ECLI:NL:RBGEL:2022:3599

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
05-158425-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair veroordeeld tot een geldboete vanwege harddrugsbezit

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een militair die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 24 februari 2018 tot en met 14 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1992, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.K. Ruperti. De zaak kwam aan het licht na de aanhouding van twee andere verdachten in Meppel, die ook militair waren en verdacht werden van het voorhanden hebben van cocaïne. De Koninklijke Marechaussee nam het onderzoek over en ontdekte dat meerdere militairen betrokken waren bij het bezit en de verstrekking van harddrugs.

De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte cocaïne voorhanden had. De verdediging betwistte dit, omdat er geen indicatieve test was uitgevoerd op de in beslag genomen stoffen. De militaire kamer oordeelde echter dat de verklaringen van medeverdachten, ondersteund door WhatsApp-berichten en andere bewijsstukken, betrouwbaar waren. De militaire kamer achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne voorhanden had in de genoemde periode en op de genoemde locaties.

De rechtbank legde de verdachte een geldboete op van € 750,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet betaald zou worden. De militaire kamer hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn staat van dienst en het feit dat hij in preventieve hechtenis had gezeten. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien de rol van de verdachte als groepscommandant binnen Defensie, en het zerotolerancebeleid dat daar geldt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/158425-20
Datum uitspraak : 4 juli 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2022 en 20 juni 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2018 tot en met 14 oktober 2019 te Buitenpost en/of Darp en/of Leeuwarden en/of Groningen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 19 juli 2019 zijn twee verdachten door de politie in Meppel aangehouden op grond van de verdenking van het voorhanden hebben van cocaïne. Aangezien zij beiden militair bleken te zijn, nam de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) het onderzoek over. Hierop is er een onderzoek ingesteld naar de gegevens op de inbeslaggenomen mobiele telefoons van beide verdachten. Naar aanleiding van de resultaten hiervan is een breder onderzoek opgestart, waarbij meerdere militairen, waaronder verdachte, in beeld kwamen voor het voorhanden hebben en/of het verstrekken van harddrugs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne in de periode 24 februari 2018 tot en met 14 oktober 2019.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat het middel dat verdachte voorhanden zou hebben gehad, cocaïne is geweest. Er is geen stof gelijkend op cocaïne aangetroffen en derhalve is er geen (indicatieve) test in het dossier te vinden waaruit blijkt dat er sprake was van cocaïne.
Beoordeling door de militaire kamer
In het dossier bevinden zich de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben beiden (belastende) verklaringen afgelegd over zichzelf en meerdere medeverdachten. De militaire kamer is van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en als uitgangspunt kunnen gelden in het onderzoek. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden namelijk in hoge mate en op essentiële punten ondersteund door de WhatsAppgesprekken en andere verklaringen die zich in het dossier bevinden. Ook is niet gebleken van andere omstandigheden die deze verklaringen onbetrouwbaar zouden maken. Gelet hierop zal de militaire kamer in de bewijsoverweging uitgaan van de juistheid van deze verklaringen.
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat, nu er geen (indicatieve) test heeft plaatsgevonden, er onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte middelen voorhanden heeft gehad die zijn verboden bij lijst I van de Opiumwet. Dit verweer kan naar het oordeel van de militaire kamer niet slagen, aangezien een dergelijke (indicatieve) test geen vereiste is om tot een bewezenverklaring te komen. Uit het onderzoek als geheel blijkt dat er bij meerdere medeverdachten harddrugs zijn aangetroffen tijdens fouilleringen, dan wel in de kast op de legeringskamer. Van de gevonden drugs is door het NFI of het Douane Laboratorium vastgesteld dat het ook daadwerkelijk om bij de Opiumwet verboden middelen ging. Daarnaast hebben meerdere verdachten verklaard over hun medeverdachten en hebben zij daarbij bekend dat het om verboden middelen ging. Tot slot stelt de militaire kamer vast dat de door de verdediging aangehaalde eerdere uitspraak van de militaire kamer geenszins een vergelijkbaar geval betreft, juist omdat in die zaak enig - zoals hierboven aangehaald - ondersteunend bewijs ontbrak.
In de telefoon van verdachte zijn verschillende Whatsappgesprekken aangetroffen die lijken te gaan over druggerelateerde zaken. Zo gaat het in een gesprek met “ [bijnaam] ” – de militaire kamer begrijpt medeverdachte [medeverdachte 3] – meermalen over “Sos” en “Pep”. [2] Dit was in de periode van 2 juni 2018 tot 2 mei 2019. Op 21 april 2018 ontvangt verdachte van iemand anders het bericht “Geen zin om daar te snuiven. Parkeerplek”, waarop hij antwoordt “Oké loop zo die kant op. Niet alles nakke bitch”. Daar komt bij dat verdachte “Zorro” in zijn contactenlijst van zijn telefoon had opgeslagen en dat er sms-contact is geweest tussen verdachte en deze Zorro over oude en nieuwe telefoonnummers en het verwijderen hiervan. De militaire kamer heeft uit het dossier kunnen opmaken dat Zorro een drugsdealer in Leeuwarden betreft.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de KMar naar aanleiding van een Whatsappgesprek van 24 februari 2018 tussen hem en [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte hem 100 euro had gegeven en dat hij vervolgens voor 200 euro 4 gram cocaïne bij dealer Zorro had gekocht in Buitenpost. [medeverdachte 3] heeft de cocaïne in ontvangst genomen en heeft 2 gram aan verdachte gegeven. Ook heeft [medeverdachte 3] – een vriend en collega van verdachte – verklaard dat hij ongeveer 5 keer cocaïne heeft gebruikt samen met verdachte. [3] De militaire kamer acht de verklaringen van [medeverdachte 3] betrouwbaar, gelet op het feit dat hij zichzelf hiermee belast heeft en dat verdachte een vriend van hem is. Het is hierdoor niet aannemelijk dat [medeverdachte 3] zijn verklaring verzonnen zou hebben. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft daarnaast verklaard dat hij meermalen met verdachte cocaïne heeft gebruikt tijdens het stappen in Leeuwarden. [4]
Gelet op het bovenstaande acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 24 februari 2018 tot 11 oktober 2019cocaïne voorhanden heeft gehad te Buitenpost en Leeuwarden.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2018 tot en met 11 oktober 2019 te Buitenpost en
/of Darp en/ofLeeuwarden
en/of Groningen, in elk geval in Nederland,
(telkens
)opzettelijk aanwezig heeft gehad
een ofmeerdere hoeveelhe
(i)d
(en
)van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 750 euro. In het nadeel van verdachte heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte ten tijde van het feit waarnemend groepscommandant was en dat het zijn taak en rol was om in te grijpen en te voorkomen dat dergelijke feiten zouden plaatsvinden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de militaire kamer gevraagd bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten het feit dat hij een uitstekende staat van dienst heeft, niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, preventief gehecht is geweest en lange tijd geschorst is uit zijn werkzaamheden bij Defensie. Daarnaast heeft de verdediging een beroep gedaan op de schending van de redelijke termijn. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman gevraagd om de toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich als militair schuldig gemaakt aan het in zijn bezit hebben van cocaïne. De verdachte was op de hoogte van het zerotolerancebeleid dat binnen Defensie geldt ten aanzien van drugs, maar heeft zich hier niets van aangetrokken. Met zijn handelen heeft de verdachte het imago van Defensie schade toegebracht. Het feit dat verdachte in deze tijd korporaal en waarnemend groepscommandant was, neemt de militaire kamer in strafverzwarende zin mee. De militaire kamer is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte vanwege zijn positie dergelijke praktijken een halt toe had moeten roepen zodra hij hiermee bekend was geworden, in plaats van er zelf aan mee te doen.
Anderzijds heeft de militaire kamer rekening gehouden met het feit dat verdachte in preventieve hechtenis heeft gezeten, wat voor hem voelde alsof hij al gestraft is. Daarnaast is er sprake van een fors tijdsverloop tussen de inverzekeringstelling en het onderzoek ter terechtzitting, waardoor de redelijke termijn in het geding is. Nu hier door de officier van justitie in de strafeis al rekening mee is gehouden, acht de militaire kamer de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De periode dat verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal van deze geldboete worden afgetrokken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 23, 24 c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een geldboete van € 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis;
 bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) doorgebracht, bij de uitvoering op de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht volgens de maatstaf van € 50,- per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter) en mr. Y. van Wezel, rechters en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Taekema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 00304.1045.0762, gesloten op 4 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 677-678.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 899.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 242.