In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 juli 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van [minderjarige] niet in staat zijn om voor haar te zorgen, en dat er ernstige zorgen zijn over de moeder, die recentelijk is vertrokken van de behandelgroep en geen openheid geeft over haar situatie. De vader, die wel betrokken is bij het leven van [minderjarige], heeft aangegeven dat hij zijn rol als ouder op afstand wil bekijken. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen gehandhaafd, omdat er momenteel geen mogelijkheden zijn voor de ouders om zelf voor [minderjarige] te zorgen.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat de veiligheid van [minderjarige] voorop staat en dat er te veel zorgen zijn over het netwerk van de moeder, waardoor een netwerkplaatsing niet haalbaar lijkt. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 18 januari 2023, met de mogelijkheid voor de GI om in de toekomst alsnog een screening van het netwerk uit te voeren, mocht de situatie verbeteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uithuisplaatsing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen deze beschikking kunnen worden aangewend.
De kinderrechter heeft benadrukt dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling voorbehouden is aan de gecertificeerde instelling (GI) en dat hij geen directe sturing kan geven aan de GI. De zorgen over de veiligheid en de samenwerking met de familie van de moeder zijn cruciaal in deze beslissing, en de kinderrechter heeft de noodzaak van een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen onderstreept.