In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van een faillissement en de (middelijk) bestuurder van de failliete vennootschap. De curator vorderde de ontbinding van een vaststellingsovereenkomst die op 12 mei 2020 was gesloten, waarin de gedaagden zich verplichtten een bedrag van € 30.000,00 te betalen. De curator stelde dat de gedaagden deze overeenkomst niet zijn nagekomen en dat er nog een rekening-courant vordering van € 227.967,00 openstond. De rechtbank oordeelde dat de curator terecht de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst vorderde, omdat de gedaagden in gebreke waren gebleven. De rechtbank overwoog dat de gedaagde 3, die verweer voerde, niet had aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen, inclusief de hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 38.500,00 en € 226.467,00, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.