In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen TAVELA B.V. en KNIPSCHEER RAIL-INFRA B.V. TAVELA, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, vorderde betaling voor meerwerk dat zij had uitgevoerd. KNIPSCHEER RAIL-INFRA, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, betwistte de vordering en stelde dat TAVELA onjuiste informatie had verstrekt over de noodzaak van het meerwerk, waardoor zij had gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst.
De rechtbank oordeelde dat TAVELA niet voldoende had onderbouwd dat zij recht had op betaling van het meerwerk. De rechtbank wees de vordering van TAVELA af en oordeelde dat KNIPSCHEER RAIL-INFRA had gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst voor het meerwerk. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering van TAVELA werd afgewezen en dat KNIPSCHEER RAIL-INFRA recht had op schadevergoeding van TAVELA op grond van artikel 6:74 BW. De rechtbank kende een bedrag van € 4.211,93 toe aan KNIPSCHEER RAIL-INFRA ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Daarnaast werden de proceskosten gecompenseerd, waarbij TAVELA werd veroordeeld in de proceskosten van KNIPSCHEER RAIL-INFRA. De rechtbank wees de vorderingen van beide partijen af, maar kende wel wettelijke rente toe over de toegewezen bedragen. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.M. Emaus-Visschers.