ECLI:NL:RBGEL:2022:3518

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
9544217
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen tussen huurders over hinder door bomen en terras

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, staat de vraag centraal of de bomen in de tuin van gedaagde hinder veroorzaken voor eiser, die in een aangrenzende woning woont. Eiser vordert dat gedaagde de bomen verwijdert of terugsnoeit, en dat hij gemachtigd wordt om herstelwerkzaamheden aan zijn terras uit te voeren. De procedure is gestart na een incidenteel vonnis van 9 maart 2022, waarin eerdere feiten en stukken zijn besproken. De kantonrechter heeft de feiten opnieuw weergegeven, waarbij is vastgesteld dat de bomen al sinds 1986 aanwezig zijn en dat eiser in 2017 een terras heeft laten aanleggen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de bomen niet in de verboden zone staan en dat er geen sprake is van onrechtmatige hinder.

De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen. Het verweer van gedaagde dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen werd afgewezen, omdat het burenrecht ook geldt voor huurders. Echter, de vordering tot verwijdering van de bomen kan alleen worden toegewezen als de eigenaar van het erf, in dit geval de verhuurder, ook in het geding is betrokken. Dit was niet het geval. De kantonrechter concludeert dat er geen onrechtmatige hinder is, omdat eiser bekend was met de bomen bij zijn intrek in 1998 en de hinder die hij ervaart niet ernstig genoeg is om als onrechtmatig te worden aangemerkt. Ook de vordering tot schadevergoeding voor het terras werd afgewezen, omdat niet is vastgesteld dat de wortels van de bomen schade hebben veroorzaakt. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 9544217 \ CV EXPL 21-9268 \ 42693 \ 53854
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.H. Kleefman.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 9 maart 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord van 13 april 2022 met producties 1 t/m 8;
- de akte van [eiser] van 5 juni 2022 met bijlagen 1 en 2;
- de descente en aansluitend de mondelinge behandeling van 16 juni 2022 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In het incidenteel vonnis is in randnummer 2.1 een aantal feiten genoemd. Nadien zijn door partijen nog stukken gewisseld en zijn tijdens de mondelinge behandeling nog stellingen ingenomen. De kantonrechter zal daarom - en in verband met de leesbaarheid van dit vonnis - opnieuw de feiten weergeven.
2.2.
[gedaagde] woont sinds 1985 op de [adres ] te [woonplaats] . [eiser] woont sinds 1998 in de woning op de [adres ] te [woonplaats] . De woningen en de tuinen van partijen grenzen aan elkaar. Zowel [eiser] als [gedaagde] huren hun woning van [verhuurder] (hierna: ‘ [verhuurder] ’).
2.3.
In de tuin van [gedaagde] staan in de lengte vier bomen (drie dennenbomen en een berkenboom) die dicht op de erfgrens met [eiser] staan (hierna: de ‘bomen’). De bomen staan er in ieder geval sinds 1986.
2.4.
Tegen de erfgrens aan, maar volledig op het erf van [eiser] , staat een schutting over de gehele lengte van de tuin vanaf het huis tot aan de schuur. De schuur staat op het erf van beide partijen. Toen [eiser] in 1998 in de woning trok aan de [adres ] , waren de bomen al twee tot drie meter hoger dan de schuur.
2.5.
[eiser] heeft in 2017 een terras laten aanleggen. Op de plek waar het terras zou komen is de tuin afgegraven en zijn wortels weggehaald tot net voor de schutting.
2.6.
De bomen zijn in opdracht van [verhuurder] in maart 2017 gesnoeid en op 2 juni 2021 geïnspecteerd, waarbij geen gevaarlijke of hinderlijke situaties zijn geconstateerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het verwijderen dan wel het terugsnoeien van de bomen. Daarnaast vordert [eiser] dat hij gemachtigd wordt om voor rekening van [gedaagde] herstelwerkzaamheden uit te laten voeren aan zijn terras.
3.2.
Volgens [eiser] (a) staan de bomen in de verboden zone, (b) gedraagt [gedaagde] zich niet als goed huurder en (c) leveren de bomen hinder op.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Voor de volledige weergave van het geschil in de hoofdzaak wordt verwezen naar randnummer 3.1 van het incidenteel vonnis van 9 maart 2022. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
4.1.
In de kern gaat deze zaak om de vraag of de bomen moeten worden verwijderd of gesnoeid. Daarnaast is aan de orde of [gedaagde] aansprakelijk is voor schade aan het terras van [eiser] .
Niet-ontvankelijkheidsverweren
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiser] niet kan worden ontvangen in zijn vorderingen, omdat (i) alleen de heer [gedaagde] is gedagvaard en niet ook zijn echtgenote als medehuurder en (ii) niet ook [verhuurder] is betrokken in het geding.
4.3.
Iedere (mede)huurder is hoofdelijk aansprakelijk dus kon [eiser] volstaan met het aanspreken van alleen [gedaagde] en hoefde diens echtgenote niet ook in de procedure te worden betrokken. Dit niet-ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] gaat dus niet op.
4.4.
Omdat het burenrecht van titel 4 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) niet alleen geldt voor eigenaars van erven, maar ook voor gebruikers daarvan (zoals huurders), kon [eiser] daarnaast ook ervoor kiezen om [gedaagde] aan te spreken zonder daarbij [verhuurder] in de procedure te betrekken. Het uitgangspunt bij onrechtmatige hinder is juist dat dit een zaak is tussen degene die de hinder veroorzaakt en degene die hinder ondervindt. [1] De kantonrechter wijst daarom ook dit algemene niet-ontvankelijkheidsverweer af.
4.5.
Dat [verhuurder] niet is betrokken in het geding is echter wel relevant voor de ontvankelijkheid voor wat betreft de primaire vordering van [eiser] tot verwijdering van de bomen.
4.6.
Een vordering tot verwijdering van bomen tegen een huurder kan alleen worden ontvangen als de eigenaar van het erf ( [verhuurder] ) – ook – in het geding is betrokken of een schriftelijke verklaring in het geding brengt waaruit blijkt dat de eigenaar tegen verwijdering geen bezwaar heeft. [2] Van beide gevallen is in deze zaak geen sprake, zodat [eiser] in beginsel niet kan worden ontvangen in de vordering tot verwijdering van de bomen.
4.7.
Maar ook als [verhuurder] wel was betrokken, kunnen de vorderingen niet worden toegewezen. Dat wordt hierna toegelicht.
Verboden zone en goed huurderschap
4.8.
[gedaagde] betwist in de eerste plaats (a) terecht dat de bomen in de verboden zone staan, als bedoeld in artikel 5:42 BW. [gedaagde] heeft dit onderbouwd door te verwijzen naar de Bomenverordening [gemeente] 2016. In die verordening is in artikel 11 opgenomen dat de afstand als bedoeld in artikel 5:42 BW is vastgesteld op 50 centimeter. Tijdens de descente is na meting door de griffier in aanwezigheid van partijen vastgesteld dat geen van de bomen, gemeten vanaf het midden van de voet van de bomen, binnen 50 centimeter van de erfgrens staat. In de tweede plaats (b) gaat het beroep van [eiser] op schending van het goed huurderschap, zoals bepaald in artikel 7:213 BW, evenmin op. Alleen een verhuurder kan zich in zijn verhouding tot een huurder op die grond beroepen.
Is er sprake van onrechtmatige hinder?
4.9.
Tenslotte (c) is er ook geen sprake van onrechtmatige hinder. Het volgende is daarvoor relevant.
4.10.
Een veroordeling tot het verwijderen en terugsnoeien van bomen zou kunnen worden toegewezen als sprake is van onrechtmatige hinder, zoals bedoeld in artikel 5:37 BW.
4.11.
In artikel 5:37 BW staat met zoveel woorden dat buren elkaar geen zodanige hinder mogen toebrengen dat die hinder onrechtmatig is. De criteria van artikel 6:162 BW over onrechtmatige daad zijn daarvoor bepalend, in het licht van de omstandigheden van het geval. Het is de vraag wat de aard, de ernst en de duur van de hinder en daardoor veroorzaakte schade is in verband met de verdere omstandigheden van het geval. Enige hinder is inherent aan het hebben en zijn van buren en daarom moet hinder die niet ernstig genoeg is, getolereerd worden.
4.12.
[eiser] stelt dat de bomen onrechtmatige hinder veroorzaken, doordat vanuit de bomen onder meer boomafval en uitwerpselen van dieren in zijn tuin vallen. Daarnaast stelt [eiser] dat hij hinder ervaart door overhangende takken en dat de wortels van de bomen doorschieten. Die wortels veroorzaken volgens [eiser] schade aan zijn terras en leveren (mede daardoor) ook val- en struikelgevaar op.
4.13.
[gedaagde] betwist in de eerste plaats gemotiveerd dat de hinder en/of schade aan het terras is veroorzaakt door doorschietende wortels van de bomen. Tijdens de descente heeft de kantonrechter ook niet kunnen vaststellen dat het terras is beschadigd. Er was slechts sprake van een minimaal hoogteverschil tussen de verschillende tegels; het terras zag er normaal en niet ongelijk uit. Dat een scheef terras zou zijn veroorzaakt door wortels van de bomen ligt ook niet voor de hand, omdat tijdens de mondelinge behandeling door [eiser] is bevestigd dat tijdens het aanleggen van het terras in 2017 de grond onder het terras is afgegraven en de wortels zijn verwijderd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dus niet komen vast te staan dat sprake is van doorschietende wortels. Zelfs als daarvan al sprake zou zijn, leveren die doorschietende wortels op zichzelf geen onrechtmatige hinder op.
4.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er ook verder geen sprake van onrechtmatige hinder als gevolg van onderstaande, in samenhang gewogen, omstandigheden:
- [eiser] wist toen hij de woning in 1998 betrok dat er hoge bomen in de tuin van [gedaagde] stonden, omdat dat toen al zichtbaar was. [eiser] was er vanaf het begin dus mee bekend dat in de tuin van [gedaagde] bomen aanwezig waren en uit bomen vallen nu eenmaal takjes, bladeren en uitwerpselen van vogels;
- niet is aangetoond dat dit ‘boomafval’ buitenproportioneel is;
- als [eiser] last heeft van overhangende takken, staat het hem op grond van artikel 5:44 lid 1 BW vrij om deze te verwijderen;
- [gedaagde] heeft van zijn kant gemotiveerd toegelicht dat hij gehecht is aan de bomen, die schaduw geven en voor privacy zorgen doordat ze inkijk afschermen. Verwijderen of aftoppen is voor [gedaagde] om die reden bezwaarlijk. [gedaagde] heeft verder onweersproken betoogd dat de bomen worden onderhouden. Dit wordt bevestigd door het gegeven dat de bomen in 2017 nog flink zijn teruggesnoeid;
- de (door [eiser] zelf) ingeschakelde deskundige heeft afgeraden om de bomen af te toppen, omdat dat juist wortelgroei stimuleert.
4.15.
Omdat geen sprake is van onrechtmatige hinder is er geen grond om [gedaagde] te verplichten tot het verwijderen of terugsnoeien van de bomen. Deze vorderingen van [eiser] wordt dus afgewezen.
Is [gedaagde] aansprakelijk voor schade aan het terras van [eiser] ?
4.16.
Anders dan [eiser] stelt, is niet vastgesteld dat sprake was van schade aan zijn terras door de wortels, zoals al overwogen in randnummer 4.13. Maar zelfs als nieuwe of uitgelopen wortels van de bomen schade veroorzaken aan het terras, dan is dat nog steeds onvoldoende om de subsidiaire vordering te kunnen dragen. Op grond van artikel 5:44 lid 2 BW mag [eiser] namelijk doorschietende wortels in zijn tuin verwijderen. De vorderingen die betrekking hebben op de schade aan het terras wijst de kantonrechter daarom af.
Overige vorderingen van [eiser]
4.17.
Omdat de hoofdvorderingen worden afgewezen, kan [eiser] ook geen aanspraak maken op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en ook niet op een vergoeding van de proceskosten en de kosten van onder meer deskundigen en de nakosten. Ook de overige vorderingen van [eiser] wijst de kantonrechter dus af.
Proceskosten
4.18.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten vastgesteld op een bedrag van € 654,00 (3 punten x € 218,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 654,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en uitgesproken op 13 juli 2022.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 22 juli 2021,
2.HR 24 januari 1992,