2.4.Eiseres heeft erkend dat zij, naast de op haar bankrekening ontvangen bedragen, contante bedragen van [man] heeft ontvangen, maar zij weet niet meer precies hoeveel dit is geweest. Zeker geen € 71.730,-, maar ergens tussen de € 10.000,- en de € 15.000,-.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenplicht, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden door geen melding te maken van de ontvangen gelden. Deze gelden zijn structureel ontvangen en konden worden aangewend voor levensonderhoud, zodat ze worden aangemerkt als inkomen, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Eiseres heeft daarna, ondanks herhaald verzoek, onvoldoende duidelijkheid gegeven over de ontvangen bedragen. Eiseres is er volgens verweerder niet in geslaagd om duidelijk te maken welke bedragen zij precies contant heeft ontvangen. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Omdat eiseres hierin niet is geslaagd, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld, zodat verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden is om de bijstand in te trekken over de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 november 2018 en over deze periode een bedrag van € 56.186,91 aan verstrekte bijstand van eiseres terug te vorderen.
4. Eiseres stelt in beroep het volgende. Zij heeft steeds gezegd dat zij zeker niet meer dan € 15.000,- aan contant geld heeft ontvangen van [man]. Op basis van deze verklaring staat volgens haar vast dat zij in de periode van het geding niet meer dan € 15.000,- aan contant geld heeft ontvangen. Hierdoor zijn alle middelen dan wel inkomsten primair exact, subsidiair schattenderwijs (op grond van de verklaring van eiseres), vast te stellen. Dit maakt dat verweerder het recht op bijstand in de periode in geding had kunnen vaststellen.
5. De te beoordelen periode is de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 november 2018. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres gedurende deze periode de inlichtingenplicht heeft geschonden.
6. Volgens eiseres staat op basis van haar eigen verklaring vast dat zij in de periode van het geding niet meer dan € 15.000,- aan contant geld heeft ontvangen. In de dossierstukken heeft de rechtbank echter geen aanknopingspunten gevonden die de juistheid van deze stelling ondersteunen. Daarentegen heeft eiseres in haar verklaring bij de Sociale Recherche en in het proces-verbaal van verhoor getuige meermaals naar voren gebracht dat zij echt niet meer precies weet welke bedragen zij contant heeft ontvangen en dat zij het niet met zekerheid durft te zeggen omdat zij geen administratie heeft bijgehouden. Ook ter zitting heeft eiseres geen duidelijkheid kunnen verschaffen over wanneer zij welke bedragen heeft ontvangen. De afzonderlijke bedragen waarvan eiseres in haar verklaring bij de Sociale Recherche melding heeft gemaakt, belopen samen ook al aanzienlijk meer dan € 15.000,-. Volgens eiseres had verweerder schattenderwijs het recht op bijstand kunnen vaststellen. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit niet mogelijk is, niet alleen omdat er twijfel is over de hoogte van de ontvangen contante bedragen, maar ook omdat niet duidelijk is wanneer eiseres welke bedragen heeft ontvangen, zodat onduidelijk is aan welke periode(n) de bedragen toegerekend moeten worden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met juistheid heeft kunnen beslissen dat het recht op bijstand over de periode in geding niet kan worden vastgesteld.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.