ECLI:NL:RBGEL:2022:3390

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
9613126
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de klachtplicht en verjaring in een aannemingsovereenkomst met betrekking tot gebreken aan een gebouwde schuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, die een schuur heeft gebouwd in opdracht van de eiser. De eiser heeft gesteld dat er gebreken zijn aan de schuur, maar de gedaagde heeft aangevoerd dat de eiser te laat heeft geklaagd over deze gebreken. De procedure is gestart na een ingebrekestelling van de eiser aan de gedaagde, waarin de eiser verzocht om gebreken te verhelpen. De gedaagde heeft echter niet gereageerd op de klachten van de eiser, wat heeft geleid tot een sommatie en uiteindelijk deze rechtszaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken, zoals vereist volgens artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek. De eiser heeft niet aangetoond wanneer hij op de hoogte was van de gebreken en heeft daarmee niet voldaan aan zijn stelplicht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde terecht heeft betoogd dat de klachtplicht is geschonden en dat de eiser zijn rechten heeft verloren door het te laat indienen van de klacht. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige klachten in het kader van aanneming van werk en de gevolgen van het niet voldoen aan de klachtplicht. De eiser is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde, die zijn kosten heeft kunnen verhalen in deze procedure.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9613126 \ CV EXPL 22-1 \ 42693 \ 44343
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. M.T. Somohardjo (DAS)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.C. de Jong
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 maart 2022 en de daarin genoemde processtukken
- productie 12 van de zijde van [eiser]
- productie 3 van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juni 2022.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in opdracht van [eiser] een schuur gebouwd. De oplevering vond eind september 2011 plaats. Bij de oplevering zijn door [eiser] geen gebreken geconstateerd of gemeld. Op 29 september 2011 heeft [gedaagde] een factuur voor zijn werkzaamheden gestuurd van € 22.765,01 incl. btw. Deze factuur is door [eiser] betaald.
2.2.
[eiser] heeft op 5, 6 en 8 oktober 2020 een whatsappbericht met telkens dezelfde tekst aan [gedaagde] gestuurd waarin hij vraagt of [gedaagde] een timmerman heeft gevonden die naar het dak van de schuur kan kijken. [gedaagde] heeft niet op de berichten van [eiser] gereageerd.
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] op 11 januari 2021 een ingebrekestelling gestuurd. In de brief staat dat de schuur een gebrek heeft, namelijk dat de dakconstructie op diverse plaatsen inzakt waardoor het dak is gaan golven en de deur is gaan klemmen. In de brief wordt [gedaagde] verzocht om de gebreken binnen twee weken te verhelpen.
2.4.
DAS heeft op 5 februari 2021 namens [eiser] een sommatie aan [gedaagde] gestuurd.
2.5.
Schade-expert EMN (verder: EMN), ingeschakeld door [eiser] , heeft in maart/april 2021 onderzoek gedaan naar de schuur. [gedaagde] is voor dit onderzoek uitgenodigd, maar is niet verschenen. EMN heeft op 3 augustus 2021 een expertiserapport opgemaakt (waarin [eiser] als partij 1 wordt aangeduid en [gedaagde] als partij 2) en heeft daarin onder meer het volgende vastgesteld:
“(…)Probleemstelling:enkele jaren na de bouwwerkzaamheden heeft partij 1 een lichte doorbuiging van het dak geconstateerd, echter heeft deze hier in eerste instantie geen conclusie aan verbonden. Na verloop van tijd verergerde de doorbuiging van het dak en heeft partij 1 in 2020 contact opgenomen met partij 2 om het gebrek kenbaar te maken(…)”.
2.6.
Op 13 augustus 2021 heeft DAS aan [gedaagde] laten weten dat [eiser] niet langer nakoming vordert, maar vervangende schadevergoeding van € 20.813,25. [gedaagde] heeft daarna de aansprakelijkheidsstelling van de hand gewezen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, hierna letterlijk weergegeven, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
a. € 18.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 althans vanaf de dag van de dagvaarding
b. de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.555,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021
c. de expertisekosten van € 2.813,25
d. de proceskosten
II. subsidiair de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
a. € 18.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2021 althans vanaf de dag van de dagvaarding
b. de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.555,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding
c. de expertisekosten van € 2.813,25
d. de proces- en nakosten
III. meer subsidiair de veroordeling van [gedaagde] :
a. om binnen twaalf weken na betekening van dit vonnis alle door EMN geconstateerde gebreken deugdelijk te herstellen op de door EMN bepaalde manier, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft, met een maximum van € 18.000,00, waarbij ook eventuele verborgen gebreken dienen te worden hersteld
b. de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.555,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding
c. de expertisekosten van € 2.813,25
d. de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Partijen hebben een aanneemovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] een schuur zou bouwen en deugdelijk zou opleveren. [eiser] heeft gebreken geconstateerd, die vervolgens door EMN zijn vastgesteld. Primair is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Omdat [gedaagde] meerdere malen is verzocht de gebreken te herstellen, maar deze niet binnen de gestelde termijnen heeft hersteld, is hij in verzuim. [eiser] vordert daarom vervangende schadevergoeding.
Subsidiair heeft [gedaagde] zijn waarschuwingsplicht ex artikel 7:754 BW geschonden en daarmee onrechtmatig gehandeld. [gedaagde] had als professionele partij [eiser] moeten waarschuwen voor de gebrekkige constructie, de werkwijze en de materiaalkeuze. Omdat [gedaagde] dit heeft nagelaten, heeft [eiser] schade geleden.
Meer subsidiair dient [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst na te komen en de gebreken alsnog te herstellen. [eiser] vordert dan ook nakoming van de overeenkomst.
[gedaagde] is daarnaast de buitengerechtelijke incassokosten, de rente en de expertisekosten van EMN verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] dan wel afwijzing van de vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Kern
4.1.
[gedaagde] betoogt, naast dat er geen sprake is van een gebrek en dat het lichtjes doorhellen van een schuurdak niet abnormaal is, dat [eiser] te laat is met zijn klacht. Dit verweer van [gedaagde] slaagt.
Op tijd klagen
4.2.
Op grond van artikel 6:89 BW kan een schuldeiser ( [eiser] ) op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ( [gedaagde] ) daarover heeft geprotesteerd.
Of er op tijd is geklaagd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.3.
Het beroep op de klachtplicht is een bevrijdend verweer. In die zin rust de stelplicht en bewijslast van het te laat klagen op [gedaagde] . Maar dat geldt niet voor de vraag of, en zo ja op welk moment, er door de partij die klaagt aan de andere partij te kennen is gegeven dat er een gebrek is. Over die vraag is het de klager ( [eiser] ) die gemotiveerd moet stellen en zo nodig bewijzen dat en wanneer hij op de hoogte raakte van het gebrek. Dat komt omdat hij degene is die weet wanneer en hoe hij daarvan op de hoogte raakte.
Aan die stelplicht heeft [eiser] niet voldaan en dat komt door het volgende.
4.3.1.
[eiser] stelt in de dagvaarding dat hij ‘
ergens in oktober 2020’ constateerde dat de dakconstructie is ingezakt en dat de deur klemde. Volgens [gedaagde] is dat niet juist. Uit het rapport van EMN, dat is opgesteld aan de hand van door [eiser] gegeven informatie, blijkt dat [eiser] eerder al een doorbuiging in het dak zag, namelijk: ‘
enkele jaren na de bouwwerkzaamheden’. [eiser] wist dus volgens [gedaagde] al langer van de gestelde doorbuiging dan hij in de dagvaarding doet voorkomen.
4.3.2.
[eiser] heeft ter zitting verteld dat hij
na enkelejaren een lichte golving in het dak waarnam, los van het klemmen van de schuurdeur in 2020. Toen daarop is doorgevraagd op de zitting, gaf [eiser] uiteindelijk aan dat dat
een jaar of twee eerderwas dan toen de door hem ingeschakelde timmerman kwam naar aanleiding van de klemmende deur. Dat zou dan dus in 2018 zijn geweest. Bij deze stand van zaken is niet duidelijk of [eiser] enkele jaren na de bouw - bijvoorbeeld drie of vier jaar later in 2014 of 2015 - of later in 2018, of ergens in de tussenliggende periode, heeft geconstateerd dat het dak golfde. Dat dit nu onduidelijk is, komt doordat [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Hij heeft op dit punt ook geen bewijs aangeboden.
4.4.
[gedaagde] heeft op zijn beurt verder voldoende gesteld over schending van de klachtplicht door [eiser] .
Hij heeft immers naar voren gebracht dat de klachtplicht is aangevangen vanaf het moment dat [eiser] zou hebben waargenomen dat het dak op bepaalde plaatsen golfde. Dat is juist. Op dat moment was het uiterlijk waarneembaar dat er wat loos zou zijn aan het dak.
Ook heeft [gedaagde] onderbouwd naar voren gebracht dat [eiser] de klachttermijn heeft overschreden door het tijdsverloop tussen dat aanvangsmoment en het moment van klagen in 2020. [eiser] had na waarneming van het beweerdelijke gebrek zo snel mogelijk in de richting van [gedaagde] moeten optreden. Maar dat heeft hij niet gedaan. Zelfs als wordt uitgegaan van het - voor [eiser] minst ongunstige - scenario dat het aanvangsmoment in 2018 zou liggen, heeft [eiser] te lang gewacht met protesteren.
De volgende twee omstandigheden, aangevoerd door [gedaagde] en onvoldoende weersproken door [eiser] , spelen daarbij ook nog een rol.
-Toen [eiser] de golving waarnam was er al zeven jaar verstreken. Daarna duurde het nog eens twee jaar voordat [gedaagde] daarvan op de hoogte is gesteld.
[gedaagde] heeft door dit verloop van tijd nadeel geleden aangezien het voor hem lastig was om in 2020 nog te gaan achterhalen wat de precieze feitelijke gang zaken is geweest. Zo voerde [gedaagde] aan dat hij inmiddels geen administratie meer had van de bouw van de schuur.
-Daarnaast is een aanvankelijk lichte doorbuiging van het dak door verloop van tijd steeds minder eenvoudig te herstellen. Als gevolg van het afwachten door [eiser] liep de schade dus alleen maar op en werd het ook bezwaarlijker voor [gedaagde] om tot herstel over te gaan.
4.5.
De kantonrechter komt dan ook tot het eindoordeel dat [eiser] niet tijdig heeft geklaagd over de door hem gestelde gebreken aan het dak. Gevolg van het te laat klagen is dat [eiser] alle rechten en bevoegdheden verliest die hem op grond van de beweerdelijke gebrekkigheid ten dienste stonden.
Conclusie
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.7.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proces- en nakosten. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 996,00 aan salaris gemachtigde, alsmede € 124,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op