ECLI:NL:RBGEL:2022:3386

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
C/05/404666 / KZ ZA 22-84
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van toegang en levering van nutsvoorzieningen in kort geding

In deze zaak heeft eiser, een besloten vennootschap, een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden, eveneens besloten vennootschappen, met als doel de toegang tot schoolgebouwen en een sporthal te waarborgen en de levering van nutsvoorzieningen te continueren. De voorzieningenrechter heeft op 28 juni 2022 uitspraak gedaan. Eiser stelt dat de toegangswegen op het terrein van gedaagden openbare wegen zijn en dat gedaagden verplicht zijn om het gebruik van deze wegen door eiser en haar huurders te dulden. Gedaagden betwisten dit en stellen dat de wegen privé zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vraag of de toegangswegen openbare wegen zijn, niet in kort geding kan worden vastgesteld, omdat hiervoor nader bewijs nodig is. Ook de vordering om de toegangswegen als noodwegen aan te wijzen, wordt afgewezen, omdat dit een constitutieve beslissing betreft die niet in kort geding kan worden genomen. Eiser heeft verder gesteld dat zij recht heeft op een erfdienstbaarheid ten laste van de toegangswegen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit recht niet is verworven. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/404666 / KZ ZA 22-84
Vonnis in kort geding van 28 juni 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Stokdijk te Arnhem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. P.J.A. Plattel te Arnhem.
De eisende partij zal hierna ‘ [eiser] ’ worden genoemd. De gedaagde partij zal hierna ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ worden genoemd en gezamenlijk worden aangeduid met ‘ [gedaagden] ’ (in vrouwelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 17 december 2020 heeft [gedaagden] een terrein van 75 hectare groot met daarop diverse gebouwen (hierna: het terrein) gekocht van de Stichting [naam stichting] en haar moederorganisatie Stichting [naam stichting] . Van deze verkoop zijn uitgezonderd een sporthal waarop de gemeente [vestigingsplaats] een opstalrecht had gevestigd en een aantal schoolgebouwen die op het terrein zijn gelegen. De eigendom van deze gebouwen en het terrein waarop de sporthal is gelegen, is op grond van artikel 108 van de Wet op de Expertise Centra overgegaan op de gemeente [vestigingsplaats] . De sporthal en schoolgebouwen hebben geen rechtstreekse verbinding op de openbare weg en een deel van de gebouwen heeft geen rechtstreekse aansluiting op de nutsvoorzieningen. Daarom is in artikel 18 van de koopovereenkomst van 17 december 2020, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:
“(…)
1. Koper zal medewerking verlenen aan het vestigen van een recht van overpad dat met de gemeente [vestigingsplaats] is overeengekomen, om te komen naar de openbare weg, dat voor wat betreft de lengte en de breedte is gemaximeerd overeenkomstig het huidige wegenstelsel en op de hierna volgende tekening schetsmatig is aangegeven, en het vestigen van een recht op van opstal voor eventuele infrastructuur leidingen (met en daarbij behorende exploitatieovereenkomst met verdeling van kosten) t.b.v. de navolgende kadastrale percelen. (…) E.e.a. zoals aangegeven in de dataroom bestand van de bijlage bij dit koopcontract. Indien Koper ten gevolge van toekomstige gebiedsontwikkeling en optimalisatie daarvan wenst dat het recht van overpad elders wordt uitgeoefend, zal koper zulks kunnen voorstellen aan de eigenaar van het dienende erf, die de medewerking aan dat gewijzigde overpad of opstalrecht niet op onredelijke gronden zal weigeren.
2. Koper zal medewerking verlenen aan het vestigen van een recht van overpad dat met de gemeente [vestigingsplaats] is overeengekomen, om te komen naar de openbare weg, dat voor wat betreft de lengte en de breedte is gemaximeerd overeenkomstig het huidige wegenstelsel en op de hierna volgende tekening schetsmatig is aangegeven. Tevens heeft koper het recht de erfdienstbaarheid naar aard, omvang en ligging te wijzigen in de toekomst om gebiedsontwikkeling te optimaliseren. En het vestigen van een rechtbank van opstal voor eventuele infrastructuur leidingen (met en daarbij behorende nader over te komen exploitatieovereenkomst) t.b.v. de navolgende kadastrale percelen, (…) E.e.a. zoals aangegeven in de dataroom bestand van de bijlage bij dit koopcontract.”
2.2.
In de bijlage bij het koopcontract is een dataroom bestand gevoegd. Dit bestand bevat een conceptovereenkomst tussen [naam stichting] en de gemeente [vestigingsplaats] , waarin onder meer het volgende is bepaald:
“(…)
Dat voor kavels (…) ook wel gezamenlijk genoemd de voormalige onderwijsgebouwen – het volgende wordt afgesproken:
- Recht van overpad ten behoeve van de voormalige onderwijsgebouwen over de overige percelen, via de korst mogelijke route naar de openbare weg.
- Recht van opstal voor de noodzakelijke nutsvoorzieningen ten behoeve van rechtstreekse aansluiting op het openbare net van de voormalige onderwijsgebouwen.
- Dat partijen een exploitatieovereenkomst sluiten ten behoeve van het instand houden, het onderhoud en de jaarlijkse kosten van de wegen en infrastructuur waarin tevens een kostenverdeling wordt overeengekomen t.b.v. de wegen en voorzieningen om te komen op de openbare weg en t.b.v. de aansluiting op de openbare nutsvoorzieningen.
(…)”
2.3.
Op 23 december 2020 hebben [naam stichting] en [naam stichting] het terrein (met uitzondering van de schoolgebouwen en de sporthal) aan [gedaagden] geleverd.
2.4.
Bij brief van 13 januari 2021 heeft de gemeente [vestigingsplaats] aan [gedaagde 2] bericht:
“(…)
Het bepaalde in artikel 18 van de voormelde koopovereenkomst tussen [naam stichting] en de [naam stichting] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds dient te worden aangemerkt als een derdenbeding als bedoeld in artikel 6:253 Burgerlijk Wetboek (BW). Het bepaalde in genoemd artikel 18 schept immers voor de gemeente [vestigingsplaats] (als derde) het recht om van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te vorderen (althans jegens hen een beroep daarop te doen) dat deze laatsten meewerken aan de vestiging van een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van de percelen ter zake van de Onderwijsgebouwen en de Sporthal, om te komen en te gaan naar de openbare weg.
(…)
Gelet op het vorenstaande verzoeken wij namens de gemeente [vestigingsplaats] hierdoor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om onvoorwaardelijk en onherroepelijk mee te werken aan de notariële vestiging van bovenbedoelde erfdienstbaarheidin geval daten uiterlijk op de dag dat de gemeente [vestigingsplaats] de eigendom van de percelen ter zake van de Onderwijsgebouwen en de Sporthal levert aan een (of meer) ander(en) dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , (…)”
2.5.
Bij brief van 25 januari 2021 heeft [gedaagden] aan de gemeente [vestigingsplaats] onder meer bericht:
“(…)
Beide vennootschappen verklaren hierbij dat zij de verplichting zoals is opgenomen in de desbetreffende koopovereenkomst, zakelijk weergegeven het accepteren van een erfdienstbaarheid tot het verlenen van overpad/weg om te voet te gaan naar de betreffende percelen, uiteraard jegens de Gemeente zullen respecteren. In het geval de gemeente derhalve aan hen vraagt tot uitvoering van de notariële vestiging daarvan over te gaan (voor rekening van de Gemeente), zullen zij daar hun medewerking aan verlenen, maar willen zij (uiteraard) dan wel eerst de tekst van deze akte beoordelen, in welk geval de Gemeente reeds thans wordt gevraagd voldoende tijdig deze tekst aan ons ter beoordeling voor te leggen.
(…)”
2.6.
Op 16 februari 2021 heeft de gemeente [vestigingsplaats] de onderwijsgebouwen en sporthal verkocht aan [eiser] . De levering daarvan heeft op 16 maart 2021 plaatsgevonden.
2.7.
Bij e-mail van 8 november 2021 heeft [eiser] [gedaagden] een conceptakte ter vestiging van een erfdienstbaarheid en een opstalrecht voorgelegd. Partijen zijn daarover met elkaar in overleg getreden maar zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.8.
[eiser] heeft de onderwijsgebouwen en sporthal met ingang van 3 mei 2022 verhuurd aan de gemeente [vestigingsplaats] ten behoeve van de tijdelijke opvang van vluchtelingen uit Oekraïne. De panden zijn daarvoor in mei 2022 gereed gemaakt.
2.9.
Op of omstreeks 23 mei 2022 heeft [gedaagden] de toegang tot de schoolgebouwen en sporthal vanaf de [adres] , de [adres] en de [adres] geblokkeerd. Ook de bermen en parkeervoorzieningen langs de wegen waren geblokkeerd. Korte tijd later zijn de blokkades weer ongedaan gemaakt.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagden] zal verbieden de toegang tot de percelen gemeente [naam gemeente] [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] over het bestaande wegennet op het terrein van de voormalige [naam stichting] , althans over de op de als productie 6 overgelegde tekening geel gemarkeerde wegen en perceelsgedeelten, op welke wijze dan ook te belemmeren alsmede hen te verbieden het gebruik van dit wegennet, inclusief alle daarbij behorende bermen, voorzieningen, inritten en verbindingswegen door [eiser] en de bevoegde gebruikers van haar percelen, op welke wijze dan ook te belemmeren, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] hiermee in strijd handelt, met een maximum van € 1.000.000, één en ander totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is vastgesteld dat [gedaagden] niet gehouden is het gebruik van deze wegen door [eiser] , haar rechtsopvolgers of bevoegde huurders of gebruikers van de percelen kadastraal bekend gemeente [naam gemeente] [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] te dulden,
2. de op de als productie 6 overgelegde tekening geel gemarkeerde gedeelten van de [adres] , de [adres] , de [adres] en de [adres] alsmede de op deze tekening geel gemarkeerde gedeelten van de aan gedaagden toebehorende percelen - voor zover noodzakelijk - aan te wijzen als noodweg ten behoeve van de ontsluiting van de percelen van eiseres kadastraal bekend gemeente [naam gemeente] [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] op de openbare [adres] ,
3. [gedaagden] zal veroordelen de levering van nutsvoorzieningen ten behoeve van de percelen van [eiser] , kadastraal bekend gemeente [naam gemeente] [perceelnummer] , [perceelnummer] , [perceelnummer] en [perceelnummer] te continueren en het verbruik met [eiser] af te rekenen op basis van het door de tussenmeters geregistreerde verbruik tegen de tarieven zoals die aan [gedaagden] zelf in rekening worden gebracht, vermeerderd met eventuele bijkomende kosten, één en ander totdat [eiser] rechtstreekse aansluitingen op de diverse netwerken heeft bewerkstelligd en de daartoe noodzakelijke opstalrechten zijn gevestigd, één en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden die levering staken, met een maximum van€ 1.000.000,00,
alsmede [gedaagden] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
[eiser] legt tegen de achtergrond van voormelde feiten aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] is gehouden om [eiser] de toegang tot de schoolgebouwen en sporthal te verlenen over de toegangswegen die op het terrein zijn gelegen. Afgezien van de [adres] zijn de in het petitum van de dagvaarding genoemde toegangswegen op het terrein, inclusief de bermen met inritten en de verbindingswegen naar de onderwijsgebouwen, openbare wegen waarover [gedaagden] alle verkeer en dus ook het verkeer ten behoeve van de percelen van [eiser] heeft te dulden. [eiser] verlangt voorts dat de [adres] als noodweg wordt aangewezen. Dit geldt eveneens voor de overige genoemde toegangswegen op het terrein, indien en voor zover geoordeeld wordt dat deze wegen niet als openbare weg zijn aan te merken.
[eiser] kan daarnaast aanspraak maken op een recht van erfdienstbaarheid ten laste van de wegen. Voorts is [eiser] van mening dat zij tot het moment waarop er opstalrechten zijn gevestigd op de leidingen voor nutsvoorzieningen en een rechtstreekse aansluiting op de betreffende netwerken een feit is, zij aanspraak kan maken op continuering van de levering van (een deel van de) nutsvoorzieningen door [gedaagden] , tegen vergoeding van de verbruikskosten.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. De schoolgebouwen en sporthal zijn verhuurd aan de gemeente [vestigingsplaats] met de bedoeling om daarin op korte termijn vluchtelingen uit Oekraïne op te vangen. Deze gebouwen kunnen echter niet in gebruik worden genomen zolang [gedaagden] blokkades op de toegangswegen kan blijven opwerpen en de levering van gas, water en/of elektriciteit kan staken. De gevraagde voorziening strekt ertoe dit te voorkomen zodat de gebouwen zo spoedig mogelijk in gebruik kunnen worden genomen. Daarmee is het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening gegeven.
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vorderingen van [eiser] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering die in een eventuele bodemprocedure aan de orde zou zijn. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De voorzieningenrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
4.3.
Als onweersproken staat vast dat [gedaagde 2] geen eigenaar meer is van het terrein. De vorderingen jegens [gedaagde 2] zullen dan ook als ongegrond worden afgewezen.
4.4.
Ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde 1] wordt overwogen als volgt.
4.5.
Vast staat dat de schoolgebouwen en de sporthal volledig zijn ingesloten door de percelen die eigendom zijn van [gedaagde 1] en dat er geen rechtstreekse verbinding bestaat tussen deze gebouwen en de openbare weg. De gebouwen kunnen daarom alleen worden bereikt via een aantal wegen die op het terrein zijn gelegen, te weten de [adres] , de [adres] , de [adres] en de [adres] (hierna: de toegangswegen). Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde 1] moet dulden dat derden de toegangswegen op het terrein gebruiken om de schoolgebouwen en de sporthal te kunnen bereiken.
4.6.
[eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde 1] alle verkeer over de toegangswegen moet dulden in de eerste plaats omdat de toegangswegen volgens haar openbare wegen zijn in de zin van artikel 4 van de Wegenwet. Op grond van dat artikel is een weg onder meer openbaar wanneer hij, kort gezegd, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest. Volgens [eiser] is aan dit vereiste voldaan omdat de schoolgebouwen bereikbaar waren via het wegenstelsel op het terrein dat voor eenieder openbaar toegankelijk was. [gedaagde 1] heeft die stelling gemotiveerd betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de wegen niet bij het kadaster zijn vermeld en dat altijd duidelijk is gemaakt dat het terrein privégebied betreft waarop alleen gewandeld mocht worden.
4.7.
Gelet op het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vraag of de toegangswegen als openbare wegen moeten worden aangemerkt, zich niet leent voor behandeling in kort geding. Zonder nadere bewijsvoering kan namelijk niet worden vastgesteld of de wegen gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor eenieder toegankelijk zijn geweest. Hiervoor is nader onderzoek nodig en gelet op de beperkingen van een kort geding procedure is daarvoor in deze procedure geen plaats. Voor een dergelijk onderzoek is de bodemprocedure de aangewezen weg. In dit kort geding kan derhalve niet worden vastgesteld dat de toegangswegen openbare wegen zijn en [gedaagde 1] daarom alle verkeer op die wegen moeten dulden.
4.8.
[eiser] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat – indien en voor zover geoordeeld wordt dat de toegangswegen geen openbare wegen zijn – [gedaagde 1] het verkeer op de toegangswegen moet dulden omdat dit noodwegen zijn in de zin van artikel 5:57 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [eiser] heeft daartoe eveneens een vordering ingesteld. Die vordering komt erop neer dat zij verlangt dat de voorzieningenrechter de toegangswegen vaststelt als noodwegen. Het vaststellen van een noodweg, zijnde een constitutieve beslissing, is in kort geding echter niet mogelijk. In kort geding kan enkel een voorlopige voorziening worden gegeven en kan niet een rechtsverhouding worden vastgesteld. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen. Dit brengt met zich dat niet gebleken is dat [gedaagde 1] verkeer op de toegangswegen moet dulden omdat sprake is van noodwegen in de zin van voormeld artikel.
4.9.
[eiser] heeft ten slotte aan het onder 1. gevorderde ten grondslag gelegd dat zij een verkregen recht tot vestiging van een erfdienstbaarheid heeft ten laste van de toegangswegen op het terrein. Zij heeft in dit verband gesteld dat [gedaagden] zich in artikel 18 van de koopovereenkomst van 17 december 2020 (zie hiervoor 2.1.) door middel van een derdenbeding heeft verbonden jegens de toekomstige eigenaren van de schoolgebouwen en de sporthal om mee te werken aan de vestiging van een erfdienstbaarheid van weg. [eiser] wordt niet in dit betoog gevolgd. In voormeld artikel 18 is weliswaar een derdenbeding opgenomen maar dit derdenbeding schept enkel voor de gemeente [vestigingsplaats] als derde het recht om van [gedaagden] te vorderen dat zij zal meewerken aan de vestiging van de erfdienstbaarheid van weg. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat [gedaagden] en de gemeente [vestigingsplaats] ook hebben afgesproken dat [gedaagden] zal meewerken aan de notariële vestiging van de erfdienstbaarheid wanneer en uiterlijk op de dag dat de gemeente [vestigingsplaats] de eigendom van de gebouwen levert aan een ander dan [gedaagden] Vast staat echter dat de gemeente [vestigingsplaats] daartoe uiteindelijk niet is overgegaan. De gebouwen zijn derhalve zonder de erfdienstbaarheid te vestigen overgedragen aan [eiser] . Nu het derdenbeding uit artikel 18 van de koopovereenkomst van 17 december 2020 niet mede ten behoeve van de rechtsopvolgers van de gemeente [vestigingsplaats] is gemaakt, kan [eiser] zich daar niet met succes op beroepen. Niet aannemelijk is dan ook geworden dat [eiser] een verworven recht heeft tot vestiging van een erfdienstbaarheid. Voor een verbod tot het belemmeren van de percelen waarop de schoolgebouwen en de sporthal zijn gelegen, is daarom geen plaats. Het onder 1. gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
Dan is de vraag aan de orde of [gedaagde 1] de nutsvoorzieningen via haar netwerk/aansluitingen moet doorleveren aan de schoolgebouwen en de sporthal. [eiser] is naar eigen zeggen nog in overleg om opstalrechten te vestigen en volgens [eiser] is het in lijn met de afspraken om de levering van de nutsvoorziening aan de gebouwen in de tussentijd te blijven continueren. [eiser] miskent hiermee echter dat op [gedaagde 1] geen contractuele of wettelijke verplichting rust om de nutsvoorzieningen via haar eigen netwerk/aansluitingen aan [eiser] te leveren. Het beginsel van contractsvrijheid brengt onder meer mee dat het in beginsel eenieder vrijstaat wel of niet een overeenkomst aan te gaan, een overeenkomst aan te gaan met wie men wil en de inhoud, de werking en de voorwaarden van een overeenkomst naar eigen inzicht te bepalen. [gedaagde 1] kan derhalve de door [eiser] gewenste levering van de nutsvoorzieningen weigeren, tenzij dit onrechtmatig is jegens [eiser] . Dit laatste is niet gesteld en is evenmin gebleken. [gedaagde 1] hoeft geen verantwoordelijkheid te dragen voor het leveren van nutsvoorzieningen aan [eiser] . De vordering die daartoe strekt zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.692,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.
lt