ECLI:NL:RBGEL:2022:3393
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met diefstal en verduistering
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat. Dit bedrag werd aanvankelijk door de officier van justitie geschat op € 112.592,43, maar tijdens de zitting werd dit bedrag aangepast naar € 74.342,42. De aanpassing was het gevolg van de verjaring van een deel van de feiten waarop de tenlastelegging betrekking had.
De verdachte, geboren in 1955, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.W.G.J. IJsseldijk. De raadsman voerde aan dat de vordering afgewezen moest worden vanwege de bepleite vrijspraak in de strafzaak. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verdachte op dezelfde datum, 4 juli 2022, vrijgesproken was van de tenlastegelegde feiten. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kon worden toegewezen, aangezien er geen basis was voor de ontneming.
De rechtbank heeft uiteindelijk de vordering van de officier van justitie afgewezen, waarmee de rechtbank de beslissing van de officier van justitie om het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen, niet heeft gevolgd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken in de zitting.