ECLI:NL:RBGEL:2022:3588

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
C/05/399866 / HA ZA 22-73
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over verweer wegens dagvaarding verkeerde partij in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 20 juli 2022 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en gedaagde. Eisers, bestaande uit een natuurlijke persoon en een besloten vennootschap, hebben gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, gedagvaard voor schadevergoeding wegens ondeugdelijk werk dat gedaagde heeft verricht als onderaannemer van een failliete aannemer. Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat eisers de verkeerde partij hebben gedagvaard, en heeft dit verweer aangemerkt als een incident. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat dit verweer moet worden behandeld als een conclusie van antwoord in de hoofdzaak, omdat gedaagde niet stelt dat eisers niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen, maar dat de vorderingen moeten worden afgewezen.

De rechtbank heeft besloten om af te zien van een mondelinge behandeling, omdat het verweer van gedaagde zich beperkt tot één formeel punt dat, indien het slaagt, direct leidt tot afwijzing van de vorderingen van eisers. De rechtbank heeft eisers de gelegenheid gegeven om nog voor repliek te concluderen, waarna gedaagde voor dupliek mag concluderen. Daarnaast heeft gedaagde een vordering tot oproeping in vrijwaring ingediend, die afhankelijk is van de uitkomst van het verweer. De rechtbank heeft deze beslissing aangehouden tot partijen voor repliek en dupliek hebben kunnen concluderen.

In het incident ex artikel 118 Rv heeft eisers geprobeerd om een onderaannemer op te roepen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 118 Rv niet bedoeld is om het dagvaarden van de verkeerde partij te herstellen. De rechtbank heeft de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op nihil. De zaak zal op 17 augustus 2022 weer op de rol komen voor het nemen van een conclusie van repliek door eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/399866 / HA ZA 22-73
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het vrijwaringsincident,
eisers in het incident ex artikel 118 Rv,
advocaat: mr. Th.C. Visser te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het vrijwaringsincident,
verweerster in het incident ex artikel 118 Rv,
advocaat: mr. T.J. van Veen te Ede Gld.
Eisers zullen hierna afzonderlijk ‘
[eiser 1]’ en ‘
[eiser 2]’ en gezamenlijk ‘
[eisers]’ worden genoemd en gedaagde zal ‘
[gedaagde]’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eisers] van 3 februari 2022;
- de conclusie van antwoord die strekt tot afwijzing van de vorderingen wegens het dagvaarden van de verkeerde partij inclusief de voorwaardelijke incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van 11 mei 2022;
- de conclusie van antwoord in het incident inclusief de incidentele vordering ex artikel 118 Rv. van 25 mei 2022;
- de antwoordakte in het incident ex artikel 118 Rv. van 15 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 2] en [eiser 1] vormden in het verleden samen Ontwikkelingscombinatie [naam bedrijf] (hierna: ‘
[naam bedrijf]’). [naam bedrijf] heeft op 11 september 2009 een aannemingsovereenkomst gesloten met [naam bouwbedrijf] (hierna: ‘
[naam bouwbedrijf]’), uit hoofde waarvan [naam bouwbedrijf] zich heeft verplicht om voor [naam bedrijf] een pand voor een autobedrijf te bouwen en een garage.
2.2.
[naam bouwbedrijf] heeft als onderaannemer [naam onderaannemer] (hierna: ‘
[naam onderaannemer]’) gecontracteerd om (een deel van) het autobedrijf en de garage te bouwen.
2.3.
[naam bouwbedrijf] is op 13 juli 2020 in staat van faillissement verklaard.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eisers] van:
1.
primaireen schadevergoeding van € 110.400,00 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente en
subsidiaireen schadevergoeding op te maken bij staat;
2. de proceskosten.
3.2.
[eisers] legt aan de vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht als onderaannemer van [naam bouwbedrijf] ten behoeve van het autobedrijf en de garage die in opdracht van [naam bedrijf] zijn gebouwd. [eisers] voert aan dat [gedaagde] in dat kader ondeugdelijk werk heeft uitgevoerd.
3.3.
Bij wijze van verweer voert [gedaagde] aan dat [eisers] de verkeerde partij heeft gedagvaard en concludeert [gedaagde] tot afwijzing van de vorderingen van [eisers]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
[gedaagde] heeft in haar conclusie aangevoerd dat zij er uit proceseconomische overwegingen voor heeft gekozen om bij wijze van incident de rechtbank te vragen om zich uit te laten over haar verweer dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen omdat de verkeerde partij is gedagvaard.
4.2.
Hoewel [gedaagde] haar verweer heeft aangemerkt als incident, merkt de rechtbank het verweer in haar conclusie aan als verweer in de hoofdzaak. Door [gedaagde] wordt immers niet gesteld dat [eisers] niet kan worden ontvangen in haar vorderingen, maar wel dat die moeten worden afgewezen, omdat het bestaan van een onderaannemingsovereenkomst tussen [naam bouwbedrijf] en [gedaagde] gemotiveerd door [gedaagde] wordt betwist. In dat verband is door [gedaagde] ook de onderaannemingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat [naam bouwbedrijf] heeft gecontracteerd met [naam onderaannemer] en niet met [gedaagde] . Een dergelijk verweer is geen incidenteel verweer, maar een conclusie van antwoord met een beperkte strekking, die door de rechtbank als zodanig zal worden behandeld.
4.3.
Omdat het verweer van [gedaagde] tot één formeel punt beperkt is en – als het verweer slaagt – in beginsel direct leidt tot afwijzing van de vordering van [eisers] , ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van een mondelinge behandeling. Gelet op artikel 132 Rv krijgt [eisers] de gelegenheid om nog voor repliek te concluderen, waarna [gedaagde] nog voor dupliek mag concluderen.

5.De beoordeling in het vrijwaringsincident

5.1.
[gedaagde] heeft gevorderd dat haar wordt toegestaan om [naam adviesbureau] (hierna: ‘
[naam adviesbureau]’) in vrijwaring op te roepen. De vordering tot oproeping in vrijwaring is voorwaardelijk gedaan, te weten voor het geval de rechtbank het verweer van [gedaagde] dat [eisers] de verkeerde partij heeft gedagvaard, zou verwerpen. [eisers] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
5.2.
De rechtbank houdt de beslissing hierover aan tot partijen voor repliek en dupliek hebben kunnen concluderen. Als de vorderingen van [eisers] worden afgewezen, is niet voldaan aan de voorwaarde van de vordering tot vrijwaring en zal die niet worden behandeld.

6.De beoordeling in het incident ex artikel 118 Rv

6.1.
[eisers] heeft gevorderd dat haar wordt toegestaan om op grond van artikel 118 Rv [naam onderaannemer] in deze procedure op te roepen, om haar te laten deelnemen als medegedaagde.
6.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [naam onderaannemer] niet als derde kan worden gezien en dat artikel 118 Rv niet bedoeld is om het dagvaarden van de verkeerde partij te herstellen.
6.3.
Artikel 118 Rv is bedoeld voor zaken waarin meer dan twee partijen belangen hebben die alleen maar tezamen kunnen worden beslist of waarin sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, waarin alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen de gelegenheid moeten krijgen in het geding te worden betrokken. Dergelijke situaties doen zich in deze zaak niet voor. In deze zaak gaat het niet om een ondeelbare rechtsverhouding waarin een
extrapartij moet worden opgeroepen, maar om een rechtsverhouding waarin de
juistepartij moet worden opgeroepen. [eisers] zal daarom niet in staat worden gesteld om [naam onderaannemer] in de procedure te betrekken door oproeping in de zin van artikel 118 Rv.
6.4.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op nihil, omdat [gedaagde] geen werkzaamheden heeft verricht die afwijken van de werkzaamheden die zij heeft verricht in het kader van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

7.De beslissing

De rechtbank
in het vrijwaringsincident
7.1.
houdt iedere beslissing aan,
in het incident ex artikel 118 Rv
7.2.
wijst de vordering af,
7.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op nihil,
in de hoofdzaak
7.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 augustus 2022voor het nemen van een conclusie van repliek door [eisers] ,
7.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.