Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[Eiseres A] , uit [plaats B] , eiseres
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(gemachtigde: E. van den Brink).
Procesverloop
Wat er aan deze procedure voorafging
Wat eiseres vindt
Waarover het gaat in deze zaak
Wat de rechtbank vindt
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres op 29 december 2016 dan wel 18 januari 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat haar mogelijkheden om te werken niet minder zijn geworden. De rechtbank zal dat uitleggen.
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 januari 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiseres in stand kan blijven. Hij concludeert dat naar objectieve medische maatstaven, terugkijkend met de aan hem beschikbare informatie, niet vaststelbaar is dat sprake zou zijn geweest van psychiatrische achteruitgang van betekenis op of rond eind 2016. Hij heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts. Naar zijn mening kan aan het rapport van Kaymaz van 19 januari 2017 niet de betekenis worden toegekend die eiseres stelt. Hij stelt dat bij dit onderzoek geen kennis is genomen van informatie van de behandelend sector en ook de psychiatrische expertise van Van Laarhoven, van 21 april 2012, is niet betrokken bij de verzameling van medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt deze omissie van groot belang. Volgens hem is het merkwaardig dat de diagnose Posttraumatische Stressstoornis wordt verworpen, terwijl deze door de behandelend sector (zie brief van L. Nahr van 21 december 2020) als hoofddiagnose wordt gesteld. Een kritische toets rond instrumentele tendensen ontbreekt. Uit het rapport van Kaymaz blijkt niet dat op of rond eind 2016 sprake zou zijn geweest van achteruitgang van de psychiatrische toestand van eiseres. Uit de brief van psycholoog L. Nahr blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er in essentie sinds 2015 sprake is van een stationaire toestand. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt er weliswaar melding gemaakt van een verkeersongeval waarbij eiseres betrokken was in oktober 2015, “waarbij eiseres zelf een nieuwe knik ervaart in haar functioneren”, maar er blijkt niet dat dit ook zo door de behandelaar werd vastgesteld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep staat er uitdrukkelijk bij dat eiseres dit zelf zo heeft ervaren. In het expertiserapport van Kaymaz wordt ook geen melding gemaakt van dit verkeersongeval. Ook door haar werd het dus niet als moment van achteruitgang gezien.
.De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom geen sprake is van toegenomen beperkingen. De rechtbank ziet geen grond in het oordeel dat de verzekeringsartsen de medische informatie onjuist hebben beoordeeld en heeft geen reden om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank wijst het verzoek om een deskundige te benoemen dan ook af.
De conclusie van de rechtbank
Beslissing
.