ECLI:NL:RBGEL:2022:3528

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
AWB 22_2558
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verlenging begunstigingstermijn last onder dwangsom voor permanente bewoning recreatiewoning

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 12 juli 2022, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S.G. Blasweiler, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, vertegenwoordigd door N.M. Brok. Verzoekers wonen permanent in een recreatiewoning op een recreatiepark in Ede en hebben sinds 13 juli 2009 hun hoofdverblijf daar. Op 24 november 2020 heeft het college hen een last onder dwangsom opgelegd, waarbij zij binnen twaalf maanden dienden te verhuizen naar een andere woonruimte. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze last, maar dit bezwaar is op 11 augustus 2021 ongegrond verklaard. Op 31 maart 2022 hebben verzoekers verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn, maar dit verzoek is door het college afgewezen op 17 mei 2022.

De voorzieningenrechter behandelt het verzoek op 27 juni 2022 en wijst het af. Hij stelt vast dat de begunstigingstermijn op 24 november 2021 is verstreken en dat de dwangsom op dat moment al van rechtswege verbeurd was. De voorzieningenrechter wijst erop dat het college geen verlenging van een reeds verstreken begunstigingstermijn kan toestaan, en dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekers kunnen hun beroep afwachten, en de voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/2558

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoeker], uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede (het college)

(gemachtigde: N.M. Brok).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen hangende het bezwaar tegen de beslissing van het college om een begunstigingstermijn van de aan verzoekers opgelegde last onder dwangsom niet te verlengen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college en A.E. den Dulk namens het college.

Totstandkoming van de besluiten

2. Verzoekers bewonen permanent een recreatiewoning op het recreatiepark “[locatie]” in [woonplaats]. Sinds 13 juli 2009 staan zij ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van het recreatieverblijf en zij beschikken niet over andere zelfstandige woonruimte.
2.1.
Op 24 november 2020 heeft het college aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd. Hierin zijn verzoekers gelast om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) binnen twaalf maanden na dagtekening van dit besluit beëindigen en beëindigd houden. Verzoekers kunnen dit doen door het recreatieverblijf niet langer te bewonen en een ander hoofdverblijf te zoeken. Indien verzoekers hieraan niet tijdig voldoen, verbeuren zij een dwangsom van € 20.000,- ineens.
2.2.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is op 11 augustus 2021 ongegrond verklaard, waarbij verweerder ook de termijn om aan de last te voldoen heeft gehandhaafd. Dat betekent dat verzoekers binnen twaalf maanden na 24 november 2020, dus uiterlijk op 24 november 2021 verhuisd dienden te zijn. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Hierop is nog niet beslist.
2.2.
Op 31 maart 2022 hebben verzoekers het college verzocht om de begunstigingstermijn te verlengen. Met het bestreden besluit van 17 mei 2022 heeft het college dit geweigerd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van spoedeisend belang?
4. De begunstigingstermijn van de last onder dwangsom eindigde op 24 november 2021. Op 31 maart 2022 heeft de gemachtigde namens verzoekers verzocht om de begunstigingstermijn te verlengen. Op dat moment was de dwangsom al van rechtswege verbeurd. Verzoekers woonden immers op dat moment nog in het recreatieverblijf. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat het college een eenmaal verstreken begunstigingstermijn niet meer kan verlengen.
4.1.
De voorzieningenrechter kan onder omstandigheden door een voorlopige voorziening met terugwerkende kracht te treffen wél bewerkstelligen dat ook in de periode tussen het einde van de begunstigingstermijn en zijn uitspraak niet aan de last behoefde te worden voldaan. [1] Van dergelijke omstandigheden is in dit geval echter geen sprake. Ten eerste is daartoe van belang dat de begunstigingstermijn niet alleen was verstreken op het moment van het doen van deze uitspraak, maar ook al op het moment van het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen en ook op het moment van het verzoek tot verlening van de begunstigingstermijn.
4.2.
Het verzoek komt in dit geval dus niet zozeer neer op het treffen van een voorlopige voorziening, maar verzoekers vragen een beoordeling van de vraag of de last onder dwangsom op goede gronden verbeurd is verklaard. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers graag snel duidelijkheid willen over de vraag of zij een dwangsom zijn verbeurd, leent een voorlopige voorziening zich daar niet voor. In dat verband merkt de voorzieningenrechter op dat beide partijen te kennen hebben gegeven dat zij deze procedure willen beperken tot de verlenging van de begunstigingstermijn, en dat het beroep tegen de last zelf niet aan de orde is.
4.3.
Voor zover het verzoek is gericht op een voorlopig verbod aan het college om de verbeurde last onder dwangsom in te vorderen overweegt de voorzieningenrechter dat het nog onduidelijk is of en wanneer tot invordering zal worden overgegaan. Nu er nog geen beslissing tot invordering is genomen, kan daartegen nog geen voorziening worden gevraagd.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het voorgaande is er geen spoedeisend belang aanwezig. Verzoekers kunnen het beroep afwachten. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 22 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3803)