In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, draait het om de aansprakelijkheid van de aannemer voor de toepassing van een vermeend gebrekkige bouwstof bij de verbetering en versterking van dijklichamen langs de Zuidelijke Randmeren en de Eem. Het Waterschap Valleien en Veluwe heeft de aannemer, [gedaagde 1], opdracht gegeven voor het uitvoeren van deze werkzaamheden tussen 2015 en 2017. Het geschil ontstond toen het Waterschap stelde dat de door de aannemer gebruikte thermisch gereinigde grond (TGG) niet voldeed aan de eisen van de overeenkomst en zelfs als afvalstof in de zin van de Wet Milieubeheer moest worden aangemerkt. Het Waterschap vorderde schadevergoeding en ontbinding van de overeenkomst, omdat de aannemer weigerde het werk te herstellen en de schade te vergoeden.
In het incident dat door [gedaagde 2] werd opgeworpen, werd verzocht om een derde, [naam aannemingsbedrijf], in vrijwaring op te roepen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende grond was om deze vordering toe te wijzen, aangezien de aannemer mogelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de verontreiniging die door de gebrekkige bouwstof is ontstaan. Het Waterschap had geen bezwaar tegen deze oproeping.
Daarnaast werd door de [gedaagden] een verzoek gedaan om de Staat der Nederlanden in vrijwaring op te roepen, omdat de regelgeving omtrent de toepassing van TGG mogelijk ontoereikend was. De rechtbank oordeelde dat er ook hier voldoende recht en belang was om de Staat in vrijwaring op te roepen, en dat de zaak niet onredelijk zou worden belast door deze vrijwaringszaak. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling.