ECLI:NL:RBGEL:2022:3403

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
05-213739-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen met zijn dochter, die op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De feiten vonden plaats tussen 1 januari 2018 en 7 mei 2019 in Nunspeet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaringen van het slachtoffer, ondanks de verdediging die stelde dat deze beïnvloed waren door de moeder, voldoende betrouwbaar waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van seksueel binnendringen, omdat hiervoor onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.213739.20
Datum uitspraak : 28 juni 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] .
Raadsman: mr. H.J. Voors, advocaat in Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 april 2021 en 14 juni 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 mei 2019 te Nunspeet, althans in Nederland, met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en/of het brengen van zijn tong tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 mei 2019 te Nunspeet, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, door zich te laten aftrekken en/of zijn penis te laten betasten door die [slachtoffer] en/of zijn penis te laten likken door die [slachtoffer] en/of de vagina van die [slachtoffer] te betasten en/of (aan) de vagina van die [slachtoffer] te likken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 2. De officier van justitie heeft gesteld dat er voor het tenlastegelegde onder feit 1, namelijk het seksueel binnendringen, onvoldoende bewijs is. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken voor feit 1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman het volgende bepleit. Verdachte is op 7 mei 2019 betrapt door [slachtoffer] bij het kijken van porno. [slachtoffer] heeft verdachte daarop vragen gesteld en verdachte heeft een uitleg gegeven over seksualiteit. De raadsman stelt dat [slachtoffer] toen aan verdachte vroeg om zijn penis te mogen aanraken. [slachtoffer] heeft dit gedaan met één vingertopje. De raadsman stelt dat dit het enige is dat er is gebeurd. De brief die verdachte heeft geschreven op 7 mei 2019, zag op zijn pornoverslaving. Verdachte komt uit een streng christelijke omgeving waar het kijken naar porno als zondig wordt gezien.
De raadsman heeft bepleit dat de onthullingen die [slachtoffer] heeft gedaan op 7 december 2019 in het licht moeten worden gezien van het conflict dat verdachte op dat moment had met zijn ex-vrouw en moeder van [slachtoffer] over de omgangsregeling. Op 9 december 2019 stuurde de ex-vrouw van verdachte en moeder van [slachtoffer] een mail naar verdachte waarin ze hem voor de keuze stelde: verdachte doet afstand van het ouderlijk gezag en mag de kinderen alleen af en toe nog zien of er wordt aangifte gedaan. De raadsman heeft bepleit dat het gevaar voor beïnvloeding van [slachtoffer] groot is en dat de verklaring van [slachtoffer] niet los gezien kan worden van de situatie rondom de echtscheiding en de omgangsregeling. De raadsman stelt dat op basis van de therapieverslagen geconcludeerd moet worden dat niets bij [slachtoffer] werd weggehouden en dat er veel met haar is gesproken over het vermeende misbruik. De raadsman haalt hierbij de aanvullende rapportage van drs. Van der Sleen aan. In deze rapportage wordt als omissie in het studieverhoor benoemd dat [slachtoffer] niet is bevraagd over hetgeen over het misbruik met moeder is besproken in de periode tussen 7mei 2019 en 7 december 2019 en dat er geen vragen zijn gesteld met betrekking tot het hoe en het wat rondom de onthullingen van 7 december 2019. De raadsman concludeert dat de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] niet vaststaat. Daarnaast stelt de raadsman dat hetgeen aangeefster verklaart, volledig gebaseerd is op hetgeen [slachtoffer] haar heeft verteld en dus uit één bron komt. Dit geldt ook voor de andere getuigenverklaringen in het dossier.
De raadsman concludeert dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer] wat betreft het aftrekken, het likken van de penis van verdachte en het aanraken en likken van de vagina van [slachtoffer] door verdachte. De raadsman stelt dat enkel voldoende steunbewijs bestaat voor het betasten van de penis van verdachte, maar dat het aanraken van de penis met één vingertopje niet als een handeling met ontuchtig karakter bewezen kan worden. De raadsman heeft gesteld dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken voor het tenlastegelegde onder feit 2.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet is vast komen te staan dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Aangeefster [aangever] heeft verklaard dat zij op 7 mei 2019 naar de zolderkamer van haar woning in Nunspeet toeliep. Toen ze binnenkwam, zag ze haar man (de rechtbank begrijpt: verdachte) zitten. Haar dochter [slachtoffer] stond naast verdachte. Verdachte vloog van de stoel af. Verdachte had zijn onderbroek en broek naar beneden. Ze zag dat verdachte een stijve piemel had en dat zijn piemel glom alsof deze nat was. Verdachte zei tot twee keer toe: “dit had nooit mogen gebeuren.” Verdachte zei dat het om seksuele voorlichting ging en dat [slachtoffer] vragen had. Verdachte zei dat het 1 of 2 keer eerder gebeurd was. Aangeefster vond later die avond een brief van verdachte op de trap.
Op 7 december 2019 kwam [slachtoffer] bij aangeefster en haar nieuwe partner en zei dat aangeefster nog niet alles wist. Ze zei toen dat ze aan de piemel van verdachte had moeten likken en dat hij haar had gelikt bij haar plassertje. Op 8 december 2019 vertelde [slachtoffer] dat ze moest douchen met verdachte. Ook zei ze dat verdachte tandpasta op zijn piemel deed zodat het niet zo vies was om te likken. [2]
[slachtoffer] heeft verklaard dat ze tijdens het douchen met verdachte de piep van verdachte moest vasthouden en haar handen heen en weer moest doen tot er wit spul uit kwam. Het bewegen met de handen gebeurde ook op zolder achter het bureau. Verdachte stelde vaak voor dat ze een kwartier op de iPad gingen, maar dan moest [slachtoffer] wel aan zijn piep zitten. Verdachte en [slachtoffer] noemden dat kriebelen. Ze kriebelde hem met haar handen aan zijn piep. Ook moest zij de piep van verdachte likken. Dit is één of twee keer gebeurd. Verdachte deed een keer tandpasta op zijn piep, omdat [slachtoffer] het vies vond om aan te likken. Ook heeft verdachte aan haar plassertje gelikt. Dit gebeurde op zolder en onder de douche. Ze zat dan bij verdachte op schoot met haar benen over zijn schouders. Op een avond is mama erachter gekomen, omdat verdachte zijn broek en onderbroek nog niet aan had. Zijn piep was toen te zien. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij op zolder naar porno keek en masturbeerde. Zijn dochter [slachtoffer] kwam binnen en betrapte verdachte toen hij met een erectie zat. Ze vroeg hem toen wat dat was en of ze zijn geslachtsdeel mocht aanraken. Ze raakte zijn geslachtsdeel aan. Hij had zijn trainingsbroek nog naar beneden toen zijn ex-vrouw binnenkwam. [4]
In het dossier bevindt zich een handgeschreven brief. Deze brief houdt – voor zover hier relevant – in:
[aangever] ,
Ik weet niet waar ik beginnen moet. Voel me zo intens slecht, vies en niet bevattende dat juist ik die overal een mening heeft over iets, hierin te ver is gegaan, veel te ver! [5]
In het dossier bevindt zich een uitdraai van e-mailcorrespondentie tussen verdachte en aangeefster van 9 december 2019:
Om 11:36 schrijft aangeefster aan verdachte: Mijn kind heeft maanden rondgelopen met een vreselijk gevoel dat jij haar gelikt hebt en zij jouw piemel in haar mond moest doen, je er zelf tandpasta bij hebt gehaald zodat ze het minder vies zou vinden. Wat weet ik nog meer niet? Met welke hel loopt ze nu nog rond wat ze niet durft te zeggen.
Om 11:59 antwoordt verdachte aan aangeefster: (…) De titel ‘vader’ verdien ik niet meer zo voelt het… ik kan er niet meer van maken en toch wil ik het zo graag herstellen wat tegelijk onmogelijk voelt. Dat je de dingen zo benoemt gaat door merg en been, dat hoef je niet te doen want ik besef het echt [aangever] . (…)
Voor mij persoonlijk had k nog beter bij wijze van spreken een moord kunnen plegen, dat voelt nu nog minder erg dan wat ik gedaan heb. En het voelt dubbel wat ik nu ga zeggen maar... besef je dat (naast dat ik strafbaar was), jij ook een fout maakt door het beïnvloeden van in dit geval [naam] ? Dat je negatief over mij praat snap ik helemaal ... echter maak je het onmogelijk voor mij om ook maar iets mijn best te doen het goed te houden of te krijgen met de andere kinderen, dan wel mijn leven te beteren en normaal elkaar te blijven zien / spreken. Overigens, wat anders ... het doel van een gevangenis is om mensen af te schrikken, het er mensen van te weerhouden een bepaalde misdaad te plegen dan wel preventie, bescherming, heropvoeding en / of vergelding. Het ondergaan van zo’n straf kan ertoe lijden dat een veroordeelde zijn leven betert en herhaling zou moeten voorkomen. Hiermee vraag ik geen begrip, geen vergiffenis of wat dan ook ... maar alleen dat ik door therapie ook verander, gelukkig maar, want daar is het voor bedoelt. Neemt niet weg dat wat ik gedaan heb voor altijd zal blijven en de gevolgen voor mijn rekening zijn, hoe moeilijk ook. [6]
In het dossier bevindt zich een gespreksverslag dat door een medewerker van VeiligThuis is opgesteld naar aanleiding van een gesprek met verdachte op 16 januari 2020. Dit verslag houdt in:
Vdr (de rechtbank begrijpt: vader) vertelt vanaf het begin van het HB al over dat er dingen zijn gebeurd die niet kunnen en dat hij zich daarvoor schaamt. Hij legt uit dat hij een verkeerd beeld had van seksualiteit. Zijn ouders hebben hem enkel tijdens de puberteit een boekje gegeven waarin stond hoe je groeide. Daarnaast is zijn beeld gevormd door boekjes met vieze plaatjes, praatjes van mannen om hem heen, posters in de slaapkamer tijdens de binnenvaart.
Vdr geeft aan dat zijn therapeut aan heeft gegeven dat vdr liefde en lust door elkaar haalt en in zijn huwelijk een bal onder water probeerde te houden die dan af en toe toch bovenkwam en dit uitte zich in pornografie.
Het volgende stuk vind vdr moeilijk om te vertellen omdat hij zich volgens eigen zeggen schaamt en niet begrijpt waar zijn vieze gedachten vandaan kwamen en hoe het zover heeft kunnen komen. Vdr vertelt dat de oudste dochter [slachtoffer] soms langer op wilde blijven en dan naar zijn werkkamer kwam op zolder. Hij liet haar daar dan stiekem ipad kijken. Op 1 van die avonden heeft hij haar uitgelegd hoe meisjes groeien in de puberteit en wat seksualiteit is. Hierbij liet hij zijn eigen stijve penis zien en heeft haar gevraagd om zijn piemel te strelen. Verder omschrijft vdr dat hij ook klaarkwam waar zijn dochter bij was. Hij heeft ook met zijn dochter onder de douche gestaan waar ze hem gekriebeld heeft zoals ze het zelf noemt. Vdr benoemt dat hij niet aan zijn dochter heeft gezeten en dat zij altijd gekleed was in haar pyjamaatje en vdr deed zijn broek en onderbroek naar beneden.
Het SM (de rechtbank begrijpt: seksueel misbruik) vond meerdere keren plaats in een tijdsbestek van een halfjaar Het gebeurde niet elke avond en vdr geeft aan dat er ook tussenpozen tussen zaten omdat hij dan zichzelf bij elkaar raapte en vond dat het moest stoppen.
Hij vertelde tegen [slachtoffer] dat hij vond dat hij te ver was gegaan en ze het niet verder mocht vertellen omdat mama dan boos zou worden of ze uit elkaar zouden gaan, papa zou het wel oplossen en had hier tijd voor nodig.
In april heeft mdr (de rechtbank begrijpt: moeder) vdr en dochter betrapt boven, wat mdr aantrof was vdr met zijn broek naar beneden met een stijve piemel en dochter was op dat moment al omhoog gekomen. Vanaf dat moment is vdr op een andere kamer gaan slapen.
Vdr en mdr hebben er samen niet meer over gesproken, ..
Mdr is vanuit het huis direct naar haar mdr gereden en heeft die alles verteld over wat ze gezien had.
Vdr heeft direct hulp gezocht bij de HA (de rechtbank begrijpt: huisarts) en die heeft een doorverwijzing geregeld naar een therapeut,
(zie verdere info bij therapie).
Vdr is daarna 1 enkele keer alleen geweest met de kk en dat was toen hij al ergens anders woonde en voor mdr oppaste. Toen is er niets gebeurd en had hij ook geen slechte gedachten omschrijft hij. [7]
In het dossier bevindt zich een brief van VeiligThuis aan verdachte van 29 april 2020, deze brief houdt onder meer in:
“De afgelopen periode is Veilig Thuis NOG (VT) betrokken geweest bij u en uw kinderen. In deze brief wordt beschreven wat Veilig Thuis Noord Oost Gelderland heeft gedaan en welke afspraken zijn gemaakt. (…)
Vader vertelt dat er dingen zijn gebeurd die niet kunnen en dat hij zich daarvoor schaamt. Het grensoverschrijdend gedrag naar [slachtoffer] heeft vaker plaatsgevonden in een periode van ongeveer een halfjaar. Moeder heeft hem ‘betrapt', vader heeft daarna direct hulp gezocht via de huisarts.(…)
Huisarts: Bij de huisarts is bekend dat ouders uit elkaar wilden gaan, als reden werd toen vreemdgaan aangegeven. Op 1 oktober is moeder bij HA geweest, heeft toen verteld over het misbruik. Oudste kinderen zijn verwezen naar Bijzonder. Moeder wilde toen geen aangifte doen. Vader woonde toen verder weg, zag de kinderen met een omgangsregeling alleen onder toezicht. Later nam moeder toch een besluit tot aangifte, nadat vader had aangegeven meer omgang te willen.
Vader is gesproken door de huisarts, hij heeft toegegeven wat er gebeurd is. (…)Vader is door HA verwezen ivm seksverslaving. (…)
Conclusie : er is sprake geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag, seksueel misbruik vanuit vader naar [slachtoffer] van 10 jaar. (…)
Veiligheidsvoorwaarden en vervolgafspraken
- Vader is op geen enkel moment alleen met 1 van de kinderen.
(…)”. [8]
Naast [slachtoffer] zijn er geen getuigen die de ontuchtige handelingen daadwerkelijk hebben waargenomen. De rechtbank overweegt dat een dergelijke verklaring, namelijk van misbruik door een vader van een dochter, begaan onder omstandigheden die maken dat er, buiten de verklaring van het slachtoffer, geen ander direct bewijs van de verweten gedragingen voorhanden is, met behoedzaamheid moet worden beoordeeld. Tot een bewezenverklaring kan alleen dan worden gekomen als de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar kan worden geacht en het dossier voldoende steunbewijs bevat voor hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe het navolgende.
Tijdens het studioverhoor beschrijft [slachtoffer] uitgebreid de handelingen van het betasten en het aftrekken van de penis van verdachte, het likken van de penis van verdachte en het likken van de vagina van [slachtoffer] door verdachte. Die verklaring is uitgebreid, concreet en gedetailleerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze verklaring daarom voldoende betrouwbaar worden geacht om op basis daarvan te kunnen vaststellen dat deze handelingen door verdachte zijn gepleegd en dat dus meerdere keren sprake is geweest van het plegen van ontuchtige handelingen. Over hoe vaak een en ander precies zou zijn gebeurd houdt [slachtoffer] in haar verklaring ruime marges aan en is zij minder duidelijk. In zoverre worden de verklaringen om die reden niet bruikbaar voor het bewijs geacht.
Bij het voorgaande heeft de rechtbank onder ogen gezien dat [slachtoffer] in de studioverklaring uitgebreider en meer gedetailleerd heeft verklaard over de handelingen die volgens haar zijn gepleegd dan in uitlatingen die zij volgens haar moeder eerder heeft gedaan. Niet gebleken is dat die verschillen voortkomen door onbewuste of – zoals door de verdediging met verwijzing naar de context van de echtscheiding en het geschil over de omgang is gesteld – bewuste beïnvloeding van [slachtoffer] door haar moeder en/of door anderen. In dat verband wijst de rechtbank ook op de rapportage en aanvullende rapportage van drs. J. van der Sleen, ingeschreven in het deskundigenregister van het NRGD voor het deskundigheidsgebied Legal Psychology die verklaringen in dat licht heeft beoordeeld. Van der Sleen heeft geconcludeerd dat er geen sterke ondersteuning is te vinden voor scenario’s waarin de verklaring van [slachtoffer] door beïnvloeding tot stand is gekomen.
De verklaring van [slachtoffer] vindt daarnaast steun in ander bewijsmateriaal.
Ten eerste is er de verklaring van de moeder van [slachtoffer] dat zij de zolderkamer binnenkwam haar man en haar dochter zag en zag dat haar man een erectie had en dat zijn penis glom. Ook hetgeen zij beschrijft over de reactie van verdachte op dat moment en de inhoud van de brief die verdachte kort daarna heeft geschreven geeft steun aan de verklaring van [slachtoffer] .
Steun geeft ook de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] zijn penis heeft betast.
Dat geldt ook voor hetgeen is opgenomen in het gespreksverslag van 16 januari 2020 van Veilig Thuis en de brief naar die na het gesprek aan verdachte is gestuurd. Volgens het gespreksverslag vertelde verdachte daar dat hij met zijn dochter onder de douche had gestaan en dat zij hem daar heeft gekriebeld. De rechtbank vindt daarbij van belang dat zowel verdachte in het gesprek van 16 januari 2020 als [slachtoffer] in het studioverhoor het woord “kriebelen” gebruiken en dat [slachtoffer] heeft verklaard dat dat het woord was dat verdachte en zij in dat kader gebruikten. In de brief wordt beschreven dat verdachte heeft aangegeven dat sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag naar [slachtoffer] en dat dit vaker heeft plaatsgevonden in een periode van ongeveer een halfjaar.
Tot slot wijst de rechtbank op de e-mail die de moeder van [slachtoffer] naar verdachte heeft gestuurd over het seksueel misbruik. In de e-mails schreef aangeefster dat verdachte [slachtoffer] zou hebben gelikt en dat [slachtoffer] de piemel van verdachte in de mond heeft moeten nemen. Verdachte weersprak deze zware beschuldigingen niet en reageerde op de e-mail met “ik verdien de titel van vader niet”, strafbaar zijn en verwijzing naar gevangenisstraf.
Verdachte heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een eenmalig incident. Hij heeft alleen in het kader van seksuele voorlichting kort de band van zijn onderbroek omlaag gedaan en [slachtoffer] heeft toen met een vingertopje zijn penis heeft aangeraakt. Volgens verdachte had hij zijn onderbroek al weer over zijn penis had toen de moeder van [slachtoffer] op zolder kwam. Ter zitting heeft verdachte gesteld dat hij in zijn brief, zijn e-mailbericht en in de gesprekken met Veilig Thuis alleen heeft gesproken over en gedoeld op het kijken van pornografie. In de streng christelijke omgeving van verdachte wordt het kijken van pornografie beschouwd als vreemdgaan. Verdachte schaamde zich en vond daarom dat hij in behandeling moest voor zijn pornoverslaving. Het gespreksverslag is volgens verdachte geen accurate weergave van hetgeen hij tijdens het gesprek heeft gezegd. Hij stelt dat hij pas in aanloop naar de behandeling van de strafzaak de beschikking heeft gekregen over dit gespreksverslag en heeft een uitgebreide brief met correcties opgesteld en heeft die brief ook in het strafdossier laten voegen.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte over het verloop van de betrapping weerlegging vindt in de verklaring van de moeder dat de broek en de onderbroek van verdachte naar beneden waren en dat zij de erectie van verdachte heeft gezien.
De rechtbank wil best aannemen dat het kijken van pornografie in de omgeving van verdachte niet werd geaccepteerd en zou worden aangemerkt als vreemdgaan, maar de rechtbank kan niet plaatsen dat verdachte in zijn brief en e-mailbericht dan spreekt van strafbaar zijn en gevangenisstraf. Ook vindt de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte de ernstige beschuldigingen die door de moeder van [slachtoffer] in het e-mailbericht worden geuit als details over het hoofd zou hebben gezien en deze daarom niet heeft weersproken. Tot slot vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat een medewerker van Veilig Thuis zou verzinnen dat verdachte uitlatingen over seksueel heeft gedaan en daarbij dan het woord “kriebelen” te gebruiken zoals ook [slachtoffer] het woord “kriebelen” gebruikt in het studioverhoor en daarbij aangaf dat dit het woord was dat zij en verdachte in die context gebruikten. Daar komt bij dat in de brief waarvan verdachte stelt die wel te hebben gekregen eveneens wordt beschreven dat sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag dat meerdere keren heeft plaatsgevonden en die brief voor verdachte kennelijk geen reden is geweest om om correctie te vragen.
Alles afwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. De door haar beschreven handelingen zijn handelingen met een onmiskenbaar seksuele lading en zijn in strijd met sociaal-ethische normen. Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat de handelingen in het tijdsbestek van een halfjaar meermaals zijn gebeurd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn minderjarig kind [slachtoffer] eruit bestaande dat hij zich heeft laten aftrekken, zijn penis heeft laten betasten en heeft laten likken door [slachtoffer] en dat hij (aan) de vagina van [slachtoffer] heeft gelikt.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij voor het betasten van de vagina van [slachtoffer] , nu daarvoor onvoldoende bewijs voorhanden is.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2018 tot en met 7 mei 2019 te Nunspeet
, althans in Nederland,ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, door zich te laten aftrekken en
/ofzijn penis te laten betasten door die [slachtoffer] en
/ofzijn penis te laten likken door die [slachtoffer] en
/of de vagina van die [slachtoffer] te betastenen
/of(aan) de vagina van die [slachtoffer] te likken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd’

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De officier van justitie vraagt de rechtbank de volgende voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering in de rapportage van 12 februari 2021: de meldplicht en de ambulante behandeling. De officier van justitie vraagt de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren gezien het gevaar voor recidive, omdat verdachte een nieuwe relatie heeft met een vrouw met een jonge dochter.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij het opleggen van een sanctie rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk dat verdachte een goedlopend bedrijf heeft en een nieuwe relatie met een vrouw met een minderjarige dochter. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan naar de vraag of er gezien de beschuldigingen aan het adres van verdachte moet worden ingegrepen en heeft geen reden gezien voor ingrijpen of een noodzaak gezien anderszins een rol te spelen. De raadsman vraagt de rechtbank in het geval van een bewezenverklaring een geheel of deels voorwaardelijke straf op te leggen en daarbij de bijzondere voorwaarden die zien op de ambulante behandeling en verdere diagnostiek achterwege te laten nu er geen concrete noodzaak is voor deze bijzondere voorwaarden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige dochter. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen dat een dochter in haar vader als opvoeder moet kunnen hebben met de manier waarop hij handelde, ernstig heeft geschaad. [slachtoffer] was pas 9 jaar oud toen verdachte de ontuchtige handelingen bij herhaling met haar pleegde. Verdachte heeft hierdoor op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn dochter geschonden en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, mogelijk doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank past hier dan ook geen andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 2 mei 2022. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op een reclasseringsadvies van 12 februari 2021, waarin de reclassering bij veroordeling adviseert tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden koppelen zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 12 februari 2021. De rechtbank zal niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gelasten, omdat na dergelijk lang tijdsverloop niet kan worden geoordeeld dat aan de voorwaarden voor dadelijke uitvoerbaarheid is voldaan.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 311,44 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.752,65 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente.
Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging het volgende gesteld. De verdediging heeft zich gerefereerd met betrekking tot de materiële schade. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade dient te worden gematigd, nu de aangedragen jurisprudentie ziet op het seksueel binnendringen en dit niet bewezen kan worden.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [aangever] heeft de verdediging het volgende gesteld. De verdediging stelt dat er geen shockschade kan worden toegewezen nu niet is voldaan aan de vereisten van shockschade. De verdediging stelt dat er geen confrontatie heeft plaatsgevonden, omdat de benadeelde partij geen ontuchtige handelingen heeft waargenomen. Bovendien is de benadeelde partij pas in februari 2020 opnieuw in therapie gegaan, hetgeen een aanwijzing is dat er op het moment van de confrontatie geen sprake was van een hevige emotionele shock. De verdediging heeft daarnaast gesteld dat er geen sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze nu de door de gemachtigde van de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie anders van aard is. De verdediging heeft vervolgens gesteld dat de materiële schade alleen kan worden toegewezen als er sprake is van shockschade of aantasting in de persoon op andere wijze, hetgeen volgens de verdediging niet het geval is. De verdediging vraagt de rechtbank daarom de vordering van de benadeelde partij wat dit betreft af te wijzen danwel de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
Overweging van de rechtbank
[slachtoffer]
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat met de door verdachte gepleegde ontucht een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, waardoor zij in haar persoon is aangetast. Verdachte heeft meerdere malen ontuchtige handelingen gepleegd met de benadeelde partij, zijn minderjarige dochter. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van de persoon is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit letsel moet bestaan uit een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De Hoge Raad heeft echter ook bepaald dat op dit uitgangspunt uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Hierbij valt met name te denken aan zedenzaken, waarin het strafbare feit een dusdanig ernstige inbreuk vormt op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit in zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en reeds daarom smartengeld toegewezen kan worden. Het vaststellen van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is dan voor de vergoeding van smartengeld niet nodig.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending, aannemelijk is dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te wijzen, zal de rechtbank de hoogte van dat bedrag op € 2.500,- vaststellen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Materiële schade
Dit deel van de vordering betreft de gevorderde reiskosten. De reiskosten voor het doen van aangifte, het studioverhoor, het lichamelijk onderzoek in het ziekenhuis en de reiskosten naar therapie (€ 311,44) komen naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking, zijn voldoende onderbouwd en zullen dan ook worden toegewezen.
[aangever]
Immateriële schade
Shockschade is immateriële schade van degene bij wie door het waarnemen van een, aan onrechtmatig handelen van de veroorzaker toe te rekenen, gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Deze immateriële schade kan op grond van het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het ten laste gelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van shockschade. De benadeelde partij [aangever] heeft haar man betrapt terwijl hij een erectie had en met zijn broek op zijn knieën zat. Haar dochter [slachtoffer] stond naast haar vader op dat moment. De rechtbank is van oordeel dat [aangever] daarmee direct werd geconfronteerd met de gevolgen van de ontuchtige handelingen. Dit heeft een hevige emotionele shock teweeg gebracht bij [aangever] . In de vordering is onderbouwd dat bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld en dat de benadeelde partij zich onder behandeling heeft laten stellen van een psychiater. De rechtbank zal het verzoek om die schade te vergoeden dan ook toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-.
Materiële schade
Dit deel van de vordering betreft de gevorderde reiskosten en de kosten voor het eigen risico. Nu is voldaan aan de vereisten van shockschade, komt de materiële schade van [aangever] voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten naar hulpverleners (€1.023,12) komen naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking, zijn voldoende onderbouwd en zullen dan ook worden toegewezen. De schadepost die ziet op vergoeding van het eigen risico is onvoldoende onderbouwd. [aangever] zal dan wat betreft deze schadepost ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Conclusie
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.811,44. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 7 mei 2019.
De vordering van benadeelde partij [aangever] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.523,12. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 7 mei 2019. Daarnaast zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade wordt vergoed, de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 2 zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’ heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
o Verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak.
o Verdachte meewerkt met een persoonlijkheidsonderzoek en zich laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 311,44 aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 2.811,44 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 38 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangever] van € 1.023,12 aan materiële schade en € 1.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [aangever] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangever] , een bedrag te betalen van € 2.523,12 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 35 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2022.
Mr. M.F. Gielissen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeknummer ONRBC20618, gesloten op 18 augustus 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 7-10.
3.Het proces-verbaal van uitwerking studioverhoor, p. 72-92.
4.De verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting van 14 juni 2022.
5.Bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 4-5.
6.Bijlage bij proces-verbaal van aangifte, p. 20-22.
7.Gespreksverslag Veilig Thuis van 16 januari 2020, p. 147-149.
8.Brief van Veilig Thuis van 29 april 2020, p. 153-156.