ECLI:NL:RBGEL:2022:3605

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
05-161849-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair veroordeeld tot taakstraf wegens verstrekken van harddrugs op de kazerne

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een militair die beschuldigd werd van het verstrekken van harddrugs, waaronder cocaïne en MDMA, in de periode van 25 januari 2018 tot en met 14 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1988, werd bijgestaan door raadsman mr. M.P.K. Ruperti. De zaak kwam aan het licht na de aanhouding van twee andere verdachten door de politie, waarna de Koninklijke Marechaussee het onderzoek overnam. Dit leidde tot een breder onderzoek naar meerdere militairen, waaronder de verdachte, die betrokken waren bij de handel in harddrugs.

De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid van MDMA en dat de cocaïne niet kon worden aangetoond als verboden middel. De militaire kamer oordeelde echter dat de verklaringen van medeverdachten, ondersteund door andere bewijsmiddelen, betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel.

De militaire kamer kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Opiumwet en legde een taakstraf van 100 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De kamer hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak benadrukte de ernst van het handelen van de verdachte, gezien zijn functie binnen de Koninklijke Landmacht en het zerotolerancebeleid ten aanzien van drugs binnen Defensie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/161849-20
Datum uitspraak : 4 juli 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2022 en 20 juni 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2018 tot en met 14 oktober 2019 te Leeuwarden en/of Darp en/of Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (zogenoemde XTC-tablet(ten), zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 19 juli 2019 zijn twee verdachten door de politie in Meppel aangehouden op grond van de verdenking van het voorhanden hebben van cocaïne. Aangezien zij beiden militair bleken te zijn, nam de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) het onderzoek over. Hierop is er een onderzoek ingesteld naar de gegevens op de inbeslaggenomen mobiele telefoons van beide medeverdachten. Naar aanleiding van de resultaten hiervan is een breder onderzoek opgestart, waarbij meerdere militairen, waaronder verdachte, in beeld kwamen voor het voorhanden hebben dan wel verstrekken van harddrugs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Hiertoe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte MDMA aanwezig heeft gehad dan wel heeft verstrekt. Daarnaast kan ten aanzien van de cocaïne en de MDMA die verdachte voorhanden dan wel verstrekt zou hebben, niet wettig en overtuigend bewezen worden dat dit middelen zijn geweest zoals verboden bij lijst I van de Opiumwet. Het dossier bevat namelijk geen (indicatieve) test die aantoont dat het daadwerkelijk ging om de tenlastegelegde harddrugs.
Beoordeling door de militaire kamer
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat, nu er geen (indicatieve) test heeft plaatsgevonden, er onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte middelen voorhanden heeft gehad die zijn verboden bij lijst I van de Opiumwet. Dit verweer kan naar het oordeel van de militaire kamer niet slagen, aangezien een dergelijke (indicatieve) test geen vereiste is om tot een bewezenverklaring te komen. Uit het onderzoek als geheel blijkt dat er bij meerdere medeverdachten harddrugs zijn aangetroffen tijdens fouilleringen, dan wel in de kast op de legeringskamer. Van de gevonden drugs is door het NFI of het Douane Laboratorium vastgesteld dat het ook daadwerkelijk om bij de Opiumwet verboden middelen ging. Daarnaast hebben meerdere verdachten verklaard over hun medeverdachten en hebben zij daarbij bekend dat het om verboden middelen ging. Tot slot stelt de militaire kamer vast dat de door de verdediging aangehaalde eerdere uitspraak van de militaire kamer geenszins een vergelijkbaar geval betreft, juist omdat in die zaak enig - zoals hierboven aangehaald - ondersteunend bewijs ontbrak.
In het dossier bevinden zich de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben beiden (belastende) verklaringen afgelegd over zichzelf en meerdere medeverdachten. De militaire kamer is van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en als uitgangspunt kunnen gelden in het onderzoek. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden namelijk in hoge mate en op essentiële punten ondersteund door de WhatsAppgesprekken en andere verklaringen die zich in het dossier bevinden. Daar komt bij dat [medeverdachte 2] ter zitting onder ede is gehoord als getuige en dat hij toen bij zijn verklaring bij de KMar is gebleven. Ook is niet gebleken van andere omstandigheden die deze verklaringen onbetrouwbaar zouden maken. Gelet hierop zal de militaire kamer in de bewijsoverweging uitgaan van de juistheid van deze verklaringen.
Verbalisant [verbalisant] merkt in het dossier op dat hem ambtshalve bekend is dat een wikkel met daarin cocaïne verhandeld wordt voor 50 euro per wikkel en dat 1 gram cocaïne 50 euro kost. Cocaine wordt ook wel ‘sos’ of ‘snats’ genoemd. Een wikkel cocaïne wordt ook wel een envelopje genoemd en cocaïne wordt gesnoven, nadat er al dan niet een lijntje van is gemaakt. [2]
Medeverdachte [medeverdachte 1] is tijdens zijn verhoor geconfronteerd met het feit dat verbalisanten bij verdachte allerlei tikkies van 50 euro en drugsgerelateerde gesprekken zagen. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat met verdachte de gesprekken ook over cocaïne gingen. Bij verdachte regelde [medeverdachte 1] de drugs voor hem. [3]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij en verdachte tijdens het stappen in Leeuwarden en Groningen samen cocaïne gebruikten, onder andere in de nacht van 25 op 26 januari 2018. Als zij vanuit de compagnie gingen stappen, dan was het gebruikelijk om cocaïne te gebruiken. [medeverdachte 2] denkt dat dit zeker 4 of 5 keer gebeurd is. Het telefoonnummer van de cocaïnedealer ‘Zorro’ hadden zij volgens hem oorspronkelijk van verdachte gekregen. Ook verklaart [medeverdachte 2] dat hij en verdachte op de kazerne tijdens feestjes samen drugs hebben gebruikt. [4] [medeverdachte 2] is ter terechtzitting onder ede gehoord als getuige en heeft toen vastgehouden aan zijn verklaring zoals destijds afgelegd bij de KMar.
In het dossier bevinden zich voorts WhatsAppgesprekken tussen verdachte en anderen. Hierin zijn verschillende gesprekken terug te vinden die over drugs lijken te gaan. Zo stuurde verdachte
Op 18 mei 2018 aan ene [naam 1] “En anders doe ik daar een gram wel snuiven ben ik wel weer aanwezig”. Op 8 juni 2018 stuurde verdachte aan [naam 1] “Ik haal n pil op bij dei”, “Lekker n pil op eten met jou en n puntje erbij” en “Helemaal strak”. Op 15 juni 2018 stuurde verdachte aan [naam 1] “Een weekend zonder drugs is geen weekend”. [5] Op 18 juli 2019 stuurde verdachte het contact ‘Zorro’ door aan [medeverdachte 1] . Op 6 juli 2018, 20 mei 2019 en 12 juli 2019 ontving verdachte van [medeverdachte 1] betaalverzoeken van 50 euro. Op 13 juli 2019 stuurde verdachte aan [medeverdachte 1] “Ik kan goede pure punti krijgen, en die boeren bij jou ken je een hoop aan verkopen” en “Jij bent toch de dealer in de buurt”. Op 17 juli 2019 stuurde verdachte aan ene [naam 2] “je bestelling is er, stuur je n tikkie” en “1000 de eerste”, waarop [naam 2] vroeg “De Wattes” en verdachte weer stuurde “De eerste schep in de neus”. [6] Verdachte heeft verklaard dat Zorro een avondwinkel had, dat de berichten met [naam 2] over (vermalen) viagra gingen en dat de berichten met [medeverdachte 1] over sloffen sigaretten gingen. [7] Deze verklaring acht de militaire kamer gelet op de overige bewijsmiddelen volstrekt ongeloofwaardig.
Gelet op het bovenstaande acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 25 januari 2018 tot en met 14 oktober 2019 meermalen cocaïne voorhanden heeft gehad en verstrekt heeft te Leeuwarden, Darp en Groningen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 25 januari 2018 tot en met 14 oktober 2019 te Leeuwarden en
/ofDarp en
/ofGroningen
, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,meermalen
, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/ofverstrekt
en/of vervoerd, in elk geval
(telkens
)opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
en/of MDMA (zogenoemde XTC-tablet(ten), zijnde cocaïne
en/of MDMA (telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Deze straf is hoger dan geëist is tegen de medeverdachten vanwege het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit korporaal en plaatsvervangend groepscommandant was en daarom een voorbeeldfunctie had.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de militaire kamer rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn staat van dienst, het feit dat hij maandenlang geschorst is geweest, het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en het schenden van de redelijke termijn in deze zaak. Daarnaast is er geen sprake van een dealerindicatie, maar van sporadisch voor elkaar drugs halen binnen een vriendengroep of groep van collega’s. Het gaat dan ook om een gering strafbaar feit waarvoor verdachte reeds twee dagen in voorarrest heeft gezeten. Gezien deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel en onvoldoende onderbouwd is.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft over een langere periode niet alleen harddrugs voorhanden gehad, maar deze bovendien verstrekt aan collega-militairen. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade zorgen en de handel daarvan gaat vaak direct of indirect gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte was ten tijde van het plegen van deze feiten in dienst bij de Koninklijke Landmacht en was plaatsvervangend groepscommandant in de rang van Korporaal en had om die reden een voorbeeldfunctie. Hij had drugsgebruik onder militairen vanwege zijn rang en functie juist tegen moeten gaan. Verdachte was daarnaast op de hoogte van het zerotolerancebeleid dat binnen Defensie geldt ten aanzien van drugs, maar heeft zich hier niets van aangetrokken. Met zijn handelen heeft verdachte het imago van zowel de Koninklijke Landmacht als van Defensie als geheel schade toegebracht.
De militaire kamer heeft bij de strafoplegging anderzijds rekening gehouden met het feit dat verdachte een blanco documentatie heeft. Ook heeft verdachte in preventieve hechtenis gezeten, wat voor hem voelde alsof hij al gestraft is. Verder is er veel tijd verstreken tussen deze inverzekeringstelling en het onderzoek ter terechtzitting, waardoor de redelijke termijn in het geding is. Hier is door de officier van justitie in de strafeis al rekening mee gehouden, maar toch komt de militaire kamer tot een andere afdoening. De militaire kamer acht minder feiten wettig en overtuigend bewezen. De militaire kamer is voorts van oordeel dat dealerindicaties ontbreken. De medeverdachten verstrekten de drugs binnen een vriendengroep of groep van collega’s aan elkaar, er werd geen winst op gemaakt en het verstrekken was van een te sporadische aard om van daadwerkelijk dealen te kunnen spreken. Daarnaast heeft de officier van justitie onvoldoende onderbouwd waarom de tegen verdachte geëiste straf zoveel hoger is dan die tegen zijn medeverdachten. De militaire kamer ziet hier vanwege de rol van alle verdachten in het onderzoek als geheel en de onderlinge samenhang van de zaken geen aanleiding toe. De militaire kamer acht gezien voorgaande een forse taakstraf passend en geboden. De periode dat verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal van deze taakstraf worden afgetrokken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafvan
100 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter) en mr. Y. van Wezel, rechters en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Taekema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 00210.0815.4920, gesloten op 4 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 010.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , p. 41-42.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 777 en 780.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, p. 806.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, met bijlagen, p. 824-850.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 mei 2022.