ECLI:NL:RBGEL:2022:3604

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
05-158386-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair veroordeeld tot taakstraf wegens verstrekken en in bezit hebben van harddrugs

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 1995, die als militair was aangeklaagd voor het verstrekken en in bezit hebben van harddrugs, specifiek cocaïne. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon na de aanhouding van de verdachte op 19 juli 2019 in Meppel, waar hij samen met een andere verdachte werd betrapt op het voorhanden hebben van cocaïne. De Koninklijke Marechaussee nam het onderzoek over, waarbij gegevens van inbeslaggenomen mobiele telefoons werden geanalyseerd. Dit leidde tot een breder onderzoek naar meerdere militairen, waaronder de verdachte, die betrokken waren bij de handel in harddrugs.

De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk cocaïne had verstrekt of in bezit had. De militaire kamer oordeelde dat de verklaringen van medeverdachten betrouwbaar waren en ondersteund door andere bewijsmaterialen, zoals WhatsApp-berichten. De militaire kamer concludeerde dat de verdachte in de periode van 6 januari 2018 tot en met 14 oktober 2019 meermalen cocaïne voorhanden had en verstrekt had in verschillende Nederlandse steden.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 180 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze straf niet naar behoren werd verricht. De militaire kamer hield rekening met de rol van de verdachte binnen de Koninklijke Landmacht, zijn voorbeeldfunctie en het feit dat hij eerder niet voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak benadrukte de ernst van het handelen van de verdachte, gezien de maatschappelijke impact van harddrugs en het zerotolerancebeleid binnen Defensie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/158386-20; 05/145023-20 (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak : 4 juli 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2022 en 20 juni 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is onder parketnummer 05/158386-20 ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 06 januari 2018 tot en met 14 oktober 2019 te Coevorden en/of Darp en/of Groningen en/of Leeuwarden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en onder parketnummer 05/145023-20 dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Meppel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,20 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aanleiding van het onderzoek
Op 19 juli 2019 is verdachte en een andere verdachte door de politie in Meppel aangehouden op grond van de verdenking van het voorhanden hebben van cocaïne. Aangezien zij beiden militair bleken te zijn, nam de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) het onderzoek over. Hierop is er een onderzoek ingesteld naar de gegevens op de inbeslaggenomen mobiele telefoons van beide verdachten. Naar aanleiding van de resultaten hiervan is een breder onderzoek opgestart, waarbij meerdere militairen, waaronder verdachte, in beeld kwamen voor het voorhanden hebben dan wel verstrekken van harddrugs.
Ten aanzien van parketnummer 05/158386-20 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Hiertoe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte cocaïne aanwezig heeft gehad dan wel heeft verstrekt, aangezien niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat dit middelen zijn geweest zoals verboden bij lijst I van de Opiumwet. Het dossier bevat namelijk geen (indicatieve) test die aantoont dat het daadwerkelijk ging om de tenlastegelegde harddrugs.
Beoordeling door de militaire kamer
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat, nu er geen (indicatieve) test heeft plaatsgevonden, er onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte middelen voorhanden heeft gehad die zijn verboden bij lijst I van de Opiumwet. Dit verweer kan naar het oordeel van de militaire kamer niet slagen, aangezien een dergelijke (indicatieve) test geen vereiste is om tot een bewezenverklaring te komen. Uit het onderzoek als geheel blijkt dat er bij meerdere medeverdachten harddrugs zijn aangetroffen tijdens fouilleringen, dan wel in de kast op de legeringskamer. Van de gevonden drugs is door het NFI of het Douane Laboratorium vastgesteld dat het ook daadwerkelijk om bij de Opiumwet verboden middelen ging. Daarnaast hebben meerdere verdachten verklaard over hun medeverdachten en hebben zij daarbij bekend dat het om verboden middelen ging. Tot slot stelt de militaire kamer vast dat de door de verdediging aangehaalde eerdere uitspraak van de militaire kamer geenszins een vergelijkbaar geval betreft, juist omdat in die zaak enig - zoals hierboven aangehaald - ondersteunend bewijs ontbrak.
In het dossier bevinden zich de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben beiden (belastende) verklaringen afgelegd over zichzelf en meerdere medeverdachten. De militaire kamer is van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en als uitgangspunt kunnen gelden in het onderzoek. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden namelijk in hoge mate en op essentiële punten ondersteund door de WhatsAppgesprekken en andere verklaringen die zich in het dossier bevinden. Daar komt bij dat [medeverdachte 2] ter zitting onder ede is gehoord als getuige en dat hij toen bij zijn verklaring bij de KMar is gebleven. Ook is niet gebleken van andere omstandigheden die deze verklaringen onbetrouwbaar zouden maken. Gelet hierop zal de militaire kamer in de bewijsoverweging uitgaan van de juistheid van deze verklaringen.
Verbalisant [verbalisant] merkt in het dossier op dat hem ambtshalve bekend is dat een wikkel met daarin cocaïne verhandeld wordt voor 50 euro per wikkel en dat 1 gram cocaïne 50 euro kost. Cocaine wordt ook wel ‘sos’ of ‘snats’ genoemd. Een wikkel cocaïne wordt ook wel een envelopje genoemd en cocaïne wordt gesnoven, nadat er al dan niet een lijntje van is gemaakt. [2]
Medeverdachte [medeverdachte 1] is tijdens zijn verhoor geconfronteerd met een WhatsAppbericht van 20 mei 2019, waarin [medeverdachte 1] aan verdachte een tikkie van 50 euro stuurde met daarbij de omschrijving ‘contributie’. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat dit tikkie over drugs ging en dat hij samen met verdachte cocaïne had gebruikt. [3]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat dat hij in het verleden cocaïne heeft gebruikt in verschillende samenstellingen en met meerdere medeverdachten, waaronder verdachte. [4] Een jaar of anderhalf jaar geleden heeft hij met verdachte drugs gebruikt op de toilet tijdens een compagniesfeest op de Johannes Postkazerne. [medeverdachte 2] heeft de cocaïne toen van verdachte gekregen, die had het al in zijn bezit. [5] [medeverdachte 2] is ter terechtzitting onder ede gehoord als getuige en heeft toen vastgehouden aan zijn verklaring zoals eerder afgelegd bij de KMar.
In het dossier bevinden zich voorts WhatsAppgesprekken tussen verdachte en anderen. Hierin zijn verschillende gesprekken terug te vinden die over drugs lijken te gaan. Zo stuurde verdachte op 6 juni 2019 aan ene [naam] een betaalverzoek van 25 euro met als omschrijving wederom de term ‘Contributie’. Op 7 juli 2019 stuurde medeverdachte [medeverdachte 3] aan verdachte “Kun jij nog 1 regelen voor mij?”, waarop verdachte antwoorde “Ja moet wel lukken denk ik”. [medeverdachte 3] stuurde vervolgens “Gelukkig. Ik had gehaald, maar het raakt nu al op. Ik kan niks meer bijhalen verdomme”, waarop verdachte weer antwoordde “Hou maar op had gisteren 3 gehaald terwijl ik al 1 had. Nu al doorheen”. Op 13 juli 2019 vroeg verdachte aan [medeverdachte 3] “Kun jij voor deze donderdag regelen nog? Want mij lukt het niet meer denk ik.” [medeverdachte 3] antwoordde hierop “Uhm ja denk het wel man, ik ga deze week nog naar huis voor dominator spul haha. Bestel wel wat bij”, waarop verdachte stuurde “Als je voor mij 1 wil doen zou mooi zijn. Want denk dat het deze week een probleem voor mij word”.
Gelet op het bovenstaande acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 6 januari 2018 tot en met 14 oktober 2019 meermalen cocaïne voorhanden heeft gehad en verstrekt heeft te Coevorden, Darp, Groningen en Leeuwarden.
Ten aanzien van parketnummer 05/145023-20 [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte ontkent dat de aangetroffen drugs van hem waren. Er werden ter plekke meerdere mensen gefouilleerd, waarbij spullen op een plankje of vensterbankje zijn gelegd. Nu niet kan worden vastgesteld dat de drugs aan verdachte toebehoorden, moet hij worden vrijgesproken.
Beoordeling door de militaire kamer
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij een man vroeg om medewerking te verlenen aan een fouillering en zijn zakken leeg te maken. Het viel getuige op dat de man zich zenuwachtig gedroeg: hij bewoog met zijn handen alle kanten op en kwam daardoor erg onrustig over. Getuige begon met fouilleren en voelde dat er nog wat in de rechter broekzak aan de voorkant zat. Getuige vroeg de man nogmaals zijn zakken goed leeg te maken. Vervolgens haalde de man een klein wit wikkeltje uit de zak waar getuige eerder voelde dat er nog iets zat. Bij het zien van het wikkeltje wist getuige direct dat het cocaïne of een andere verdovend middel betrof omdat hij dit in zijn werk veel vaker tegenkomt. Getuige vroeg of de man nog meer bij zich had en hoorde de man zeggen van niet. Getuige ging verder met fouilleren en zag dat de man nog steeds zenuwachtig was en beide handen in zijn achterzakken stopte. Getuige zag dat de man met zijn rechterarm een tweede wikkeltje op een plankje achter hem liet vallen, dat uit een van zijn achterzakken gekomen zal zijn. [7]
De raadsman heeft bepleit dat er ter plekke meerdere mensen werden gefouilleerd en dat niet kan worden vastgesteld dat de drugs aan verdachte toebehoorden. Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat de wikkels (al) op het plankje lagen en dat deze niet van hem waren. [8]
De militaire kamer overweegt dat de verklaring van getuige [getuige] betrouwbaar moet worden geacht. [getuige] was op dat moment als beveiliger werkzaam, is hiervoor opgeleid en had er geen enkel belang bij om te liegen over wat er gebeurd is. Zijn verklaring is bovendien zeer uitgebreid en concreet. Nu er verder ook geen aanwijzingen zijn dat de verklaring van verdachte klopt, is er geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van [getuige] . De militaire kamer gaat er dan ook vanuit dat de wikkels aan verdachte toebehoorden. De aangetroffen drugs zijn vervolgens onderzocht door het NFI, dat concludeerde dat het onderzochte materiaal cocaïne bevat. [9]
Gelet op het bovenstaande acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 juli 2019 cocaïne voorhanden heeft gehad te Meppel.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Onder parketnummer 05/158386-20
hij in
of omstreeksde periode van 06 januari 2018 tot en met 14 oktober 2019 te Coevorden en
/ofDarp en
/ofGroningen en
/ofLeeuwarden
, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,meermalen
, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/ofverstrekt
en/of vervoerd, in elk geval
(telkens
)opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Onder parketnummer 05/145023-20
hij op
of omstreeks19 juli 2019 te Meppel
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,20 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 05/158386-20:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van parketnummer 05/145023-20:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Deze straf is hoger dan geëist is tegen de medeverdachten vanwege het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit korporaal en groepscommandant was en daarom een voorbeeldfunctie had.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de militaire kamer rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn staat van dienst, het feit dat hij maandenlang geschorst is geweest, het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en het schenden van de redelijke termijn in deze zaak. Daarnaast is er geen sprake van een dealerindicatie, maar van sporadisch voor elkaar drugs halen binnen een vriendengroep of groep van collega’s. Het gaat dan ook om een gering strafbaar feit waarvoor verdachte reeds twee dagen in voorarrest heeft gezeten. Gezien deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel en onvoldoende onderbouwd is.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft over een langere periode niet alleen harddrugs voorhanden gehad, maar deze bovendien verstrekt aan collega-militairen. Daarbij komt dat verdachte veelvuldiger contact gehad met anderen omtrent harddrugs en vaker drugs heeft verstrekt dan zijn medeverdachten. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade zorgen en de handel daarvan gaat vaak direct of indirect gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte was ten tijde van het plegen van deze feiten in dienst bij de Koninklijke Landmacht, was hij groepscommandant in de rang van Korporaal en had om die reden een voorbeeldfunctie. Hij had drugsgebruik onder militairen vanwege zijn rang en functie juist tegen moeten gaan. Verdachte was daarnaast op de hoogte van het zerotolerancebeleid dat binnen Defensie geldt ten aanzien van drugs, maar heeft zich hier niets van aangetrokken. Met zijn handelen heeft verdachte het imago van zowel de Koninklijke Landmacht als van Defensie als geheel schade toegebracht.
De militaire kamer heeft bij de strafoplegging anderzijds rekening gehouden met het feit dat verdachte een blanco documentatie heeft. Ook heeft verdachte in preventieve hechtenis gezeten, wat voor hem voelde alsof hij al gestraft is. Verder is er veel tijd verstreken tussen deze inverzekeringstelling en het onderzoek ter terechtzitting, waardoor de redelijke termijn in het geding is. Hier is door de officier van justitie in de strafeis al rekening mee gehouden, maar toch komt de militaire kamer tot een andere afdoening. De militaire kamer is namelijk van oordeel dat dealerindicaties ontbreken. De medeverdachten verstrekten de drugs binnen een vriendengroep of groep van collega’s aan elkaar, er werd geen winst op gemaakt en het verstrekken was van een te sporadische aard om van daadwerkelijk dealen te kunnen spreken. Daarnaast heeft de officier van justitie onvoldoende onderbouwd waarom de tegen verdachte geëiste straf zoveel hoger is dan die tegen zijn medeverdachten. De militaire kamer ziet hier vanwege de rol van alle verdachten in het onderzoek als geheel en de onderlinge samenhang van de zaken geen aanleiding toe. De militaire kamer acht gezien voorgaande een forse taakstraf passend en geboden. De periode dat verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal van deze taakstraf worden afgetrokken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafvan
180 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter) en mr. Y. van Wezel, rechters en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Taekema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 00306.0945.7103, gesloten op 6 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 010.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , p. 41.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 758.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 776.
6.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27ND/19-003604, gesloten op 7 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 15-16.
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 mei 2022; het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 20-22; het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 25.
9.Het NFI-rapport van 1 oktober 2019, p. 14.