ECLI:NL:RBGEL:2022:3773

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5662
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van onvoldoende informatie over ontvangen bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg. Eiseres had bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet (Pw) van 1 maart 2015 tot en met 30 november 2018. Verweerder heeft het recht op bijstand van eiseres ingetrokken en een bedrag van € 56.186,91 aan verstrekte bijstand teruggevorderd, omdat eiseres onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de omvang van contant ontvangen bedragen en aan welke periode deze bedragen toe te rekenen zijn. Eiseres heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 november 2018 de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de ontvangen gelden. Eiseres ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande en had gedurende deze periode contante bedragen ontvangen van een man, die onderwerp was van een strafrechtelijk onderzoek. Eiseres heeft verklaard dat zij niet meer precies weet hoeveel contant geld zij heeft ontvangen, maar dat dit tussen de € 10.000,- en € 15.000,- zou zijn. De rechtbank heeft echter geen aanknopingspunten gevonden die deze stelling ondersteunen en heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5662

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [verweerder], eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburgte Doesburg, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken over de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 november 2018 en over deze periode een bedrag van € 56.186,91 aan verstrekte bijstand van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 29 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. Scheper en J. Hofs.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontvangt met ingang van
16 januari 2015 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Verweerder heeft informatie verkregen dat eiseres over een langere periode giften heeft ontvangen van een man, [man] ([man]). [man] is onderwerp geweest van een strafrechtelijk onderzoek wegens verduistering. Eiseres is zelf in het kader van dit strafrechtelijk onderzoek gehoord als getuige en heeft een verklaring afgelegd. Deze verklaring is neergelegd in een proces-verbaal van verhoor getuige van 6 juni 2019. Verweerder heeft na ontvangst van deze informatie een onderzoek naar eiseres ingesteld. De onderzoeksresultaten van de Sociale Recherche, vastgelegd in een rapport van 24 maart 2021, hebben geleid tot de bestreden besluitvorming.
2.1.
Uit de gegevens waarover de Sociale Recherche de beschikking heeft gekregen, is naar voren gekomen dat [man] heeft verklaard dat hij in de periode van mei 2015 tot en met januari 2019 contante opnamen heeft gedaan tot in totaal een bedrag van € 71.730,- en dat dit bedrag met name voor eiseres was bestemd. Daarnaast heeft [man] vanaf zijn bankrekening in de periode van 29 maart 2015 tot en met 29 september 2018 bedragen overgemaakt die (indirect) bestemd waren voor eiseres.
2.2.
Op 10 maart 2021 heeft eiseres bij de Sociale Recherche een verklaring afgelegd. Eiseres heeft verklaard dat zij van [man] bedragen heeft ontvangen op haar bankrekening en dat [man] ook bedragen heeft overgemaakt naar mevrouw [persoon], ter aflossing van schulden die eiseres bij [persoon] had.
Het totaal van de stortingen door [man] bedraagt € 41.410,-. Hiervan heeft eiseres € 26.910,- op haar rekening ontvangen, en een bedrag van € 14.500,- is naar [persoon] gegaan.
2.3.
Over de ontvangen geldbedragen heeft eiseres verklaard dat [man] in het begin zei dat het leningen waren, maar later dat ze de bedragen nooit terug hoefde te betalen. [man] zorgde gewoon voor haar, ze hoefde de bedragen niet terug te betalen. [man] zei ook dat hij op de afschriften persoonlijke lening zou vermelden, zodat eiseres geen problemen met de Sociale Dienst zou krijgen.
2.4.
Eiseres heeft erkend dat zij, naast de op haar bankrekening ontvangen bedragen, contante bedragen van [man] heeft ontvangen, maar zij weet niet meer precies hoeveel dit is geweest. Zeker geen € 71.730,-, maar ergens tussen de € 10.000,- en de € 15.000,-.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden door geen melding te maken van de ontvangen gelden. Deze gelden zijn structureel ontvangen en konden worden aangewend voor levensonderhoud, zodat ze worden aangemerkt als inkomen, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Eiseres heeft daarna, ondanks herhaald verzoek, onvoldoende duidelijkheid gegeven over de ontvangen bedragen. Eiseres is er volgens verweerder niet in geslaagd om duidelijk te maken welke bedragen zij precies contant heeft ontvangen. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Omdat eiseres hierin niet is geslaagd, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld, zodat verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden is om de bijstand in te trekken over de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 november 2018 en over deze periode een bedrag van € 56.186,91 aan verstrekte bijstand van eiseres terug te vorderen.
Standpunt eiseres
4. Eiseres stelt in beroep het volgende. Zij heeft steeds gezegd dat zij zeker niet meer dan € 15.000,- aan contant geld heeft ontvangen van [man]. Op basis van deze verklaring staat volgens haar vast dat zij in de periode van het geding niet meer dan € 15.000,- aan contant geld heeft ontvangen. Hierdoor zijn alle middelen dan wel inkomsten primair exact, subsidiair schattenderwijs (op grond van de verklaring van eiseres), vast te stellen. Dit maakt dat verweerder het recht op bijstand in de periode in geding had kunnen vaststellen.
Beoordeling rechtbank
5. De te beoordelen periode is de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 november 2018. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres gedurende deze periode de inlichtingenplicht heeft geschonden.
6. Volgens eiseres staat op basis van haar eigen verklaring vast dat zij in de periode van het geding niet meer dan € 15.000,- aan contant geld heeft ontvangen. In de dossierstukken heeft de rechtbank echter geen aanknopingspunten gevonden die de juistheid van deze stelling ondersteunen. Daarentegen heeft eiseres in haar verklaring bij de Sociale Recherche en in het proces-verbaal van verhoor getuige meermaals naar voren gebracht dat zij echt niet meer precies weet welke bedragen zij contant heeft ontvangen en dat zij het niet met zekerheid durft te zeggen omdat zij geen administratie heeft bijgehouden. Ook ter zitting heeft eiseres geen duidelijkheid kunnen verschaffen over wanneer zij welke bedragen heeft ontvangen. De afzonderlijke bedragen waarvan eiseres in haar verklaring bij de Sociale Recherche melding heeft gemaakt, belopen samen ook al aanzienlijk meer dan € 15.000,-. Volgens eiseres had verweerder schattenderwijs het recht op bijstand kunnen vaststellen. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit niet mogelijk is, niet alleen omdat er twijfel is over de hoogte van de ontvangen contante bedragen, maar ook omdat niet duidelijk is wanneer eiseres welke bedragen heeft ontvangen, zodat onduidelijk is aan welke periode(n) de bedragen toegerekend moeten worden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met juistheid heeft kunnen beslissen dat het recht op bijstand over de periode in geding niet kan worden vastgesteld.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. M.J. van Lee en
mr. L. van den Berg, rechters, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.