ECLI:NL:RBGEL:2022:3603

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
05-161863-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair veroordeeld tot taakstraf wegens verstrekken van harddrugs op de kazerne

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die als militair was aangeklaagd voor het verstrekken van harddrugs, waaronder cocaïne en MDMA. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van deze middelen in de periode van 6 januari 2018 tot en met 14 oktober 2019, in verschillende plaatsen in Nederland, waaronder Buitenpost, Darp, Leeuwarden en Groningen. De zaak kwam aan het licht na de aanhouding van twee andere verdachten door de Koninklijke Marechaussee, die het onderzoek naar de verdachte op zich nam.

Tijdens de rechtszittingen op 30 mei en 20 juni 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid en verstrekking van de drugs. De militaire kamer oordeelde dat de verklaringen van medeverdachten, ondersteund door WhatsApp-berichten en andere bewijsstukken, betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging.

De militaire kamer kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en legde een taakstraf op van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de impact van het overlijden van twee vrienden. De militaire kamer oordeelde dat er geen sprake was van dealerindicaties, maar dat de verdachte wel degelijk harddrugs had verstrekt aan collega-militairen, wat een ernstige schending van zijn voorbeeldfunctie inhield.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/161863-20
Datum uitspraak : 4 juli 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. M.P.K. Ruperti (namens mr. F.F. Aarts), advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2022 en 20 juni 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 06 januari 2018 tot en met 14 oktober 2019 te Buitenpost en/of Darp en/of Leeuwarden en/of Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 19 juli 2019 zijn twee verdachten door de politie in Meppel aangehouden op grond van de verdenking van het voorhanden hebben van cocaïne. Aangezien zij beiden militair bleken te zijn, nam de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) het onderzoek over. Hierop is er een onderzoek ingesteld naar de gegevens op de inbeslaggenomen mobiele telefoons van beide medeverdachten. Naar aanleiding van de resultaten hiervan is een breder onderzoek opgestart, waarbij meerdere militairen, waaronder verdachte, in beeld kwamen voor het voorhanden hebben dan wel verstrekken van harddrugs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Hiertoe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte MDMA aanwezig heeft gehad dan wel heeft verstrekt. Daarnaast kan ten aanzien van de middelen die verdachte voorhanden dan wel verstrekt zou hebben, niet wettig en overtuigend bewezen worden dat dit middelen zijn geweest zoals verboden bij lijst I van de Opiumwet. Het dossier bevat namelijk geen (indicatieve) test die aantoont dat er daadwerkelijk sprake was van cocaïne en MDMA.
Beoordeling door de militaire kamer
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat, nu er geen (indicatieve) test heeft plaatsgevonden, er onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte middelen voorhanden heeft gehad die zijn verboden bij lijst I van de Opiumwet. Dit verweer kan naar het oordeel van de militaire kamer niet slagen, aangezien een dergelijke (indicatieve) test geen vereiste is om tot een bewezenverklaring te komen. Uit het onderzoek als geheel blijkt dat er bij meerdere medeverdachten harddrugs zijn aangetroffen tijdens fouilleringen, dan wel in de kast op de legeringskamer. Van de gevonden drugs is door het NFI of het Douane Laboratorium vastgesteld dat het ook daadwerkelijk om bij de Opiumwet verboden middelen ging. Daarnaast hebben meerdere verdachten verklaard over hun medeverdachten en hebben zij daarbij bekend dat het om verboden middelen ging. Tot slot stelt de militaire kamer vast dat de door de verdediging aangehaalde eerdere uitspraak van de militaire kamer geenszins een vergelijkbaar geval betreft, juist omdat in die zaak enig - zoals hierboven aangehaald - ondersteunend bewijs ontbrak.
In het dossier bevinden zich de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben beiden (belastende) verklaringen afgelegd over zichzelf en meerdere medeverdachten. De militaire kamer is van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en als uitgangspunt kunnen gelden in het onderzoek. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden namelijk in hoge mate en op essentiële punten ondersteund door de WhatsAppgesprekken en andere verklaringen die zich in het dossier bevinden. Ook is niet gebleken van andere omstandigheden die deze verklaringen onbetrouwbaar zouden maken. Gelet hierop zal de militaire kamer in de bewijsoverweging uitgaan van de juistheid van deze verklaringen.
Verbalisant [verbalisant] merkt in het dossier op dat hem ambtshalve bekend is dat een wikkel met daarin cocaïne verhandeld wordt voor 50 euro per wikkel en dat 1 gram cocaïne 50 euro kost. Cocaine wordt ook wel ‘sos’ of ‘snats’ genoemd. Een wikkel cocaïne wordt ook wel een envelopje genoemd en cocaïne wordt gesnoven, nadat er al dan niet een lijntje van is gemaakt. [2]
Medeverdachte [medeverdachte 1] is tijdens zijn verhoor geconfronteerd met een WhatsAppgesprek tussen hem en verdachte van 23 maart 2018. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat verdachte cocaïne voor hem had geregeld en dat hij 50 euro moest meenemen om verdachte daarvoor te betalen. Zij gebruikten samen cocaïne wanneer zij op stap waren. [3]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat dat hij in het verleden cocaïne heeft gebruikt in verschillende samenstellingen en met meerdere medeverdachten, waaronder verdachte. [4] Tijdens het stappen in Leeuwarden en Groningen gebruikten zij samen cocaïne, onder andere in de nacht van 25 op 26 januari 2018. Als zij vanuit de compagnie gingen stappen, dan was het gebruikelijk om cocaïne te gebruiken. Volgens [medeverdachte 2] is dit zeker 4 of 5 keer gebeurd. Ook verklaart [medeverdachte 2] dat hij en verdachte op de kazerne tijdens feestjes samen drugs hebben gebruikt. Verdachte heeft nooit drugs verstrekt aan [medeverdachte 2] . [5]
In het dossier bevinden zich voorts WhatsAppgesprekken tussen verdachte en anderen. Hierin zijn verschillende gesprekken terug te vinden die over drugs lijken te gaan. Zo stuurde verdachte op 23 maart 2018 aan medeverdachte [medeverdachte 1] de berichten “Moet meer snats hebben”, “Moet je nog 1 van zorro hebben” en “Laat zo weer naar buitenpost brengen”. [medeverdachte 1] antwoordde hierop “Ja doe maar 1” en “Zal maandag ff 50 meenemen”. Op 24 februari 2018 stuurde verdachte aan [medeverdachte 1] “Moet jij nog 1 van zorro hebben. Heb 1 extra.”, waarop [medeverdachte 1] antwoordde “Jaaaaaaaaa” en “Bitte”. Verdachte stuurde vervolgens “Roger”, “Heb m net naar buitenpost laten rijden voor 4” en “Haije 2 en ik 2 maar dan krijg jij er ook wel 1”. Op 6 januari 2018 worden er over en weer meerdere foto’s en video’s verstuurd waarop lijnen witte poeder en een opgerold bankbiljet te zien zijn. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode cocaïne bij zich heeft gehad. Ook heeft hij wel eens cocaïne gehaald voor [medeverdachte 1] , omdat die het een tijdje niet zelf kon halen. Verdachte durft niet te zeggen hoe vaak hij precies cocaïne heeft gehaald voor [medeverdachte 1] . [7] Tijdens het verhoor door de KMar schatte verdachte dat dit een keer of 3 geweest moet zijn. [8] Ter terechtzitting is verdachte opnieuw ondervraagd en is hij bij dit deel van zijn verklaring gebleven.
Gelet op het bovenstaande acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 6 januari 2018 tot en met 10 juli 2019 meermalen cocaïne voorhanden heeft gehad en verstrekt heeft te Buitenpost, Darp, Leeuwarden en Groningen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 06 januari 2018 tot en met 10 juli te Buitenpost en
/ofDarp en
/ofLeeuwarden en
/ofGroningen
, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,meermalen
, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/ofverstrekt
en/of vervoerd, in elk geval
(telkens
)opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
en/of MDMA (telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezenkrachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het moment dat verdachte in verzekering is gesteld en het onderzoek ter terechtzitting en met het feit dat verdachte is ontslagen bij Defensie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de militaire kamer rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn proceshouding, zijn ontslag, het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en het schenden van de redelijke termijn in deze zaak. Daarnaast is er geen sprake van een dealerindicatie, maar van sporadisch voor elkaar drugs halen binnen een vriendengroep of groep van collega’s. Het gaat dan ook om een gering strafbaar feit waarvoor verdachte reeds drie dagen in voorarrest heeft gezeten. Gezien deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Verdachte heeft zijn leven weer op de rit en de door de officier van justitie gevorderde forse taakstraf zou hem daarin tegenwerken. Volgens de raadsman zou verdachte een hoge geldboete verkiezen boven een taakstraf.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft over een langere periode niet alleen harddrugs voorhanden gehad, maar deze bovendien verstrekt aan collega-militairen. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade zorgen en de handel daarvan gaat vaak direct of indirect gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte was ten tijde van het plegen van deze feiten in dienst bij de Koninklijke Landmacht, en was waarnemend groepscommandant in de rang van Korporaal. Verdachte had in die hoedanigheid een voorbeeldfunctie en had hij om die reden drugsgebruik onder militairen vanwege zijn rang en functie juist tegen moeten gaan. Verdachte was daarnaast op de hoogte van het zerotolerancebeleid dat binnen Defensie geldt ten aanzien van drugs, maar heeft zich hier niets van aangetrokken. Met zijn handelen heeft verdachte het imago van zowel de Koninklijke Landmacht als van Defensie als geheel schade toegebracht.
De militaire kamer heeft bij de strafoplegging anderzijds rekening gehouden met het feit dat verdachte een blanco documentatie heeft. Daarnaast had verdachtes toevlucht tot het drugsgebruik een concrete aanleiding in de vorm van het overlijden van twee goede vrienden die tevens collega’s waren. Verdachte heeft hiervoor, en vanwege dit onderzoek, hulp gezocht bij een bedrijfsmaatschappelijk werker. Uit verdachtes houding ter terechtzitting sprak tevens een zekere schuldbewustheid. Ook is hij ontslagen wegens wangedrag en was er sprake van het preventief hechten van verdachte, wat in beide gevallen voor verdachte voelde alsof hij al gestraft is. Verder is er veel tijd verstreken tussen deze inverzekeringstelling en het onderzoek ter terechtzitting, waardoor de redelijke termijn in het geding is. Hier is door de officier van justitie in de strafeis al rekening mee gehouden, maar toch komt de militaire kamer tot een andere afdoening. De militaire kamer is namelijk van oordeel dat dealerindicaties ontbreken. De medeverdachten verstrekten de drugs binnen een vriendengroep of groep van collega’s aan elkaar, er werd geen winst op gemaakt en het verstrekken was van een te sporadische aard om van daadwerkelijk dealen te kunnen spreken. De militaire kamer komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist, maar acht gezien voorgaande een forse taakstraf passend en geboden. De periode dat verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal van deze taakstraf worden afgetrokken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafvan
80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. van Wezel (voorzitter) en mr. Y.H.M. Marijs, rechters en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Taekema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 00226.1500.5421, gesloten op 26 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 010.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte S. [medeverdachte 1] , p. 37-38.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 758.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 777-778.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, met bijlagen, p. 909-922.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 mei 2022.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, met bijlagen, p. 898.