ECLI:NL:RBGEL:2022:3596

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
05-158365-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair veroordeeld tot geldboete voor harddrugsbezit op kazerne

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die als militair was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De tenlastelegging betrof de periode van 10 februari 2018 tot en met 14 oktober 2019, waarbij de verdachte op verschillende locaties in Nederland, waaronder Drachten en Darp, cocaïne in zijn bezit had. De zaak kwam aan het licht na de aanhouding van twee andere verdachten door de Koninklijke Marechaussee, die vervolgens het onderzoek naar de verdachte op zich nam. Tijdens het onderzoek werden mobiele telefoons van de verdachten in beslag genomen, waaruit bleek dat er een breder netwerk van militairen betrokken was bij het voorhanden hebben van harddrugs.

De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen drugs bij de verdachte waren aangetroffen en dat het bewijs onvoldoende was. De militaire kamer oordeelde echter dat de verklaringen van medeverdachten, ondersteund door WhatsApp-berichten, betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van cocaïne. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank legde een geldboete op van € 500, te vervangen door 10 dagen hechtenis bij niet-betaling. De militaire kamer hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontslag bij Defensie en het tijdsverloop tussen de inverzekeringstelling en de zitting. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien de rol van de verdachte als militair en het zero-tolerance beleid van Defensie ten aanzien van drugs.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/158365-20
Datum uitspraak : 4 juli 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. F.F. Aarts, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2022 en 20 juni 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2018 tot en met 14 oktober 2019 te Drachten en/of Darp en/of Meppel en/of Leeuwarden en/of Groningen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 19 juli 2019 zijn twee verdachten door de politie in Meppel aangehouden op grond van de verdenking van het voorhanden hebben van cocaïne.
Aangezien zij beiden militair bleken te zijn, nam de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) het onderzoek over. Hierop is er een onderzoek ingesteld naar de gegevens op de inbeslaggenomen mobiele telefoons van beide verdachten. Naar aanleiding van de resultaten hiervan is een breder onderzoek opgestart, waarbij meerdere militairen, waaronder verdachte, in beeld kwamen voor het voorhanden hebben dan wel verstrekken van harddrugs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van cocaïne in de periode 10 februari 2018 tot en met 14 oktober 2019.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Hiertoe is aangevoerd dat er geen drugs bij verdachte zijn aangetroffen en dat het dossier dientengevolge geen (indicatieve) test bevat dat er sprake is van cocaïne. De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat met de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, geen bewezenverklaring ten aanzien van het aanwezig hebben van cocaïne kan volgen.
Beoordeling door de militaire kamer
In het dossier bevinden zich de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij hebben beiden (belastende) verklaringen afgelegd over zichzelf en meerdere medeverdachten. De militaire kamer is van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn en als uitgangspunt kunnen gelden in het onderzoek. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden namelijk in hoge mate en op essentiële punten ondersteund door de WhatsAppgesprekken en andere verklaringen die zich in het dossier bevinden. Ook is niet gebleken van andere omstandigheden die deze verklaringen onbetrouwbaar zouden maken. Gelet hierop zal de militaire kamer in de bewijsoverweging uitgaan van de juistheid van deze verklaringen.
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat, nu er geen (indicatieve) test heeft plaatsgevonden, er onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte middelen voorhanden heeft gehad die zijn verboden bij lijst I van de Opiumwet. Dit verweer kan naar het oordeel van de militaire kamer niet slagen, aangezien een dergelijke (indicatieve) test geen vereiste is om tot een bewezenverklaring te komen. Uit het onderzoek als geheel blijkt dat er bij meerdere medeverdachten harddrugs zijn aangetroffen tijdens fouilleringen, dan wel in de kast op de legeringskamer. Van de gevonden drugs is door het NFI of het Douane Laboratorium vastgesteld dat het ook daadwerkelijk om bij de Opiumwet verboden middelen ging. Daarnaast hebben meerdere verdachten verklaard over hun medeverdachten en hebben zij daarbij bekend dat het om verboden middelen ging. Tot slot stelt de militaire kamer vast dat de door de verdediging aangehaalde eerdere uitspraak van de militaire kamer geenszins een vergelijkbaar geval betreft, juist omdat in die zaak enig - zoals hierboven aangehaald - ondersteunend bewijs ontbrak.
In het dossier bevinden zich voorts Whatsappgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de periode van 10 februari 2018 tot en met 18 juli 2019. Hierin zijn verschillende gesprekken terug te vinden die over drugs lijken te gaan. Zo stuurt verdachte op 10 februari 2018 aan [medeverdachte 1] : “Vraag hem even wat coke”. [2] Ook sturen verdachte en [medeverdachte 1] over en weer foto’s van kleine envelopjes. [3] Op 7 september 2018 stuurt [medeverdachte 1] een betaalverzoek van 40 euro voor “Hondenlijn” aan verdachte, waarop verdachte op 11 september 2018 stuurt “Was prima spul”. Verder heeft verdachte op 29 januari 2019 en op 15 juli 2019 tikkies betaald van 50 euro aan [medeverdachte 1] . [4] Verdachte heeft hierover verklaard dat dit was voor een envelop met cocaïne. [5] Op 18 juli 2019 stuurt [medeverdachte 1] naar verdachte dat zijn dealer op vakantie is, waarop verdachte aanbiedt om te bestellen en te vragen of “hij 8 op voorraad heeft”. Verdachte stuurt vervolgens “1600 bij mij op parkeerplaats” en het nummer van [naam] naar [medeverdachte 1] . [6] Verdachte heeft bij de KMar verklaard dat hij wel eens cocaïne gekocht heeft via het nummer van iemand die in zijn telefoon staat als “ [naam] ”, een dealer uit Drachten. Verdachte heeft hierbij ook aangegeven dat hij de drugs op een Defensielocatie in ontvangst heeft genomen. [7] De militaire kamer leidt hieruit af dat dit op de kazerne in Darp is geweest.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij tweemaal cocaïne verkocht heeft aan verdachte en dat zij ook samen gebruikt hebben. [8] Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft daarnaast bij de KMar verklaard dat hij samen met verdachte cocaïne heeft gebruikt. Dit was in Leeuwarden in de toiletten van een kroeg en verdachte had de drugs toen bij zich. [9]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] wit poeder bij zijn woning in Drachten in de brievenbus heeft gegooid. Uit de Whatsappgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat dit ging om een ‘kaartje met pakketje’ waarvoor verdachte 50 euro zou overmaken. Op 14 augustus 2018 stuurt verdachte een foto van een tikkie dat hij aan [medeverdachte 1] betaald heeft en hij op nummer 60 moet zijn, waarop [medeverdachte 1] vervolgens een foto stuurt waar een hand op te zien is die iets in de brievenbus van nr. 60 doet. [10] De militaire kamer leidt hieruit – ook gelet op de overige bewijsmiddelen – af dat dit ook om cocaïne ging dat [medeverdachte 1] bij verdachte thuis heeft afgeleverd.
Gelet op het vorenstaande acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 10 februari tot 18 juli 2019 op verschillende locaties, te weten Darp, Leeuwarden en Drachten, meerdere hoeveelheden cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 10 februari 2018 tot en met 18 juli 2019 te Drachten en
/ofDarp
en/of Meppelen
/ofLeeuwarden
en/of Groningen, in elk geval in Nederland, (telkens
)opzettelijk aanwezig heeft gehad
een ofmeerdere hoeveelhe
(i)d
(en
)van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 500 euro, te vervangen door 10 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het moment dat verdachte in verzekering is gesteld en het onderzoek ter terechtzitting en met het feit dat verdachte is ontslagen bij Defensie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de militaire kamer, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn ontslag, zijn proceshouding, het blanco strafblad en het schenden van de redelijke termijn in deze zaak, artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zou moeten toepassen.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van cocaïne, op verschillende plaatsen waaronder de kazerne, terwijl hij in functie was als militair. Verdachte was daarnaast op de hoogte van het zerotolerancebeleid dat binnen Defensie geldt ten aanzien van drugs, maar heeft zich hier niets van aangetrokken. Met zijn handelen heeft verdachte het imago van zowel de Koninklijke Landmacht als van Defensie als geheel schade toegebracht. Dit staat in groot contrast met de luchtigheid waarmee verdachte over harddrugs praat, wat uit het dossier naar voren komt. Dit rekent de militaire kamer verdachte aan.
De militaire kamer heeft bij de strafoplegging anderzijds rekening gehouden met het feit dat verdachte is ontslagen wegens wangedrag en dat er sprake was van het preventief hechten van verdachte, wat in beide gevallen voor verdachte voelde alsof hij al gestraft is. Verder is er veel tijd verstreken tussen deze inverzekeringstelling en het onderzoek ter terechtzitting, waardoor de redelijke termijn in het geding is. Nu hier door de officier van justitie in de strafeis al rekening mee is gehouden, acht de militaire kamer de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De periode dat verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal van deze geldboete worden afgetrokken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 23 en 24c, van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een geldboete van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis;
 bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) doorgebracht, bij de uitvoering op de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht volgens de maatstaf van € 50,- per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter) en mr. Y. van Wezel, rechters en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Taekema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 00213.0840.0762, gesloten op 30 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 452.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 451-453.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 413.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 405.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 411.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 404-405.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 36-37.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 758; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 778.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 435-438.