ECLI:NL:RBGEL:2022:3392
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Partiële niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie door verjaring en vrijspraak voor diefstal en verduistering
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal door middel van valse sleutels en verduistering in dienstbetrekking. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een geldbedrag van ongeveer € 112.592,43 van een slachtoffer, waarbij de verdachte gebruik zou hebben gemaakt van valse sleutels en bankpassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat een deel van de tenlastegelegde feiten verjaard was, waardoor het Openbaar Ministerie voor dat deel niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de datum van 10 april 2021 als eerste daad van vervolging aangemerkt, waardoor de verjaringstermijn van twaalf jaar werd gestuit. Dit leidde tot de conclusie dat de feiten die vóór 10 april 2009 plaatsvonden, niet meer vervolgd konden worden.
Tijdens de zitting heeft de officier van justitie gepleit voor een veroordeling van de verdachte, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. De rechtbank heeft in haar overwegingen geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zonder toestemming van het slachtoffer handelde. De rechtbank merkte op dat het slachtoffer niet door de politie was gehoord, wat de bewijsvoering verder bemoeilijkte. Hierdoor heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam, werd deze vordering niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs en de impact van verjaring op strafvervolging.