ECLI:NL:RBGEL:2022:3602

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
05-161835-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair veroordeeld tot taakstraf wegens verstrekken van harddrugs op de kazerne

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die als militair was aangeklaagd voor het verstrekken van harddrugs, waaronder cocaïne en MDMA, in de periode van 19 april 2017 tot en met 14 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1995, werd bijgestaan door raadsman mr. S.M. Diekstra. De zaak kwam voort uit een onderzoek van de Koninklijke Marechaussee, nadat de verdachte op 19 juli 2019 was aangehouden op verdenking van het voorhanden hebben van cocaïne. Tijdens het onderzoek werden meerdere militairen in verband gebracht met de verstrekking van harddrugs.

De militaire kamer oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte onder groepsdruk had gehandeld en dat hij inmiddels zijn leven weer op de rit had na zijn ontslag bij Defensie. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uren geëist, maar de militaire kamer besloot tot een taakstraf van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en het tijdsverloop tussen de inverzekeringstelling en de zitting.

De uitspraak benadrukt de ernst van het handelen van de verdachte, die niet alleen harddrugs voorhanden had, maar deze ook verstrekte aan collega-militairen. De rechtbank concludeerde dat het verstrekken van drugs binnen de militaire context ernstige gevolgen heeft voor het imago van Defensie. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/161835-20
Datum uitspraak : 4 juli 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. S.M. Diekstra, advocaat in Leiden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2022 en 20 juni 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 april 2017 tot en met 14 oktober 2019 te Valthermond en/of Darp en/of Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (zogenoemde XTC-tablet(ten) en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 19 juli 2019 zijn twee verdachten door de politie in Meppel aangehouden op grond van de verdenking van het voorhanden hebben van cocaïne. Aangezien zij beiden militair bleken te zijn, nam de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) het onderzoek over. Hierop is er een onderzoek ingesteld naar de gegevens op de inbeslaggenomen mobiele telefoons van beide verdachten. Naar aanleiding van de resultaten hiervan is een breder onderzoek opgestart, waarbij meerdere militairen, waaronder verdachte, in beeld kwamen voor het voorhanden hebben dan wel verstrekken van harddrugs.
Beoordeling door de militaire kamer
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen van 3 december 2019, met bijlagen, p. 691-742;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 750-758;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 776-779;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 mei 2022.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 19 april 2017 tot en met 14 oktober 2019 te Valthermond en
/ofDarp en
/ofGroningen
, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,meermalen
, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/ofverstrekt
en/of vervoerd, in elk geval
(telkens
)opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
/ofMDMA (zogenoemde XTC-tablet(ten) en
/ofamfetamine, zijnde cocaïne en
/ofMDMA en
/ofamfetamine
(telkens
)een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het moment dat verdachte in verzekering is gesteld en het onderzoek ter terechtzitting en met het feit dat verdachte is ontslagen bij Defensie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de militaire kamer rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn ontslag, zijn proceshouding, het feit dat hij first offender is wat betreft opiumwet-feiten en het overschrijden van de redelijke termijn. Verdachte werd als soldaat meegezogen in een reeds bestaande drugscultuur binnen zijn eenheid en handelde uit angst om verstoten te worden. Verdachte woont inmiddels samen met zijn gezin en heeft zijn leven weer op de rit na zijn ontslag. Een straf anders dan een geldboete of in het uiterste geval een taakstraf, zal dit alles teniet doen en doorkruisen. De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat het onduidelijk is waar de eis van de officier van justitie op gebaseerd is.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft over een langere periode niet alleen harddrugs voorhanden gehad, maar deze bovendien verstrekt aan collega-militairen. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade zorgen en de handel daarvan gaat vaak direct of indirect gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte was ten tijde van het plegen van deze feiten in dienst bij de Koninklijke Landmacht in de rang van soldaat. Verdachte was daarnaast op de hoogte van het zerotolerancebeleid dat binnen Defensie geldt ten aanzien van drugs, maar heeft zich hier niets van aangetrokken. Met zijn handelen heeft verdachte het imago van zowel de Koninklijke Landmacht als van Defensie als geheel schade toegebracht.
De militaire kamer heeft bij de strafoplegging anderzijds rekening gehouden met het feit dat verdachte een blanco documentatie heeft. Daarnaast was verdachte ten tijde van het tenlastegelegde soldaat en daarmee lager in rang dan zijn medeverdachten. Verdachte heeft verklaard dat hij onder groepsdruk en binnen een cultuur die in zijn eenheid bestond, was begonnen met het gebruiken van harddrugs. Uit zijn houding ter terechtzitting sprak tevens een zekere schuldbewustheid. Voorts is hij ontslagen wegens wangedrag en was er sprake van het preventief hechten van verdachte, wat in beide gevallen voor verdachte voelde alsof hij al gestraft is. Verder is er veel tijd verstreken tussen de inverzekeringstelling en het onderzoek ter terechtzitting, waardoor de redelijke termijn in het geding is. Hier is door de officier van justitie in de strafeis al rekening mee gehouden, maar toch komt de militaire kamer tot een andere afdoening. De militaire kamer is namelijk van oordeel dat dealerindicaties ontbreken. De medeverdachten verstrekten de drugs binnen een vriendengroep of groep van collega’s aan elkaar, er werd geen winst op gemaakt en het verstrekken was van een te sporadische aard om van daadwerkelijk dealen te kunnen spreken. De militaire kamer acht gezien het voorgaande een forse taakstraf passend en geboden. De periode dat verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal van deze taakstraf worden afgetrokken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafvan
80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. van Wezel (voorzitter) en mr. Y.H.M. Marijs, rechters en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Taekema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 00304.1145.5421, gesloten op 4 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.