ECLI:NL:RBGEL:2022:3714

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
05/780013-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord, doodslag of (poging) tot zware mishandeling van de partner door de rechtbank Gelderland

Op 19 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord, doodslag of (poging tot) zware mishandeling van zijn partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 april 2020 zijn partner, [slachtoffer], in hun woning in Beneden-Leeuwen heeft aangetroffen in een ernstige toestand. Ondanks het gebruik van drugs en alcohol door beide partijen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van [slachtoffer]. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden bevonden aan doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk de hals van [slachtoffer] had samengedrukt, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft de verschillende scenario's die door de verdediging zijn geschetst, overwogen en concludeerde dat het aannemelijk was dat het overlijden van [slachtoffer] het gevolg was van een ongeluk, waarbij de verdachte geen opzet had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/780013-20
Datum uitspraak : 19 juli 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. E. Manders, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 juli 2020, 5 oktober 2020, 17 december 2020, 4 maart 2021, 10 juni 2021, 14 januari 2022, 16 en 20 juni 2022 en 19 juli 2022 waar het onderzoek is gesloten.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 april 2020 te Beneden-Leeuwen, althans in de gemeente West Maas en Waal, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door op het hoofd en/of de hals en/of de borst van die [slachtoffer] een of meer vorm(en) van geweld/geweldshandeling(en) toe te passen/uit te oefenen, ten gevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 09 april 2020 te Beneden-Leeuwen, althans in de gemeente West Maas en Waal, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door op het hoofd en/of de hals en/of de borst van die [slachtoffer] een of meer vorm(en) van geweld/geweldshandeling(en) toe te passen/uit te oefenen, ten gevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 09 april 2020 te Beneden-Leeuwen, althans in de gemeente West Maas en Waal, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten kneuzingen aan het hoofd, halsspierbloedingen en/of uitgebreide stuwingsverschijnselen, heeft toegebracht, door op het hoofd en/of de hals en/of de borst van die [slachtoffer] een of meer vorm(en) van
geweld/geweldshandeling(en) toe te passen/uit te oefenen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 09 april 2020 te Beneden-Leeuwen, althans in de gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op het hoofd en/of de hals en/of de borst van deze [slachtoffer] een of meer vorm(en) van geweld/geweldshandeling(en) heeft toegepast/uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Zij heeft daartoe, kort samengevat, betoogd dat op grond van de opgemaakte rapportages en hetgeen de deskundigen daarover ter terechtzitting hebben toegelicht, kan worden vastgesteld dat op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) vormen van omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals (verwurging) zijn toegepast, eventueel in combinatie met andere vormen van geweld zoals smoren en/of ‘burking’. Verdachte heeft dit geweld toegepast, waarbij hij minst genomen voorwaardelijk opzet had op de dood. De officier van justitie heeft verder betoogd dat sprake is van causaal verband tussen het door verdachte aangewende geweld en de dood van [slachtoffer] . [slachtoffer] is niet overleden aan een overdosis GHB of daarmee gepaard gaand gedrag.
Concrete aanwijzingen dat sprake zou zijn van voorbedachte rade ontbreken volgens de officier van justitie, zodat verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 12 jaren wordt opgelegd, met opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft betoogd dat uit het dossier geen voorbedachte rade naar voren komt, waardoor er geen bewijs is voor moord. Verder blijkt uit het dossier niet van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood, zodat doodslag evenmin kan worden bewezen. Ten aanzien van de zware mishandeling, dan wel een poging daartoe, de dood ten gevolge hebbend, heeft de raadsman verwezen naar een aantal geschetste scenario’s. Hij meent dat ook een combinatie van de geschetste scenario’s het overlijden zou kunnen verklaren. Voor zover sprake is van handelingen door verdachte, dan waren deze handelingen volgens de raadsman gericht op het beschermen dan wel helpen van [slachtoffer] en niet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is dus ook wat betreft de zware mishandeling, dan wel een poging daartoe, geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm. De raadsman heeft er daarbij op gewezen dat verdachte in het verleden meerdere keren handelingen, zoals in de geschetste scenario’s 1 en 4, bij [slachtoffer] heeft verricht en hij er daarom van uit mocht gaan dat [slachtoffer] daarbij geen gevaar zou lopen.
Beoordeling door de rechtbank
Aantreffen [slachtoffer]
Op 9 april 2020 om 20:05:58 uur heeft verdachte, wonend aan [adres 2] in Beneden-Leeuwen, gebeld naar het alarmnummer 112. Hij heeft gemeld dat zijn vrouw raar deed, dat ze heel slecht ademde en dat het leek of ze blauw zag. Ze leek buiten bewustzijn en verdachte zag haar middenrif niet op en neer gaan.
Getuige [getuige 1] kreeg op 9 april 2020 om 20:08 uur als burgerhulpverlener de melding van een reanimatie in Beneden-Leeuwen aan [adres 2] . Hij is ter plaatse gegaan, liep de woning binnen achter een man aan naar een kamer waar het nog helemaal donker was. Naast het bed lag een vrouw op de grond. [getuige 1] heeft de man gevraagd de lamp aan te doen. Toen hij de reanimatie wilde opstarten, constateerde hij dat de vrouw ijskoud aanvoelde, dat haar arm stijf was en dat ze een gestuwd bovenlichaam had.
Om 20:15 uur arriveerde de politie. Zij zagen in de slaapkamer het levenloze lichaam van een vrouw liggen en hoorden van ambulance-medewerkers dat reanimatie geen zin meer had. De vrouw was al overleden en voelde koud aan. De vrouw is geïdentificeerd als [slachtoffer] .
Vooraf
De rechtbank merkt vooraf het volgende op. Uit de hierna te bespreken dossierstukken blijkt dat er twee factoren zijn die de oorzaak kunnen zijn geweest van het overlijden van [slachtoffer] of daaraan -kunnen- hebben bijgedragen. Ten eerste is een buitengewoon hoog gehalte aan GHB vastgesteld in haar bloed. Dit GHB gehalte was zo hoog dat het, normaliter, een overlijden kan veroorzaken. Daarnaast zijn bij het pathologisch onderzoek uitgebreide stuwingsverschijnselen vastgesteld en letsels aan het hoofd, de halsspieren, de borst en anderszins. Met name de stuwingsverschijnselen en de bloedingen aan de halsspieren duiden op “een samendrukkende krachtsinwerking op de hals” en verstikking als doodsoorzaak. Die verstikking zou in theorie meerdere oorzaken kunnen hebben.
Deze forensisch-technische bevindingen spelen een belangrijke rol bij de beoordeling van onderhavige zaak. Daarbij worden evenwel ook andere stukken uit het omvangrijke dossier betrokken, zoals de verklaringen van verdachte en getuigen en onder andere technische gegevens over het telefoongebruik.
Voorts merkt de rechtbank vooraf op dat op basis van het procesdossier als vaststaand kan worden aangenomen dat [slachtoffer] en verdachte dagen achter elkaar, vanaf zondag 5 april tot (in de loop van) donderdag 9 april 2020, veel drugs, in het bijzonder amfetamine en grote hoeveelheden GHB, en daarnaast een niet aflatende hoeveelheid lachgas hebben gebruikt. Ook is in de avond van 8 april 2020 en in de nacht van 8 op 9 april 2020 door beiden alcohol gebruikt. Dit gebruik heeft plaatsgevonden in een van de ruimtes van de woning, in het procesdossier aangeduid als ‘kantine’, meer in het bijzonder op en bij een grote bank in die kantine. In de kantine was het ook overdag donker door gesloten rolluiken.
Forensisch onderzoek
Toxicologisch onderzoek
Blijkens het rapport van drs. [naam 1] , forensisch toxicoloog, van 25 juni 2020 zijn in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] de volgende stoffen aangetoond:
  • Ethanol (alcohol), 0,86 mg/ml in het femoraalbloed (
  • GHB, 530 mg/l in het femoraalbloed;
  • Benzodiazepinen: diazepam en omzettingsproduct desmethyldiazepam in lage concentraties;
  • Amfetamine in een lage concentratie.
In het hartbloed is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van salicylzuur maar het is niet met zekerheid aangetoond. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van andere geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen.
De gemeten ethanolconcentratie (
rechtbank:lees
:alcohol) is een concentratie waarbij, bij een gematigde gebruiker, onder andere opgewektheid, enige ontremming, verhoogde spraakzaamheid, verstoorde waarneming en vertraagde reactietijd kunnen optreden.
Bij concentraties van GHB in het bloed groter dan 250 mg/l treedt diepe coma-achtige slaap op. Overige intoxicatieverschijnselen die kunnen optreden na een GHB-overdosis zijn onder andere ademhalingsdepressie, verlaagde bloeddruk en verlaagde hartslag.
Gelijktijdig gebruik van dempende stoffen (GHB en alcohol) leidt tot een sterker dempend effect op het centraal zenuwstelsel dan de stoffen afzonderlijk doen. De effecten van GHB kunnen in dat geval versterkt worden door de aanwezigheid van alcohol.
De toxicologisch deskundige concludeert dat het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] ten tijde van het overlijden was beïnvloed door het aangetoonde GHB, al dan niet in combinatie met de aangetoonde alcohol, waarbij onder andere een diepe coma-achtige slaap kan zijn opgetreden. De effecten zijn echter afhankelijk van de mate van gewenning aan GHB.
De gemeten GHB-concentratie van 530 mg/l is een hoge concentratie, die volgens de toxicologisch deskundige beter past bij personen die zijn overleden aan een GHB-overdosis dan bij personen die niet zijn overleden.
De gemeten GHB-concentratie kan een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden, onder andere door de dempende werking op de ademhaling en het centraal zenuwstelsel en kan bij uitsluiting van een meer waarschijnlijke doodsoorzaak het overlijden verklaren.
In het rapport van 2 februari 2021 heeft de toxicologisch deskundige aanvullend nog het volgende opgemerkt.
Op basis van de uit wetenschappelijk onderzoek bekende snelheid van klaring (
rechtbank:het verwerken van het middel door het lichaam) van GHB, past de hoogte van de gemeten concentratie bij een inname van GHB in de uren voor het overlijden en niet bij een inname de dag(en) ervoor.
Lachgas kan, in combinatie met andere sederende middelen, zoals GHB en alcohol, leiden tot een versterkt sederend effect.
In hogere doseringen werkt GHB sterker op het centraal zenuwstelsel (hersenen), waarbij slaap, sufheid, bewustzijnsverlies, remming van ademhaling, verlaagde lichaamstemperatuur en coma kunnen optreden. Bij een combinatie van alcohol en GHB zullen deze stoffen elkaars dempende effecten versterken, waardoor er sneller bewustzijnsverlies en sedatie zal optreden en in sterkere mate dan de middelen afzonderlijk van elkaar doen.
Pathologisch onderzoek
Op 11 april 2020 heeft sectie op het lichaam van [slachtoffer] plaatsgevonden door
dr. [naam 2] , arts en forensisch patholoog. Bij de sectie zijn diverse letsels vastgesteld. De rechtbank zal hierna alleen de letsels benoemen die volgens [naam 2]
in verband (kunnen) staan met de dood van [slachtoffer] . [naam 2] heeft blijkens haar rapport van 11 september 2020 talloze overige letsels vastgesteld die bij leven waren ontstaan door uitwendig stomp botsend, al of niet drukkend geweld, zoals door stoten (vallen, slaan, tegen iets aankomen). Deze letsels hebben volgens haar geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood.
Uit dit rapport blijkt verder onder meer het volgende.
Bij sectie werden tekenen van bij leven ontwikkelde stuwingsverschijnselen vastgesteld, met rood-paarse verkleuring van het gelaat en de hals, talrijke puntvormige bloeduitstortingen (petechiae) onderhuids in het gelaat, talrijke puntvormige bloeduitstortingen en grotere bloeduitstortingen (ecchymosen) in de bindvliezen en het oogwit boven- en onderwaarts beiderzijds en puntvormige bloeduitstortingen in het tandvlees rechts boven.
Inwendig waren in beide schuine halsspieren in lengterichting verlopende vrijwel over de gehele lengte van die spieren verlopende bloeduitstortingen, reikend tot aan beide sleutelbeenderen en hoog tot aan de kaaklijnen. Ook in de spieren langs en voorwaarts van de halswervels waren enkele bloeduitstortingen.
Doorgaans worden stuwingsverschijnselen (petechiae en ecchymosen en rode verkleuring van het gelaat en de hals) opgeleverd door:
  • bij leven doorgemaakt uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals (verwurging). De halsspierbloedingen passen hier ook goed bij;
  • een plotse (acute) hartdood (daar was gezien de sectiebevindingen geen sprake van);
  • intensieve reanimatie door medici (daar was gezien de verkregen informatie geen sprake van).
Bij leven opgelopen samendrukkend geweld op de hals (verwurging) dient, mede gezien de halsspierbloedingen en de uitgebreidheid van de stuwingsverschijnselen, daarom als oorzaak voor de stuwingsverschijnselen te worden overwogen. Indien dat aan de orde is geweest wordt verwurging als (mede)oorzaak van of bijdrage aan het overlijden aangewezen.
Indien er echter geen sprake is geweest van samendrukkend geweld op de hals (verwurging) als oorzaak van de stuwingsverschijnselen, wordt door [naam 2] de volgende als zeldzame, doch niet uitgesloten oorzaak overwogen, mede bepaald op grond van houding (rondom/kort na het overlijden) en de uitkomsten van het uitgebreid toxicologisch onderzoek. Dat is als volgt:
  • [slachtoffer] is gezien de uitkomst van het toxicologisch onderzoek bij leven/rondom het overlijden onder invloed van dempende stoffen (GHB en alcohol) geweest. Dit, al of niet gecombineerd met de hoofdletsels, kan tot een verminderd bewustzijn hebben geleid;
  • indien ze in deze toestand gedurende een bepaalde tijd in verminderd bewustzijn en in een bepaalde houding heeft gelegen (posturale asfyxie: bijvoorbeeld rugligging of buikligging met omlaag afhangen van het hoofd/de hals), en er daadwerkelijk sprake is geweest van gebruik van aspirine (die mogelijk maar niet met zekerheid aanwezig was volgens de toxicoloog), kan het gehele beeld van stuwing wel worden verklaard zonder dat er sprake geweest is van samendrukkend geweld (verwurging) als oorzaak. Hierbij maakt [naam 2] wat betreft de posturale asfyxie de kanttekening dat de uitgebreidheid van de beiderzijds in de hals vastgestelde bloeduitstortingen daarbij niet goed past.
Voorts zijn bij sectie letsels aan de neus en de onderlip vastgesteld. Verspreid aan de neus waren circa 14 kleine oppervlakkige huidbeschadigingen met roodheid van in de huid gelegen bloeduitstortingen en in het slijmvlies van de onderlip (onder de lipriem) en rechts daarvan waren in totaal 3 bloeduitstortingen. Deze letsels waren bij leven ontstaan en kunnen volledig zijn opgeleverd door uitwendig mechanisch stomp botsend geweld (zoals door (zichzelf) stoten: vallen, slaan, tegen iets aankomen). Er kan niet worden uitgesloten dat ze (mede) in het kader van (af)drukken van de mond en de neus (smoren) waren opgeleverd. Indien smoren aan de orde is geweest kan zuurstofgebrek als bijdragende factor op het overlijden niet worden uitgesloten.
Voorts zijn bij sectie uitwendige letsels van de borst vastgesteld. Deze letsels waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend, mogelijk deels comprimerend geweld en deels zuigend geweld (zuigen aan de borstklieren). Indien er daarbij een bijkomend effect van drukuitoefening op de borst (traumatische mechanische compressie) is geweest, zoals door zitten, comprimeren van de borst, kan zuurstofgebrek (mechanisch traumatische asfyxie) als bijdragend effect op het overlijden niet worden uitgesloten.
De combinatie van geweld op de mond/neus (smoren) en drukuitoefening laag op de hals/op de borst (traumatische mechanische compressie) kan gelijktijdig hebben plaatsgehad (‘burking’).
[naam 2] concludeert in haar initiële rapport van 11 september 2020 dat het intreden van de dood van [slachtoffer] op grond van de sectie en de uitkomsten van het toxicologisch onderzoek, goed en volledig kan worden verklaard op toxicologische gronden, namelijk effecten van een hoge concentratie GHB.
Echter kan haar overlijden op traumatische gronden, namelijk door samendrukkend geweld op de hals (verwurging), niet worden uitgesloten. Ook bijdragende effecten aan het overlijden in de zin van zuurstofgebrek door eventueel smoren en/of mechanische traumatische asfyxie kunnen niet geheel worden uitgesloten.
Vanwege het totale beeld van letsels/bevindingen die bij leven waren ontstaan (waaronder kneuzingen aan het hoofd, de halsspierbloedingen en de uitgebreide stuwingstekenen met onder andere vele petechiën), die niet kunnen worden verklaard op grond van een intoxicatie, gaat de voorkeur in het onderhavige geval uit naar geweldpleging door een ander persoon door middel van samendrukkend toesnoerend geweld op de hals bij een zwaar geïntoxiceerd persoon (waarbij GHB intoxicatie een bijdrage kan hebben gehad).
Onderzoek professor [naam 3]
Professor [naam 3] , als forensisch patholoog verbonden aan het Centrum voor Gerechtelijke Geneeskunde van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen, heeft de bevindingen van
[naam 2] nader onderzocht. Hij heeft in het Definitief deskundig verslag van
16 juni 2021 geconcludeerd als volgt.
Zowel GHB als alcohol hebben een cardiorespiratoir effect (
rechtbank:een effect op hart en ademhaling). GHB heeft een nauwe toxicologische marge en een snel effect na inname. De aangetroffen GHB-concentratie in dit geval is, conform de NFI-rapportage, zeker van dien aard dat het die overlijden kan verklaren. Er kan aldus worden besloten dat de vastgestelde GHB-concentratie, indien deze niet al fataal was, op zijn minst ernstige symptomen met een indaling van het bewustzijn moet hebben veroorzaakt.
De combinatie van de geconstateerde letsels (
rechtbank:zoals door [naam 3] opgesomd in het verslag) kunnen op zich de dood veroorzaken volgens de mechanismen van smoring, geweld op de hals, dooddrukking of een combinatie van deze mechanismen. In dit geval kan noch worden uitgesloten, noch worden bewezen, dat deze mechanismen hebben bijgedragen tot de dood. Desalniettemin kan, op basis van de gegevens in het dossier, onvoldoende alternatieve verklaring worden gegeven voor de stuwingsverschijnselen en traumatische letsels bij de inwendige lijkschouwing.
Deskundigenverhoor
Ter terechtzitting van 14 januari 2022 zijn de deskundigen dr. [naam 2] , professor [naam 4] , gewoon hoogleraar gerechtelijke geneeskunde, professor
[naam 3] en [naam 1] gehoord.
[naam 2] heeft meermaals benadrukt dat, waar het gaat om de vraag naar de oorzaak van de letsels, naar het geheel van de letsels moet worden gekeken en dat deze niet los van elkaar kunnen worden beoordeeld. De verschillende vaststellingen moeten met elkaar in verband worden gebracht om daarvoor een logische, aanvaardbare en in de wetenschappelijke literatuur erkende verklaring te vinden, aldus ook [naam 4] . En volgens [naam 3] mag de discussie over de oorzaak van de bloedingen in de halsspieren niet los worden gezien van de begeleidende fenomenen, zoals de stuwingsverschijnselen; dat zijn twee entiteiten die samen moeten worden gezien en beoordeeld.
Ten aanzien van de halsspierbloedingen heeft [naam 2] verklaard dat een bloeduitstorting ontstaat als een bloedvat stuk gaat. Dat kan op twee manieren gebeuren:
er is een traumatische etiologie (
rechtbank:‘verzameling van oorzaken’), dus bijvoorbeeld een slag, een knal van een vuist of tegen iets aan komen of stoten;
er is sprake van overrekking van een spier, zoals de halsspieren in dit geval, waarbij de bloedingen tot aan de sleutelbeenderen lopen. Daarbij moet worden gedacht aan hyperextensie van het hoofd, waarbij het hoofd plotseling naar achteren wordt geduwd, of naar links of rechts. Daardoor ontstaat een toegenomen spanning op de halsspieren, waardoor de vaatjes onder druk komen te staan en kapot gaan. Het kan ook gaan om het plotseling naar achteren klappen van het hoofd, zonder dat daar een ander bij betrokken is. Het kan ook nog ontstaan door het uitoefenen van druk op de halsspieren in het kader van toesnoerend geweld op de hals, bijvoorbeeld door een structuur, maar ook door armen, waarbij kan worden gedacht aan het toepassen van een nekklem. Bloedingen in de halsspieren ontstaan niet zo gemakkelijk als iemand zelf met zijn hoofd naar achteren of opzij beweegt. Het moet een behoorlijke krachtsinwerking zijn geweest met fors naar achteren of zijwaarts bewegen van het hoofd, waardoor de spieren onder druk komen te staan. De beweging hoeft niet plotseling te gebeuren, het kan ook geleidelijk. Als je iemand omarmt en je houdt dat aan, kan het ook dat de bloeding uitbundiger wordt. Er kunnen meer vaatjes stuk gaan en er kan een bloeduitstorting ontstaan. Verwurging met de handen is ook mogelijk. De bloeduitstortingen lopen in de lengterichting van de hals tot aan het sleutelbeen, wat meer passend is bij hyperextensie, het overstrekken van het hoofd, dan bij verwurgen met de handen. Bij verwurging wordt vaak gezien dat op de plaats waar de druk met de vingers is uitgeoefend een bloeduitstorting zit. Dat zijn vaak plaatselijke bloeduitstortingen en niet over de hele lengte van de spier. Wat wordt gezien bij een geweldshandeling is dat, bij toepassing van bijvoorbeeld een arm die strak om de hals wordt gedrukt, je het samendrukkende component hebt en het component dat het hoofd naar achteren beweegt, de hyperextensie.
Ten aanzien van de bloeduitstortingen aan de spieren aan de voorzijde van de wervelkolom op halsniveau heeft [naam 2] verklaard dat die letsels ook door hyperextensie kunnen zijn ontstaan, maar ook door een direct trauma op de hals/nek. Ze worden vaak gezien bij hyperextensie, omdat ze aan de binnenzijde van de wervelkolom zitten, aan de voorzijde achter de halsstructuren.
Ten aanzien van de stuwingsverschijnselen heeft [naam 2] verklaard dat de puntvormige bloedingen en ecchymosen niet kunnen worden verklaard in het kader van lijkvlekken. Een deel van de puntvormige bloedingen, bijvoorbeeld die in de bindvliezen van de oogleden, zouden kunnen worden toegeschreven aan mogelijke postmortale vorming van puntvormige bloedingen in lijkvlekken. De mate en distributie van de ecchymosen en puntvormige bloedingen, dus de stuwingstekenen bij [slachtoffer] , kunnen echter niet in zijn geheel worden verklaard als postmortale verandering. Er zijn vele andere bevindingen die bewijzen dat er stuwing is geweest. Er is een grote/extensieve hoeveelheid aan petechiën en ecchymosen, dus grotere bloedingen, waargenomen. Die zitten overal, onderhuids, want ze zitten ook in de bindvliezen in het ooglid en zijn niet allemaal te verklaren in het kader van een postmortaal fenomeen.
[naam 4] heeft verklaard dat de halsspierbloedingen een traumatische oorsprong hebben. Hij meent dat, kijkend naar de forensische literatuur, de meest voorkomende oorzaak van halsspierbloedingen zoals ze bij [slachtoffer] beschreven en vastgesteld zijn, het samendrukkend of toesnoerend geweld tegen de hals is. Bijkomende argumenten zijn de uitgebreide stuwingstekenen in het gelaat. Vaak zijn er puntvormige bloedingen in oogbindvliezen, maar in dit geval zijn ook puntbloedingen, petechiën, aangetroffen in de gelaatshuid. Dat wordt niet vaak gezien en wijst op een uitgesproken stuwing, veroorzaakt door hetzelfde mechanisme als waardoor halsspierbloedingen worden veroorzaakt, namelijk het toedrukken van de hals. Het gaat in het algemeen over het samendrukken van de hals. Een armklem behoort bijvoorbeeld ook tot de mogelijkheden. De belangrijkste reden om een stoot, een val of een stomp uit te sluiten is de aanwezigheid van puntbloedingen. Wat betreft de hypothese over hyperextensie spreken we hier over een traumatische vorm van hyperextensie. Gelet op de combinatie van de halsspierbloedingen met de zeer uitgesproken stuwingsverschijnselen in het gelaat schuift [naam 4] samendrukkend of toesnoerend geweld tegen de hals als meest waarschijnlijke oorzaak naar voren, waarbij hij spreekt van hoogst waarschijnlijk, zijnde de hoogste graad van bijna aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Daarbij kan niet gezegd worden of het gaat om strangulatie, een armklem of wurging.
Waar [naam 2] in het definitieve sectierapport heeft gesteld dat “de voorkeur in het onderhavige geval uit [gaat] naar geweldpleging door een ander persoon door middel van samendrukkend toesnoerend geweld op de hals bij een zwaar geïntoxiceerd persoon”, heeft zij ter zitting, gevraagd naar een mate van waarschijnlijkheid, verklaard: “Iedereen heeft zijn eigen schaal en woorden waarmee hij iets in waarschijnlijkheden wil uitdrukken. Ik denk dat het overduidelijk is wat [naam 4] en ik bedoelen: hoogst waarschijnlijk.”
Over het verband tussen de halsspierbloedingen en stuwingsverschijnselen heeft [naam 2] verklaard dat ze de halsspierbloedingen ziet als een onderdeel van geweld op de hals, waarin ook het substraat van stuwing, in dit geval petechiën en ecchymosen, is ontstaan. Als die los van elkaar staan, dan moet er een andere oorzaak zijn geweest voor de stuwingsverschijnselen, zoals bijvoorbeeld versmachting.
[naam 4] heeft hierover verklaard dat het samengaan van de petechiën en het ontstaan van de halsspierbloedingen eenzelfde oorzaak hebben, wat ook impliceert dat ze tegelijk of in nauw tijdsverband met elkaar zijn ontstaan.
[naam 4] heeft voorts verklaard dat op basis van de bloedingen in de hals niet kan worden uitgemaakt hoe krachtig het geweld is geweest. Er kan alleen worden vastgesteld dat er samendrukkend geweld tegen de hals is geweest. De effecten van die toesnoering worden weerspiegeld in de petechiën. Men sterft dus niet aan de petechiën en ook niet aan de halsspierbloedingen, maar men sterft aan de handeling die deze verschijnselen veroorzaken, namelijk het langdurig dichtknijpen van bloedvaten in de hals. Op basis van de bevindingen kan gezegd worden dat de hals voldoende lang toegeknepen is geweest om een stuwingsfenomeen in het hoofd te veroorzaken. In de literatuur spreekt men van 15 tot 30 seconden als het om geleidelijk drukken gaat. Het vraagt enige tijd. Om daaraan te sterven moet men de hals minutenlang toeknijpen. Die duur kan niet van de geconstateerde petechiën of halsspierbloedingen worden afgeleid. Men moet de hals dichtknijpen of samendrukken tot voorbij de grens van bewusteloosheid. Als het slachtoffer al bewusteloos is, is dat geen maatstaf. Daaruit kan niet de duur of de kracht worden vastgesteld, maar wel dat het voldoende krachtig geweest kan zijn om de dood te veroorzaken of het overlijden te verklaren. Nogmaals duidelijk gesteld, aldus [naam 4] , wanneer men de hals dichtknijpt, ontstaan de halsspierbloedingen en de petechiën. Die petechiën ontstaan na een druk van 15 tot 30
seconden. De halsspierbloedingen kunnen tijdens het hele proces van dichtknijpen
ontstaan.
[naam 2] heeft in dit verband nog verklaard dat de persoon niet overlijdt als gevolg van de halsspierbloedingen, maar wel aan het geweld indien dat samendrukkend geweld op de hals is geweest.
In de woorden van [naam 3] ter zitting: “Je gaat niet dood van puntbloedingen in de ogen. Je gaat niet dood van bloedingen in de halsspieren. Maar je gaat wel dood van datgene wat die bloedingen kan hebben veroorzaakt.”
[naam 3] heeft zich ook voor het overige aangesloten bij wat [naam 2] en [naam 4] hebben verklaard.
[naam 1] heeft verklaard dat de gemeten concentratie GHB heel hoog is en wordt gezien bij mensen die overleden zijn. In uitzonderlijke gevallen komt deze concentratie voor bij mensen die nog leven. Op basis daarvan is de conclusie dat de concentratie GHB het overlijden kan verklaren, indien al het andere is uitgesloten. Als in dit geval een andere meer waarschijnlijke doodsoorzaak wordt vastgesteld, dan gaat dat voor zijn bevindingen.
Volgens [naam 2] zou [slachtoffer] , gelet op het pathologisch substraat, de tekenen van samendrukkend geweld op de hals, ook zijn overleden zonder de GHB-intoxicatie.
Door de raadsman geschetste scenario’s
De raadsman heeft, gelet op wat verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting van 16 juni 2022 heeft verklaard, een viertal scenario’s geschetst, waaronder het scenario dat [slachtoffer] , toen verdachte in slaap was gevallen, is opgestaan van de bank en zichzelf op verschillende tijdstippen de beide halsspierbloedingen heeft toegebracht. Ze kan hard tegen iets aan gelopen zijn waardoor haar hoofd opzij is geklapt. Ze kan terug naar de bank zijn gegaan en in een houding van posturale asfyxie zijn geraakt, waarna zij door verstikking is overleden. Een ander mogelijk scenario is dat [slachtoffer] zichzelf de halsspierbloedingen heeft toegebracht en op de bank lag. Verdachte is wellicht op haar gerold. [slachtoffer] kan van de bank af zijn gerold en zittend verstikt.
De rechtbank stelt vast dat deze scenario’s erop neerkomen dat [slachtoffer] zichzelf de halsspierbloedingen heeft toegebracht en dat zij daarna is gestikt, ofwel doordat zij in een positie van posturale asfyxie is geraakt, ofwel doordat verdachte (daarvóór) op haar heeft gelegen, waarbij de stuwingsverschijnselen zijn ontstaan.
De deskundigen zijn ter terechtzitting van 14 januari 2022 zowel door de rechtbank als de raadsman ondervraagd over mogelijke verklaringen voor de geconstateerde halsspierbloedingen en stuwingsverschijnselen (anders dan verwurging, toesnoeren, smoren of versmachten).
Ten aanzien van de mogelijkheid dat [slachtoffer] de halsspierbloedingen bij zichzelf heeft veroorzaakt is, naast wat hiervóór al is weergegeven ten aanzien van de verhoren van de deskundigen, onder meer het volgende verklaard.
Volgens [naam 2] kan het, kijkend naar het totale plaatje, met stuwingsverschijnselen en bloedingen in de halsspieren, niet zo zijn dat [slachtoffer] zichzelf heeft gebotst op verschillende plaatsen in de hals, zichzelf heeft gewurgd. De uitgebreide stuwingstekenen
in het gelaat en de ogen (ecchymosen en petechiën) en de bloedingen in de halsspieren kunnen niet worden verklaard doordat iemand zichzelf heeft gestoten of overstrekt met het hoofd.
[naam 3] heeft ten aanzien van de hypothese dat [slachtoffer] zichzelf gekwetst zou hebben aan de halsspieren verklaard dat dat wat hem betreft is uitgesloten. De hoeveelheid GHB in het lichaam was zo hoog dat [slachtoffer] een zeer ernstige mate van onderdrukking van het bewustzijn moet hebben gehad en dat zij daarom niet in staat is geweest om zelf dat soort handelingen nog te hebben gedaan; zij heeft in de minuten voorafgaand aan het overlijden die letsels niet zichzelf kunnen toebrengen. [naam 3] heeft verder opgemerkt dat de halsspierbloedingen aan twee zijden zitten. Als dan in scenario’s wordt gedacht, betekent dat, dat het slachtoffer zichzelf eerst linkszijdig een trauma zou hebben toegebracht en vervolgens op een bijna identieke plaats rechtszijdig. Naar zijn inzicht is dat niet waarschijnlijk.
[naam 4] heeft verklaard dat hij geen enkel scenario kan bedenken waarin, als hij alleen maar naar de halsspierbloedingen kijkt, deze kunnen worden verklaard als ontstaan door betrokkene zelf. Hij acht dat extreem onwaarschijnlijk.
Ten aanzien van een mogelijke positie van posturale asfyxie heeft ter terechtzitting van
14 januari 2022 centraal gestaan een door verdachte in zijn verklaringen tegenover de politie beschreven houding van [slachtoffer] waarin zij op haar billen voor de bank op de grond zat, voorovergebogen en met haar armen afhangend naast haar lichaam (zie hierna de op 13 april 2020 afgelegde verklaring). Ook is besproken een positie waarbij het hoofd van [slachtoffer] heeft afgehangen langs de rand van de bank of een bed. De rechtbank neemt aan dat het deze posities zijn die de raadsman in zijn scenario aanduidt als een positie van posturale asfyxie.
De deskundigen hebben over de mogelijkheid van verstikking in een positie van posturale asfyxie onder meer het volgende verklaard.
Volgens [naam 4] moet het hoofd volledig lager liggen dan de rest van het lichaam en moet er voldoende druk op het middenrif worden uitgeoefend door de buikorganen om tot een verstikking, een belemmering van de ademhaling, te komen door de abnormale houding, een ‘ondersteboven houding’ als het ware. Het vooroverhangen van het hoofd is daartoe niet voldoende. Er is geen scenario naar voren gebracht waarin zich dat voordoet. Hij heeft
daaraan toegevoegd dat geen sprake is van posturale asfyxie omwille van de halsspierbloedingen.
[naam 2] heeft verklaard dat er meer dan het hoofd moet afhangen. Er moet ook een stuk van het bovenlichaam afhangen, want anders is er niet voldoende druk van de buikorganen op het middenrif. De druk moet voldoende zijn om de ademhalingsfunctie te belemmeren. Zij heeft daaraan toegevoegd dat, als sprake is geweest van posturale asfyxie, de bloedingen in de hals niet kunnen worden verklaard door die houding.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet aannemelijk is dat [slachtoffer] door eigen gedragingen, zonder betrokkenheid van een ander, de halsspierbloedingen en de stuwingsverschijnselen heeft opgelopen. Hier wordt herhaald dat, zoals de deskundigen hebben benadrukt, naar het geheel van de letsels moet worden gekeken en dat deze niet los van elkaar kunnen worden beoordeeld. Ze zijn voorts “in een nauw tijdsverband met elkaar” ontstaan. In de door de raadsman geschetste scenario’s zouden de halsspierbloedingen en stuwingsverschijnselen op verschillende momenten zijn ontstaan. Alleen al om die reden, maar ook gezien hetgeen de deskundigen voor het overige naar voren hebben gebracht, zijn deze scenario’s niet aannemelijk en kan daarvan niet worden uitgegaan.
Tussenconclusie
Niet aannemelijk is dat deze door de raadsman geschetste scenario’s, met als strekking dat [slachtoffer] door eigen gedragingen de halsspierbloedingen en stuwingsverschijnselen bij zichzelf heeft veroorzaakt, zich hebben voorgedaan. Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat sprake is geweest van een door een ander veroorzaakte samendrukkende en/of toesnoerende krachtsinwerking op de hals van [slachtoffer] , terwijl [slachtoffer] ernstig geïntoxiceerd was met GHB en alcohol.
Vast staat dat op 9 april 2020 (de dag waarop [slachtoffer] , naar mag worden aangenomen, is overleden -waarover hierna meer-) geen andere personen in de woning van verdachte en [slachtoffer] zijn geweest. Dat betekent dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest, wiens handelingen hebben geleid of mede hebben geleid tot het overlijden van [slachtoffer] .
In dit verband merkt de rechtbank nog op dat, zoals gezegd, [naam 2] talloze andere vitale (bij leven ontstane) letsels heeft vastgesteld bij [slachtoffer] . De rechtbank laat deze letsels verder onbesproken, aangezien ze volgens [naam 2] geen rol van betekenis hebben gespeeld bij het intreden van de dood. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts, gelet op het verhandelde ter terechtzitting van 14 januari 2022, niet uitgesloten dat [slachtoffer] deze letsels door eigen gedrag, mogelijk onder invloed van drugs/alcohol, heeft opgelopen.
Opzettelijk of een ongeluk
Vervolgens dient te worden beoordeeld of bij dat handelen van verdachte sprake is geweest van opzet, dan wel dat dat handelen gevolgen heeft gehad waarvan niet gezegd kan worden dat verdachte deze heeft gewild, ook niet in voorwaardelijke zin. Zogezegd zou sprake kunnen zijn van een ongeluk.
De rechtbank zal hierna allereerst ingaan op de vraag wat op basis van het procesdossier, de rapportages van de deskundigen en het verhandelde ter terechtzitting van 14 januari 2022 als vaststaand kan worden aangenomen dan wel aannemelijk is.
Ten aanzien van de gesteldheid van [slachtoffer]
Vast staat dat [slachtoffer] op het moment van overlijden onder invloed was van een extreem hoge concentratie GHB (530 mg/l), alsook van alcohol (0,86 mg/ml).
Forensisch toxicoloog [naam 1] heeft ter terechtzitting van 14 januari 2022 nog verklaard dat als de dosering GHB te hoog is sedatie meer op de voorgrond komt te staan. Wordt de dosering nog verder verhoogd, dan kan iemand in slaap vallen en bij verdere verhoging van de dosering kan iemand bewusteloos raken en kan de ademhaling worden geremd. Er treden sterke sedatieve effecten op, waarbij de hartslag en bloeddruk omlaag kunnen gaan. Uiteindelijk kan dat resulteren in het overlijden door het stoppen van de ademhaling.
[naam 3] heeft ter terechtzitting van 14 januari 2022 verklaard dat de hoeveelheid GHB in het lichaam zo hoog was dat [slachtoffer] een zeer ernstige mate van onderdrukking van het bewustzijn moet hebben gehad.
Op grond van het voorgaande, en gelet op wat in de toxicologische rapporten van 25 juni 2020 en 2 februari 2021 is opgemerkt over het effect van GHB in combinatie met alcohol, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [slachtoffer] in de uren voor haar overlijden extreme hoeveelheden GHB heeft ingenomen. Voorts staat vast dat door dit extreme gebruik haar bewustzijn direct voorafgaand aan haar overlijden als gevolg van de effecten van de ingenomen GHB en alcohol zeer ernstig onderdrukt moet zijn geweest, waarbij een ander beschreven effect van een dergelijke hoge dosering onder meer een geremde ademhaling is.
Ten aanzien van het moment van overlijden
Uit het pathologisch rapport van 11 september 2020 komt naar voren dat, gelet op de lichaamstemperatuur van 27 graden Celsius bij het aantreffen van het lichaam, iets na 20:00 uur op 9 april 2020, en de bij de sectie vastgestelde postmortale veranderingen aan het lichaam, een postmortale tijd past van ten minste vele uren tot een enkele dag (bekeken vanaf het moment van overlijden tot aan de sectie op 11 april 2020). In latere instantie heeft
[naam 2] nog toegelicht dat een enkele dag ook enkele dagen kan zijn en dat het niet veel meer dagen zijn geweest, omdat het lichaam (
toevoeging rechtbank:ten tijde van de sectie) nog tekenen van lijkstijfheid vertoonde.
Uit onderzoek van de telefoon van [slachtoffer] (Samsung S10) is naar voren gekomen dat haar telefoon op 9 april 2020 om 09:05:28 uur is ontgrendeld na één foutieve poging. Om 09:09:11 uur registreerde de telefoon surfgedrag gekoppeld aan de activiteitentijdlijn van Google. De laatste activiteit met betrekking tot internetgedrag was op 9 april 2020 om
9:17 uur. Om 12:43:12 uur is het toestel uitgeschakeld, kennelijk door handelen van de gebruiker.
Verdachte heeft verklaard dat hij de pincode van de telefoon van [slachtoffer] niet wist. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk, nu uit onderzoek is gebleken dat op 9 april 2020 tussen 18:47:04 en 18:53:51 uur op de telefoon van [slachtoffer] in totaal negen keer een foutief toestelwachtwoord is opgegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij toen de huisarts wilde bellen. Hij wist echter de inlogcode van de telefoon niet.
Op grond hiervan kan worden aangenomen dat [slachtoffer] op 9 april 2020 in de ochtend zelf haar telefoon heeft gebruikt en daartoe kennelijk nog in staat was. Niet duidelijk is of zij aan het begin van de middag zelf haar telefoon heeft uitgeschakeld of dat dit door verdachte is gedaan. Voor het uitschakelen is immers geen wachtwoord of pincode nodig. Dat zij dit zelf heeft gedaan kan niet worden vastgesteld, noch uitgesloten. Op grond van het onderzoek van de telefoongegevens van [slachtoffer] staat vast dat zij in ieder geval na 9:17 uur moet zijn overleden. Daarbij is mogelijk dat de dood in de middag, na 12:43:12 uur, is ingetreden.
Ten aanzien van de gesteldheid van verdachte
Zoals hiervóór al is vastgesteld, komt uit het dossier naar voren dat zowel [slachtoffer] als verdachte dagen achter elkaar veel drugs, in het bijzonder amfetamine en grote hoeveelheden GHB, en daarnaast veel lachgas hebben gebruikt. Ook is in de avond van 8 april en de nacht van 8 op 9 april 2020 door beiden alcohol gebruikt.
Bij verdachte is in de avond van 9 april 2020, na het aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer] , geen onderzoek naar verdovende middelen in zijn bloed gedaan. De rechtbank heeft echter geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat ook hij veel GHB heeft gebruikt, en lachgas, ook op 9 april 2020 nog, zoals hij heeft verklaard (zie hierna de door hem op 13 april 2020 afgelegde verklaring). Meerdere getuigen hebben immers verklaard dat verdachte en [slachtoffer] vaker samen drugs, waaronder GHB, en lachgas gebruikten. Ook is op meerdere plaatsen in de woning GHB aangetroffen en uit onderzoek van de telefoon blijkt dat in de periode van 6 tot en met 9 april 2020 meerdere keren lachgas is besteld en bezorgd, hetgeen wordt bevestigd door getuige [getuige 2] .
Ter terechtzitting van 14 januari 2022 heeft [naam 1] nog verklaard dat GHB vrij snel in het lichaam wordt afgebroken; de concentraties nemen daarom vrij snel af. De werkingsduur van GHB is bij een normale dosering, 2 tot 3 gram, enkele uren.
Verder heeft hij verklaard dat bij het gebruik van GHB geheugenverlies een bekend fenomeen is. Het treedt vaak op en is een anterograde amnesie, wat betekent dat geen herinneringen worden opgeslagen van gebeurtenissen en ervaringen gedurende die toestand. Iemand die onder invloed is van GHB kan niet onthouden wat er is gebeurd, omdat het niet in het geheugen wordt weggeschreven.
Gelet op het voorgaande is het aannemelijk dat verdachte op 9 april 2020 enkele uren onder invloed van GHB is geweest en dat hij niet in staat is te verklaren wat er in deze uren is voorgevallen, omdat hij gedurende die uren, door de anterograde amnesie, niet heeft kunnen onthouden wat er gebeurde. Dat betekent dat verdachte slechts beperkt herinneringen heeft aan de gebeurtenissen die dag, waarbij ook het gebruik van lachgas een negatieve rol kan hebben gespeeld (zie het door toxicoloog [naam 1] genoemde versterkt sederende effect van lachgas indien het wordt gebruikt in combinatie met bijvoorbeeld GHB).
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft tegenover de politie onder meer op 13 april 2020 een verklaring afgelegd. Daaruit komt, samengevat, het volgende naar voren.
[slachtoffer] heeft op woensdag nog een fles lachgas besteld. Die fles is woensdagavond omstreeks 22:30 uur gebracht. Van woensdag 8 april 2020 23:00 uur tot donderdag 9 april 2020 5:00 uur hebben [slachtoffer] en hij lachgas gebruikt en ook GHB. Verdachte weet niet hoeveel. Ze zaten tijdens het gebruik in de kantine, de ruimte achter het kantoor. Verdachte denkt dat hij 3 keer 3, dus 9 ml GHB heeft gebruikt. Hoeveel [slachtoffer] heeft gebruikt weet hij niet. Nadat verdachte had opgeruimd hebben ze nog even gezeten en nog wat GHB en een ballonnetje (lachgas) genomen. Hij heeft 3 ml gebruikt en het kan ook meer zijn. Op het moment dat hij aan het opruimen was, was [slachtoffer] nog normaal en praatte ze tegen hem. Ze zijn vervolgens op de slaapbank in de kantine gaan liggen en in slaap gevallen.Het is dan nog steeds donderdagmorgen, 9 april, tussen vijf en zes uur, zoiets denkt verdachte. Op een gegeven moment wordt hij wakker op de bank, het is donker, de rolluiken zijn dicht. Hij ziet [slachtoffer] op de grond voor de bank zitten. Er brandde een kaarsje dat een klein beetje licht geeft. Verdachte heeft geen idee hoe laat het dan is. Hij heeft haar vervolgens opgetild, naast zich op de bank gelegd en is naast haar gaan liggen. Ze voelde slaperig en ze zijn gaan slapen. Toen hij wakker werd, probeerde hij [slachtoffer] wakker te maken, maar ze gaf geen reactie. Daarop heeft hij haar beetgepakt en meegenomen naar de slaapkamer. Ze voelde slap aan. In de slaapkamer doet hij de lampen aan en ziet dan dat ze helemaal blauw is.
Ook ter terechtzitting van 16 juni 2022 heeft verdachte verklaard over wat hij zich kan herinneren of meent te herinneren. Onder meer heeft hij verklaard als volgt.
“U vraagt mij het moment dat [slachtoffer] voor de bank zat en GHB pakte te beschrijven. [slachtoffer] zat in de modus dat ze alleen met drugs bezig was. Ze wilde meer nemen om zich nog lekkerder te voelen. Op zo’n moment neemt ze niets van mij aan en doet ze het snel zodat ik niets kan ondernemen. [slachtoffer] deed snel GHB in haar mond. Ze deed haar ogen dicht, begon over haar gezicht, door haar haren en over haar benen te wrijven en te blazen (
verdachte doet dit voor en maakt daarbij ook een kreunend geluid, het geluid dat [slachtoffer] maakte). Ik merkte dat ze genoeg op had. Ze kwam een minuut later weer bij en wist al niet meer dat ze al had gepakt en wilde nog een keer GHB pakken. Ze zat toen voor mij op de grond. Ik zat achter haar op de bank. Ik schoof het glas weg en pakte haar toen vast. Ik tilde haar op van de grond, waarbij haar rug tegen mijn borst kwam, haar gezicht van mij af. [slachtoffer] spartelde enorm tegen. Ze wilde opstaan. Ik moest kracht zetten om haar bij mij te houden. Ik had mijn armen ter hoogte van haar borst, zodat ze niet in staat was tegen mij te vechten, klemde haar tegen mij aan en trok haar op de bank. We zijn samen liggend op de bank terecht gekomen. Ik ben haar vast blijven houden.”
Verdachte heeft ter terechtzitting bij de raadsman voorgedaan hoe hij [slachtoffer] heeft vastgehouden. Hij is achter de raadsman gaan staan en heeft zijn linkerarm om de buik van de raadsman geslagen. Zijn rechterarm heeft hij boven de borst over het borstbeen geslagen, waarbij zijn rechterhand op de linkerschouder van de raadsman rustte
.
Verdachte heeft voorts nog verklaard:
“Ik weet niet meer exact hoe ik haar vasthield, of dat zo was zoals ik zojuist voordeed of met beide armen gekruist om haar heen. [slachtoffer] kon met haar armen heel wild doen. Zoals ik haar vasthield kon ze niet wild doen met haar armen. [slachtoffer] kon heel lang tegenstribbelen. Ik heb haar vaker zo vastgepakt. Dat kon wel 20 minuten duren. Het is niet zo dat hiervan later letsel te zien was. Hoe lang het in dit geval heeft geduurd weet ik niet. De officier van justitie vraagt mij of op dat moment letsels kunnen zijn ontstaan. Dat zou kunnen door het tegenstribbelen. Ik ben in slaap gevallen. Ik denk dat zij wakker is geworden en opnieuw GHB heeft gepakt en dat zij daarna letsel heeft opgelopen. De oudste rechter vraagt mij wanneer ik [slachtoffer] heb losgelaten. Dat weet ik niet. Ik was namelijk ook onder invloed van GHB. Ik heb haar niet bewust los gelaten.”
Door de raadsman geschetste andere scenario’s
De raadsman heeft naar aanleiding van de door verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2022 afgelegde verklaring twee andere scenario’s geschetst. Het eerste scenario is dat [slachtoffer] heel veel GHB heeft genomen. Ze kwam in een toestand van schudden en blazen, was even weg en kwam weer bij. Ze wilde meer GHB en wist niet meer dat ze even daarvoor wat had genomen. Verdachte heeft haar met zijn armen in bedwang gehouden. [slachtoffer] schudde hevig met haar hoofd, waardoor de klem van zijn armen naar boven schoof. Het hoofd van [slachtoffer] is zijwaarts naar achteren gegaan, waardoor zij halsspierbloedingen opliep, maar niet is overleden. [slachtoffer] is toen verdachte sliep opgestaan, heeft rondgelopen en is gevallen. Daarbij heeft zij wondjes opgelopen. Ze is voor de bank gaan zitten of in een positie op de bank - mogelijk met haar hoofd naar beneden -, van de bank afgerold en is verstikt. Het tweede scenario is dat verdachte [slachtoffer] met zijn arm om haar nek heeft opgetild om haar te verplaatsen naar de bank. Als hij hierbij aan haar nek heeft getrokken zijn de bloedingen in lengterichting en de stuwingsverschijnselen goed verklaarbaar, aldus de raadsman.
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de geschetste andere scenario’s
De rechtbank constateert allereerst dat verdachte in zijn verklaringen tegenover de politie, na de verklaring van 13 april 2020, op onderdelen anders (of enigszins anders) heeft verklaard. Bij de beoordeling van die verklaringen houdt de rechtbank echter rekening met de mogelijkheid dat de wisselende manier van verklaren zijn oorzaak vindt in wat hiervóór is opgemerkt over de eigen gesteldheid van verdachte op 9 april 2020, waarbij verdachte zich gebeurtenissen, als gevolg van de effecten van het GHB-gebruik en het gebruik van lachgas, (deels) helemaal niet of niet goed kan herinneren.
Lezing van de letterlijk uitgewerkte verhoren leert dat verdachte onduidelijk en weifelend, soms tegenstrijdig verklaarde over het tijdsverloop en de plaatsing van de verschillende handelingen in de tijd, die bewuste nacht en de dag van 9 april 2020 (zoals eigenlijk ook gebeurde ter zitting). Verbalisanten proberen zijn verhaal zoveel mogelijk te concretiseren en structureren, vatten samen wat hij eerder heeft gezegd en stellen dat tegenover wat hij op een later moment heeft gezegd en zeggen dan soms: ‘dat kan kloppen’ of ‘dat kan niet kloppen’ of iets in die zin. Daarom is niet altijd duidelijk of verdachte, in antwoord op de gestelde vragen van de politie, is gaan verklaren over wat hij wéét wat er gebeurd is of over wat hij
dénkt dat er gebeurd kan zijn en zo (deels) is gaan invullen.
Verder valt op dat verdachte over het door hem ter terechtzitting van 16 juni 2022 beschreven moment (dat naar zijn zeggen vooraf is gegaan aan het moment dat hij heeft beschreven in de verklaring van 13 april 2020 -het moment dat hij [slachtoffer] op haar billen voorovergebogen voor de bank heeft zien zitten-) eerder niet heeft gesproken. Ook dit zou naar het oordeel van de rechtbank echter zijn oorzaak kunnen vinden in de eigen gesteldheid van verdachte op 9 april 2020 en zijn gebrekkige geheugen over (de precieze loop van) de gebeurtenissen die dag.
De rechtbank ziet in het wisselend verklaren door verdachte, en in het feit dat hij daarna nog met de genoemde nieuwe informatie is gekomen, in ieder geval geen reden die informatie enkel daarom als ongeloofwaardig terzijde te schuiven. Daarbij hecht de rechtbank ook belang aan de onderstaande verklaringen van getuigen.
Verklaringen van getuigen
Meerdere getuigen hebben verklaard over het drugsgebruik door [slachtoffer] . Zo heeft
[getuige 3] bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer] best wel kon doorslaan met het drugsgebruik. Soms wilde ze vijf minuten nadat ze wat had gepakt alweer wat pakken. [getuige 3] is er meerdere keren bij geweest toen verdachte en [slachtoffer] GHB gebruikten. Ze heeft gezien dat ze dan ook wel eens rare ongecontroleerde bewegingen/hele rare stuiptrekkingen maakten. Dat duurde soms een half uurtje. Ze zag dat ze op een gegeven moment wat lomp gedrag vertoonden, bijvoorbeeld tegen de tafel aanlopen.
[getuige 4] heeft verklaard dat als [slachtoffer] out ging, ze in slaap viel en met haar armen begon te zwaaien. Dat duurde ongeveer tien minuten.
[getuige 5] heeft als getuige ter terechtzitting van 16 juni 2022 verklaard dat hij een keer heeft gezien dat [slachtoffer] bewegingen maakte tijdens het gebruik van GHB. Hij zag een spartelende [slachtoffer] op de grond. [slachtoffer] was actief, sprong en danste en sloeg een kerstboom omver. Verdachte hield haar in de houdgreep, zoals hij ter terechtzitting heeft voorgedaan. Haar rug was tegen de borst van verdachte, haar voeten waren van de grond. Deze toestand zal enkele seconden of minuten hebben geduurd.
[getuige 6] , vader van verdachte, heeft als getuige ter terechtzitting van 16 juni 2022 verklaard dat [getuige 5] hem had verteld dat [slachtoffer] wat had gebruikt, vermoedelijk drugs, en dat verdachte [getuige 5] had geroepen omdat hij [slachtoffer] niet in bedwang kon houden. Ze hebben [slachtoffer] toen met z’n tweeën in bedwang moeten houden. Ze was heel actief. Dat was op de avond van de verjaardag van [naam 5] .
De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] voor hem op de grond zat, GHB nam, even weg raakte, een minuut later bijkwam, opnieuw GHB wilde nemen en vervolgens door verdachte is vastgehouden en door hem op de bank is getrokken, omdat ze heel wild was en tegenstribbelde, is naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk. De beschreven situatie vindt ondersteuning in de verklaringen van de getuigen. Zo komt uit de getuigenverklaringen naar voren dat [slachtoffer] soms kort nadat ze GHB had gebruikt opnieuw GHB wilde pakken. Ook is gezien dat [slachtoffer] soms ‘rare ongecontroleerde bewegingen’ maakte en dat verdachte haar vasthield op een manier zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard en voorgedaan.
Daarnaast past de verklaring ook bij wat [naam 4] ter terechtzitting van 14 januari 2022 heeft opgemerkt, namelijk dat iemand na het herwaken verward en korte tijd nogal uitbundig of agressief kan zijn.
Aannemelijkheid alternatief scenario waarin sprake is van een ongeluk
Naar het oordeel van de rechtbank wordt een alternatief scenario, waarin sprake is van een ongeluk, niet weersproken door de bewijsmiddelen in het procesdossier, noch door de forensische bevindingen, zoals toegelicht en uitgediept ter terechtzitting van 14 januari 2022. Integendeel, een dergelijk scenario vindt daarin ondersteuning. Hiervóór zijn al genoemd de verklaringen van diverse getuigen over het drugsgebruik van [slachtoffer] , het daaruit voortvloeiende gedrag en de noodzaak voor verdachte om haar, terwijl hij achter haar was, minutenlang stevig vast te pakken om haar, zo begrijpt de rechtbank, tegen zichzelf in bescherming te nemen. De forensische bevindingen laten daarnaast ruimte voor een scenario waarin verdachte, in een dergelijke situatie, het bovenlichaam van [slachtoffer] met zijn arm met de nodige kracht heeft omklemd. Bij het naar boven, op de bank trekken van [slachtoffer] kan zijn arm gemakkelijk naar boven, richting de hals van [slachtoffer] zijn verschoven, waarbij haar hoofd plots dan wel geleidelijk met de nodige kracht naar achteren is getrokken en de hyperextensie is veroorzaakt en enige tijd is aangehouden. In dat hele proces kunnen de halsspierbloedingen zijn ontstaan en ook, door de samendrukkende kracht van zijn arm om haar hals, met als gevolg het dichtknijpen van de bloedvaten in de hals, na 15 tot 30 seconden de stuwingsverschijnselen. Hierdoor kan verstikking hebben opgetreden. Aannemelijk is dat daarbij de hiervóór beschreven gesteldheid van [slachtoffer] , te weten het zeer ernstig onderdrukte bewustzijn als gevolg van de hoge concentratie GHB in haar bloed, gecombineerd met alcohol, alsook eventuele andere effecten daarvan, zoals een geremde ademhaling, versnellend hebben gewerkt en hebben gemaakt dat minder kracht nodig was dan bij een niet geïntoxiceerd persoon het geval zou zijn geweest. Dat is in lijn met het feit dat [naam 2] in haar rapport van 11 september 2020 heeft benoemd dat de GHB-intoxicatie een bijdrage kan hebben gehad. Tot slot betrekt de rechtbank hierbij de persoon van verdachte, die naar eigen zeggen het dubbele weegt van het gewicht van [slachtoffer] en actief aan krachttraining doet. Het zetten van kracht kan daarmee, zijn eigen gesteldheid in ogenschouw nemend, meer gevolgen hebben gehad dan bedoeld.
Dan doet zich nog de omstandigheid voor dat verdachte in geen van zijn verklaringen heeft gesproken over een situatie die exact overeenkomt met een situatie als hiervóór bedoeld, ook niet ter terechtzitting van 16 juni 2022. Bovendien laat de op 16 juni 2022 afgelegde verklaring zich niet zonder meer rijmen met zijn eerdere verklaringen. Dit vormt voor de rechtbank echter onvoldoende aanleiding om een scenario waarin sprake is geweest van een ongeluk, en dat op voormelde wijze ondersteuning vindt in het procesdossier (althans daarin geen weerlegging vindt), terzijde te schuiven. De rechtbank verwijst wat dat betreft naar wat zij hiervóór heeft overwogen over de wijze (en het late moment) waarop verdachte heeft verklaard en de aannemelijk te achten oorzaak hiervan. In de gegeven situatie, waarin sprake is geweest van dagenlang buitensporig drugsgebruik, ook door verdachte zelf, in een volledig verduisterde ruimte van de woning, is het naar het oordeel van de rechtbank voorstelbaar dat verdachte niet in staat is de gebeurtenissen precies te reconstrueren en deze op logische wijze in de tijd te plaatsen.
Andere uit het procesdossier naar voren komende omstandigheden die wijzen op opzettelijk handelen door verdachte -een motief-
De officier van justitie heeft bij haar conclusie dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] meegewogen de verklaringen van verdachte, die volgens haar wisselend en op onderdelen aantoonbaar leugenachtig zijn. Verder heeft de officier van justitie gewicht toegekend aan relatieproblemen tussen [slachtoffer] en verdachte. Vele chatberichten passen in het scenario dat er tussen verdachte en [slachtoffer] al langer en vaker ruzies waren ontstaan en dat dit ook in de periode kort voor de dood van [slachtoffer] het geval was. Dat scenario wordt ondersteund door het gegeven dat [slachtoffer] , juist op de dagen rondom de ruzies, op zoek was naar een huurwoning, voor het laatst op 8 april 2020 om 23:17 uur. Dit past in het scenario dat de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] op zijn minst bekoeld was en dat zij op zoek was naar andere woonruimte. Deze relatieproblemen en een mogelijk vertrek van [slachtoffer] uit de woning kunnen volgens de officier van justitie een motief voor het handelen van verdachte zijn geweest.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank ziet in het procesdossier geen aanwijzingen om aan te nemen dat verdachte (fysiek) agressief was jegens [slachtoffer] . Het enkele WhatsApp-bericht van 4 april 2020, van [slachtoffer] aan verdachte met de tekst “Waar komt die agressie toch vandaan?”, zonder dat duidelijk wordt waarop [slachtoffer] doelt, is daarvoor onvoldoende. Uit diverse getuigenverklaringen komt juist ook naar voren dat verdachte niet agressief was. Zo heeft [getuige 5] verklaard dat [slachtoffer] soms een felle meid was, in het extreme en de grenzen opzocht, maar dat verdachte daar nooit op reageerde. Verdachte had nooit ruzie met iemand. [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat ze verdachte nooit agressief heeft gezien zonder dan wel na gebruik van drugs. Ze heeft ook niet van [slachtoffer] gehoord dat verdachte agressief was. Ook [getuige 7] heeft verklaard dat verdachte niet agressief was als hij drugs gebruikte. Verder heeft [getuige 8] verklaard dat verdachte lief en geduldig was met [slachtoffer] , hoewel [slachtoffer] weleens het bloed onder zijn nagels vandaan haalde. Verdachte was volgens haar niet opvliegend.
De rechtbank ziet verder geen reden om aan te nemen dat er dusdanig ernstige relatieproblemen waren tussen verdachte en [slachtoffer] dat zij de relatie wilde beëindigen en elders wilde gaan wonen. Uit het dossier komt wel naar voren dat [slachtoffer] op gezette tijden, waarvan overigens slechts tweemaal in 2020, in niet mis te verstane bewoordingen boosheid uitte richting verdachte via WhatsApp-berichten en onder meer ook aangaf niet met hem verder te willen. Verdachte heeft dat erkend en verklaard dat [slachtoffer] meestal na het weekend of na een feest boos, chagrijnig of down was door de drugs. Als ze weer nuchter was, was ze voor rede vatbaar en praatten ze het uit. Dat dit inderdaad het geval is, vindt ondersteuning in een WhatsApp-conversatie die op 23 en 24 september 2019 heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] .
Uit het procesdossier blijkt ook niet dat [slachtoffer] op 8 of 9 april 2020 boos op verdachte was of dat er hoogoplopende ruzie is geweest tussen hen. De gegevens op haar telefoon bieden daarvoor geen ondersteuning. Het feit dat [slachtoffer] en verdachte al dagenlang gezamenlijk drugs aan het gebruiken waren en seks hebben gehad, waarbij het [slachtoffer] is geweest die in de late avond van 8 april 2020 nog lachgas heeft besteld, maken dat ook weinig voor de hand liggend. Daarbij komt dat het vrijwel uitgesloten kan worden geacht dat [slachtoffer] en verdachte direct vóór haar overlijden hoogoplopende ruzie hadden. Zoals de rechtbank hiervóór heeft overwogen, kan als vaststaand worden aangenomen dat het bewustzijn van [slachtoffer] direct vóór haar overlijden zeer ernstig onderdrukt was. Dat maakt het zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] nog in staat was om ruzie te maken. Een plotselinge geweldsuitbarsting van verdachte jegens [slachtoffer] is, in dit licht beschouwd, niet goed te plaatsen.
Ook anderszins blijkt niet uit het procesdossier dat de relatie tussen [slachtoffer] en verdachte was bekoeld. [getuige 3] , een goede vriendin van [slachtoffer] , is met [slachtoffer] op 6 maart 2020 naar de sauna geweest. [slachtoffer] heeft niet tegen haar gezegd dat ze bij verdachte weg wilde of verdachte zat was. [getuige 3] had ook niet de indruk dat [slachtoffer] bij verdachte weg wilde. Volgens [getuige 3] had [slachtoffer] ook nog foto/s toegevoegd op Pinterest op het bord ‘bruiloft’.
Verder blijkt uit het procesdossier wel dat [slachtoffer] accounts had aangemaakt bij de website [website] en dat zij ook woningmatches las, bijvoorbeeld op 3 en 4 april 2020 en voor het laatst op 8 april 2020 om 23.17 uur, maar duidelijk is ook dat zij nooit op een aangeboden woonruimte heeft gereageerd. Een van de op naam van [slachtoffer] aangemaakte accounts was bovendien verbonden aan een emailadres van verdachte, te weten [e-mailadres] . Verdachte was dan ook bekend met het account en ook hij kon van de gemelde woningmatches kennis nemen en wist precies wat [slachtoffer] deed. Tot slot heeft [slachtoffer] op 9 maart 2020 samen met verdachte een koopovereenkomst getekend met betrekking tot het pand aan [adres 2] . Dit laat zich niet goed rijmen met een bekoelde relatie die voor [slachtoffer] reden vormde andere woonruimte te zoeken en de relatie te beëindigen. Daarbij komt dat verdachte een plausibele verklaring heeft gegeven voor de accounts bij [website] , namelijk dat [slachtoffer] in verband met onzekerheid omtrent het daadwerkelijk kunnen aankopen van het pand aan [adres 2] zekerheidshalve uitkeek naar andere woonruimte.
Vast staat wel dat verdachte aantoonbaar onjuist heeft verklaard, onder meer tijdens zijn eerste verhoor tegenover de politie. Verdachte heeft dit erkend. Ook heeft hij toegegeven dat hij bij de 112-melding die hij heeft gedaan onwaarheden heeft verteld, onder meer door te zeggen dat hij net wakker werd en zag dat zijn vrouw niet meer ademde. Verdachte wist op dat moment al wel dat [slachtoffer] niet meer leefde. Daarnaast kan gezegd worden dat verdachte op 9 april 2020, aan het einde van de dag en in de avond, nadat hij al geconstateerd had dat [slachtoffer] “helemaal blauw” was, gedrag heeft vertoond dat irrationeel en zelfs bizar genoemd kan worden. Zo heeft hij [slachtoffer] omgekleed, het bed verschoond, een was gedraaid en de kantine opgeruimd. Verder heeft het heel lang geduurd voordat hij, nadat hij de huisartsenpost al had gebeld, de 112-melding heeft gedaan. Verdachte heeft een verklaring voor zijn gedrag gegeven, onder meer erop neerkomende dat hij voor de buitenwereld, vooral de moeder en dochter van [slachtoffer] , het drugsgebruik van [slachtoffer] heeft willen verbergen; zij wisten daarvan niet. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk. Wat daarvan overigens ook zij, naar het oordeel van de rechtbank is er, anders dan de officier van justitie veronderstelt, onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat verdachte met zijn gedrag sporen heeft willen uitwissen van een door hem gepleegde doodslag op [slachtoffer] . Als verdachte daadwerkelijk die bedoeling had, heeft hij wel heel slecht werk geleverd. Overal in de woning zijn immers bloedsporen gevonden, in de wasmand lag bebloede kleding en restanten van drugsgebruik waren gewoon onder de bank geveegd. Dit alles duidt eerder op provisorisch opruimen om voor het oog van de familie van [slachtoffer] geen gênante sporen zichtbaar te laten zijn.
Tot slot overweegt de rechtbank in dit verband nog het volgende. De officier van justitie heeft er nog op gewezen dat verdachte heeft verklaard dat hij van de centralist van de meldkamer de instructie had gekregen om [slachtoffer] met zijn knie op de borst te reanimeren. Zij leidt hieruit af dat verdachte wellicht had bedacht dat hij een verklaring moest geven voor het geconstateerde letsel aan de borst van [slachtoffer] . Dat berust echter op een onjuiste/onvolledige lezing van het politieverhoor van verdachte op 15 april 2020 (p. 9-11 van de woordelijke uitwerking -p. 278-280 van het procesdossier-). Verdachte heeft inderdaad verklaard dat hij die instructie had gekregen. Uit de later beschikbaar gekomen uitwerking van de 112-melding blijkt echter dat de instructie anders luidde. De centralist heeft verdachte verzocht
op zijn knieën ter hoogte van het bovenlichaamvan [slachtoffer] dicht tegen haar lichaam aan te gaan zitten. Goed denkbaar is dat verdachte dit in de gegeven, hectische omstandigheden verkeerd heeft gehoord of begrepen en het daarom in het verhoor onjuist heeft aangehaald. Maar nog afgezien daarvan heeft verdachte in datzelfde verhoor direct ook verklaard dat hij zijn knie niet op de borst van [slachtoffer] heeft geplaatst. Van een door de officier van justitie veronderstelde berekenende wijze van verklaren is dan ook geen sprake.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het procesdossier en de verklaringen van verdachte geen objectieve aanknopingspunten bieden die duiden op een motief voor verdachte om [slachtoffer] te doden dan wel zwaar te mishandelen, dan wel op een poging van verdachte om door hem gepleegd geweld jegens [slachtoffer] te bemantelen. Daarmee ontbreken omstandigheden die opzettelijk handelen door verdachte ondersteunen.
Eindconclusie
De rechtbank concludeert op grond van al het voorgaande dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van het door verdachte samendrukken van haar hals, waardoor halsspierbloedingen en stuwingsverschijnselen zijn ontstaan, en waardoor de bloedvaten zijn dichtgeknepen, wat heeft geleid tot zuurstofgebrek in de hersenen, waarbij zij in een zwaar geïntoxiceerde toestand was door excessief gebruik van GHB in combinatie met alcohol. Aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een situatie waarin verdachte geen opzet heeft gehad op dit gevolg, ook niet in voorwaardelijke zin, en waarin zogezegd sprake is geweest van een ongeluk. Een dergelijk scenario vindt geen weerlegging in het procesdossier, noch in de forensische bevindingen. Diverse bewijsmiddelen in het procesdossier geven ondersteuning aan dit scenario, en de forensische bevindingen bieden daarvoor ruimte.
Nu het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte opzettelijk de hals van [slachtoffer] heeft samengedrukt, dient hij van het tenlastegelegde in al zijn onderdelen te worden vrijgesproken. Dit brengt mee dat het geschorste bevel voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.

3.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.668,13 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 20.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen. Zij heeft verder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
Overweging van de rechtbank
Verdachte zal worden vrijgesproken. Daarom zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard. Zij kunnen hun vorderingen nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.

4.De beslissing

De rechtbank:
 spreek verdachte vrij van het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade en affectieschade;
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van affectieschade;
  • veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en
mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff en C. van Dam MSc,
griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2022.