeft [gedaagde] ook aan [naam leverancier] voor reken- en tekenwerk betaald, dat eveneens in de aanneemsom van het met [naam leverancier] overeengekomen werk was inbegrepen. Het verband tussen de gestelde verarming van [eiseres] en de gestelde verrijking van [gedaagde] valt verder niet zonder meer in te zien. De verarming is immers een gevolg van het niet betalen van de facturen door [naam onderaannemer] , en niet van eventueel gebruik van die tekeningen door [gedaagde] .
De slotsom
5.14.
Zoals hiervoor is overwogen zal de zaak naar de rol worden verwezen voor bewijslevering door [eiseres] op het onder 5.7 weergegeven punt. Het bewijsaanbod dat [eiseres] heeft gedaan van andere stellingen kan, gelet op wat hiervoor is overwogen, worden gepasseerd. Het overige aangeboden bewijs ziet immers op stellingen die, indien bewezen, niet tot een ander oordeel zullen leiden.
5.15.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
5.16.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat [gedaagde] richting [onderneming in hang- en sluitwerk] en/of [vennoot van onderaannemer] en/of de accountant heeft toegezegd facturen van [onderneming in hang- en sluitwerk] gericht aan [naam onderaannemer] te betalen, althans dat [gedaagde] garant stond voor betaling van de facturen van [onderneming in hang- en sluitwerk] , en tevens welke facturen voor welke bedragen het betreft,
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 augustus 2022 voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
6.3.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
6.4.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met december 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.L. Braaksma in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.