ECLI:NL:RBGEL:2022:3484

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
05.137209.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens gebruik van vals Pools rijbewijs

In deze zaak heeft de politierechter op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk gebruikmaken van een vals Pools rijbewijs. De verdachte, geboren in Turkije en woonachtig in Zwitserland, had op 9 januari 2019 in Nijmegen een vals rijbewijs aangeboden ter omwisseling voor een Nederlands rijbewijs. De officier van justitie stelde dat het gebruik van het valse rijbewijs bewezen kon worden, verwijzend naar aangifte en proces-verbaal van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).

De politierechter oordeelde dat het rijbewijs niet voldeed aan de kenmerken van een echt document en dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de kans dat het rijbewijs vals was. Ondanks de verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap had van de valsheid, concludeerde de politierechter dat hij opzettelijk gebruik had gemaakt van het valse document. De politierechter overwoog dat de tenlastelegging niet correct was, omdat de officier van justitie artikel 231 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht had moeten toepassen in plaats van artikel 225 lid 2.

Uiteindelijk leidde dit tot de beslissing om de verdachte van alle rechtsvervolging te ontslaan, omdat de bewezenverklaarde handelingen niet konden worden gekwalificeerd onder de juiste wetgeving. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van strafbepalingen in het strafrecht en de noodzaak voor de officier van justitie om de juiste artikelen te gebruiken in de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.137209.19
Datum uitspraak : 21 juni 2022
Tegenspraak
vonnis van de politierechter
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1974] in [geboorteplaats] , Turkije,
wonende aan [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 januari 2019 te Nijmegen, althans in Nederland, opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Pools rijbewijs
(documentnummer [nummer 1] ) als ware het echt en onvervalst, door voornoemd
(valse) rijbewijs aan te bieden bij RDW, Unit Rijbewijzen, ter omwisseling voor een
Nederlands rijbewijs.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde gebruik maken van een vals Pools rijbewijs kan worden bewezen. Hij heeft daarbij verwezen naar de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW).
Beoordeling door de politierechter
Namens de RDW is op 25 januari 2019 aangifte gedaan van het valselijk opmaken van een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Op woensdag
9 januari 2019 werd door verdachte, door tussenkomst van de gemeente Nijmegen, een Pools rijbewijs met rijbewijsnummer [nummer 2] en documentnummer [nummer 1] aangeboden ter omwisseling voor een Nederlands rijbewijs. [2] Er is een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de gegevens voorkomende op dit rijbewijs. De Buitengewoon Opsporingsambtenaar zag bij het onderzoek dat:
  • het hele onderzochte document qua detaillering en gebruikte productie- en beveiligingstechnieken niet overeen kwam met een origineel door de autoriteiten van Polen afgegeven document van dit model;
  • na onderzoek met een microscoop de ondergrondbedrukking op het document is aangebracht door middel van een printtechniek, wat niet overeen komt met het origineel door de autoriteiten van Polen afgegeven document van dit model; op een origineel door de autoriteiten van Polen afgegeven document van dit model wordt de ondergrondbedrukking aangebracht door middel van een druktechniek;
  • nadat hij het “European Car and Driver's License Information System” had geraadpleegd op naam van de houder en op rijbewijsnummer [nummer 2] er geen rijbewijs werd gevonden in het rijbewijsregister van Polen.
De conclusie luidt dat het hele onderzochte document een nabootsing is van een echt document van dit model, inclusief de toegepaste productietechnieken, ogenschijnlijk aanwezige echtheids- en beveiligingskenmerken. Het onderzochte document is vals. [3]
De politierechter acht op grond van het voorgaande bewezen dat het rijbewijs van verdachte een vals rijbewijs betreft.
Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat hij geen wetenschap had van de valsheid van het rijbewijs.
Op grond van artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) is strafbaar - voor zover hier van belang - hij die opzettelijk gebruik maakt van het valse geschrift als ware het echt en onvervalst. Deze delictsomschrijving impliceert dat voor strafbaarheid is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, opzet heeft op het gebruik van het geschrift en op het valse karakter daarvan.
Verdachte heeft ter zitting het volgende verklaard. Hij wilde zijn rijbewijs in Polen halen omdat dit goedkoper was dan in Nederland. Hij woonde op dat moment in Zwitserland. Hij ging naar Polen en heeft daar ongeveer 40 rijlessen gehad in één maand tijd. Vervolgens heeft hij met goed gevolg meerdere rijexamens afgelegd bij een examinator, in aanwezigheid van zijn rijinstructeur. Dit betrof een auto-, motor- en vrachtwagen met aanhanger examen op verschillende dagen. Hij heeft in totaal € 4.000, - à € 5.000,- betaald en kreeg zijn rijbewijs uit handen van zijn rijinstructeur. De rijschool heeft al het papierwerk in orde gemaakt voor hem. Hij is niet bij het gemeentehuis in Polen geweest. Nader onderzoek naar de gang van zaken heeft verdachte niet gedaan. [4]
De politierechter ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, opzet had op de valsheid van het rijbewijs. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg
– in casu de valsheid van het rijbewijs – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De politierechter overweegt als volgt. Uit de feitelijke vaststellingen, zoals hiervoor weergegeven, blijkt dat het rijbewijs niet voldeed aan de uiterlijke kenmerken van een echt rijbewijs. Daarbij komt dat verdachte in Polen, een land waar hij woonde noch werkte, bij een rijschool, en dus niet bij een officiële (overheids)instantie, een rijbewijs heeft verkregen. Deze gang van zaken, waarbij het gaat om het verwerven van een officieel reis- en identiteitsbewijs, is naar het oordeel van de politierechter bijzonder ongebruikelijk en rechtvaardigt de conclusie dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat het rijbewijs vals was. Door dit rijbewijs (met tussenkomt van de gemeente) aan te bieden aan de RDW, met het oog op omwisseling voor een Nederlands rijbewijs, heeft verdachte opzettelijk gebruik gemaakt van dit valse rijbewijs.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks9 januari 2019 te Nijmegen,
althans in Nederland,opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt
en/of vervalstgeschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Pools rijbewijs
(documentnummer [nummer 1] ) als ware het echt en onvervalst, door voornoemd
(valse
)rijbewijs aan te bieden bij RDW, Unit Rijbewijzen, ter omwisseling voor een
Nederlands rijbewijs.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het feit

De politierechter constateert dat het valse rijbewijs in de onderhavige zaak afkomstig is uit Polen, een land dat lid is van de Europese Unie. Het rijbewijs is daarmee een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 231 Sr gaat over dat soort documenten.
De politierechter constateert ook dat de tenlastelegging, zoals hiervóór bewezen verklaard, is toegesneden op artikel 225 lid 2 Sr.
Artikel 231 lid 2 Sr wordt beschouwd als een logische specialis van artikel 225 lid 2 Sr. Bij de laatste wijziging van eerstgenoemd artikel heeft de wetgever uitdrukkelijk bedoeld te bepalen dat die logische specialiteit bestaat en dat ook andere identiteitsbewijzen dan reisdocumenten onder de werking van artikel 231 Sr zouden worden gebracht. Het onderhavige Poolse (valse) rijbewijs geldt als zo’n identiteitsbewijs.
Doordat artikel 231 Sr een bijzondere strafbepaling vormt ten opzichte van artikel
225 Sr, is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 55 lid 2 Sr en geldt de regel dat de bijzondere strafbepaling van artikel 231 Sr de werking van de algemene bepaling van artikel 225 Sr uitsluit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd onder artikel 231 lid 2 Sr, gelet op het arrest van de Hoge Raad van
2 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1627), meer specifiek het overwogene in rechtsoverweging 2.4.3. Hij heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 750,-, bij niet betalen te vervangen door 15 dagen hechtenis.
De politierechter volgt de officier van justitie niet in zijn voornoemde standpunt en overweegt daartoe, meer specifiek, nog als volgt.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 12 maart 2014, Stb. 2014, 125, waarbij in artikel 231 lid 1 Sr onder meer de bewoordingen “een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht” zijn opgenomen, houdt onder meer het volgende in:
“Doel van dit wetsvoorstel is in de eerste plaats uitbreiding van de mogelijkheden tot bestrijding van fraude met identiteitsbewijzen en in de tweede plaats verbetering van de regeling over de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden. (…)
Bij dit wetsvoorstel is tegelijkertijd van de gelegenheid gebruik gemaakt om in artikel 231, tweede lid, Sr twee frauduleuze gedragingen strafbaar te stellen die ook al strafbaar zijn op basis van artikel 225 Sr. Deze gedragingen met identiteitsbewijzen kunnen nu, gelet op de verhouding tussen artikel 231 Sr en 225 Sr (…), ook voor zover deze betrekking hebben op reisdocumenten, met behulp van artikel 225, eerste lid, Sr respectievelijk artikel 225, tweede lid, Sr strafrechtelijk worden aangepakt. Het gaat hier om het opzettelijk gebruiken van een valselijk opgemaakt of vals identiteitsbewijs of reisdocument en het afleveren van een identiteitsbewijs of reisdocument waarvan degene die het document aflevert, weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het document vals of vervalst is. Als dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden, zullen die gedragingen op basis van artikel 231 Sr kunnen worden aangepakt
en niet langer op basis van artikel 225 Sr. (…)
Doordat artikel 231 Sr een specialis vormt ten opzichte van artikel 225 Sr, is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 55, tweede lid, Sr en geldt de regel dat de bijzondere bepaling van artikel 231 Sr de werking van de algemene bepaling van artikel 225 Sr uitsluit. Voor het strafmaximum maakt dat geen verschil,
maar wel voor de inhoud van de tenlastelegging en de kwalificatie van het strafbare feit. Overtreding van beide strafbepalingen wordt bedreigd met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie.”
(Kamerstukken II 2011/12, 33352, nr. 3, p. 1, 6 en 19)
Doordat de strafmaxima van beide bepalingen gelijk zijn, lijkt het om het even welke van de twee strafbepalingen toepassing vindt. Uit de hiervoor geciteerde passages uit de Memorie van Toelichting volgt echter dat de wetgever kennelijk heeft beoogd dat op de bepaalde gedraging, als in de onderhavige zaak aan de orde, de delictsomschrijving van artikel 231 Sr moet worden toegepast.
De politierechter stelt vast dat de officier van justitie in deze zaak artikel 231 lid 2 Sr had moeten gebruiken voor de tenlastelegging. Deze vaststelling brengt met toepassing van artikel 55 lid 2 Sr mee dat de bewezenverklaarde handelingen van verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd. Immers, de politierechter dient te beslissen op de grondslag van de tenlastelegging en het volgens artikel 55 lid 2 Sr van toepassing zijnde artikel is niet ten laste gelegd. In hetgeen de Hoge Raad overweegt in de voormelde rechtsoverweging, ziet de politierechter, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
Het voorgaande leidt ertoe dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De beslissing

De politierechter:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart het bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg in tegenwoordigheid van T.J. Schoen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juni 2022.
T.J. Schoen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019057219, gesloten op 1 juli 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Aangifte RDW d.d. 25 januari 2019, p. 4-5.
3.Proces-verbaal van bevindingen/onderzoek, met bijgevoegde documenten d.d. 25 januari 2019, p. 6, 10, 11.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting