Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die als militair was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De tenlastelegging betrof de periode van 10 februari 2018 tot en met 14 oktober 2019, waarbij de verdachte op verschillende locaties in Nederland, waaronder Drachten en Darp, cocaïne in zijn bezit had. De zaak kwam aan het licht na de aanhouding van twee andere verdachten door de Koninklijke Marechaussee, die vervolgens het onderzoek naar de verdachte op zich nam. Tijdens het onderzoek werden mobiele telefoons van de verdachten in beslag genomen, waaruit bleek dat er een breder netwerk van militairen betrokken was bij het voorhanden hebben van harddrugs.
De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen drugs bij de verdachte waren aangetroffen en dat het bewijs onvoldoende was. De militaire kamer oordeelde echter dat de verklaringen van medeverdachten, ondersteund door WhatsApp-berichten, betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van cocaïne. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.
De rechtbank legde een geldboete op van € 500, te vervangen door 10 dagen hechtenis bij niet-betaling. De militaire kamer hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontslag bij Defensie en het tijdsverloop tussen de inverzekeringstelling en de zitting. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien de rol van de verdachte als militair en het zero-tolerance beleid van Defensie ten aanzien van drugs.