ECLI:NL:RBGEL:2022:3361

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
9725752
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en onrechtmatige daad in relatie tot de verkoop van een bedrijfsauto

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter in Nijmegen, vordert eiseres, een onderneming die beveiligingsdiensten levert, betaling van een openstaande vordering van € 4.711,24 van gedaagde, een garagebedrijf. De vordering is gebaseerd op een tekortkoming in de nakoming van een koopovereenkomst van 26 februari 2016, waarbij gedaagde een bedrijfsauto aan eiseres heeft verkocht. Eiseres stelt dat gedaagde de bedrijfsauto op 5 juli 2018 wederrechtelijk heeft weggenomen. Gedaagde betwist deze claim en stelt dat er een regeling is getroffen waarbij eiseres de auto heeft ingeleverd in ruil voor het laten vallen van openstaande vorderingen.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd om haar stelling dat de bedrijfsauto zonder toestemming is weggenomen te onderbouwen. De kantonrechter concludeert dat gedaagde zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst is nagekomen en dat er geen sprake is van een tekortkoming. Bovendien is de stelling van eiseres over de onrechtmatige daad niet komen vast te staan, aangezien gedaagde een valide verklaring heeft gegeven over de wijze waarop hij de bedrijfsauto in bezit heeft gekregen.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn vastgesteld op € 498,00. Dit vonnis is uitgesproken op 8 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 9725752 \ CV EXPL 22-745
Vonnis van 8 juli 2022
in de zaak van
[eiseres],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
voorheen bijgestaan door gemachtigde mr. J.J.F.M. Konings (Invorderingsbedrijf B.V.), thans procederend in persoon en vertegenwoordigt door haar statutair bestuurder,
tegen
[gedaagde],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. A.A.M. van der Steen (DAS Rechtsbijstand Amsterdam).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 april 2022
- het e-mailbericht van 7 juni 2022 waarin mr. J.J.F.M. Konings meedeelt zich te onttrekken als gemachtigde van [eiseres]
- de mondelinge behandeling van 7 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft een onderneming die beveiligingsdiensten levert. [gedaagde] exploiteert een garagebedrijf. Tussen [eiseres] en [gedaagde] heeft enige jaren een zakelijke relatie bestaan. [gedaagde] verrichtte onder meer het onderhoud van diverse auto’s van [eiseres] .
2.2.
Op verzoek van [eiseres] heeft [gedaagde] op 28 januari 2016 op een executieveiling de VW-bus met kenteken: [kenteken] (hierna: de bedrijfsauto) gekocht. Het betrof een door de Belastingdienst geïnitieerde executieveiling van goederen van [eiseres] . De bedrijfsauto is op 26 februari 2016 door [gedaagde] aan [eiseres] verkocht en geleverd. De bedrijfsauto bleef echter geregistreerd staan op naam van [gedaagde] .
2.3.
[gedaagde] heeft op 26 februari 2016 aan [eiseres] een factuur gestuurd ten bedrage van € 5.566,00 (inclusief btw) in verband met de verkoop van de bedrijfsauto. [eiseres] heeft deze factuur voldaan op 11 januari 2017.
2.4.
In de periode oktober 2016 t/m mei 2018 heeft [gedaagde] diverse facturen aan [eiseres] gestuurd, die [eiseres] allen onbetaald heeft gelaten:
- 21 oktober 2016 (
diverse reparaties)
1.389,26
- 13 januari 2017 (
diverse reparaties)
1.506,59
- 19 januari 2017 (
diverse reparaties)
386,66
- 20 mei 2017 (
motorrijtuigenbelasting en verzekeringspremie jan 2017 t/m mei 2017 en boete)
562,00
- 2 juni 2017 (
boete)
111,00
- 7 mei 2018 (
motorrijtuigenbelasting en verzekeringspremie juni 2017 t/m april 2018)
1.144,00
2.5.
In de zomer van 2018 komt de bedrijfsauto in bezit van [gedaagde] . [gedaagde] verkoopt en levert de bedrijfsauto aan een medewerker van haar.
2.6.
Op 7 december 2020 verzoekt de heer [statutair bestuurder van eiseres] (statutair bestuurder van [eiseres] ) [gedaagde] het teveel door hem betaalde bedrag terug te betalen en hem de inventaris van de bedrijfsauto te retourneren. Op 12 maart 2021 stuurt de heer [statutair bestuurder van eiseres] namens [eiseres] een e-mail aan [gedaagde] , met onder meer de volgende inhoud:

Helaas hebben wij op onderstaand geen reactie mogen ontvangen. Om het betreffende hoofdstuk te kunnen sluiten het volgende.
Aan u betaalt € 5566,00 factuur 160401 11-01-17
Openstaand posten € 4899,51 door u opgegeven. 07-05-18
Door mij terug te ontvangen €666,49
Naar aanleiding van het door u weg genomen voertuig inclusief inventaris op 05-07-18
4vaks transport box € 544,50 incl. btw
2x enkel vak 's transport box € 847,00 incl. btw a 350,00 excl. btw (…)
Steekmouwen divers € 100,00
Klein materiaal € 50,00
Totaal terug te ontvangen € 2.207,99
Ik hoop hiermee het (vervelende) hoofdstuk te kunnen afsluiten.
Wanneer een reactie uit blijft rest mij niets anders als de zaak uit handen te geven.
2.7.
Op 15 september 2021 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] een sommatiebrief verzonden. Op 21 en 27 september 2021 zijn herhaalde sommatiebrieven verzonden. Op 12 november 2021 heeft de gemachtigde [gedaagde] gereageerd op de sommatiebrieven en [eiseres] verzocht om haar vordering te onderbouwen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – in de kern – dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.711,24 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 29 januari 2022 t/m aan de dag van volledige betaling. Ook vordert [eiseres] de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] primair een tekortkoming in de nakoming door [gedaagde] ten grondslag. Subsidiair beroept [eiseres] zich op de rechtsgevolgen van ontbinding van de op 26 februari 2016 gesloten koopovereenkomst. Meer subsidiair legt [eiseres] een onrechtmatige daad van [gedaagde] ten grondslag aan haar vordering. [gedaagde] zou wederrechtelijk de bedrijfsauto hebben weggenomen van [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] baseert haar vordering op drie verschillende grondslagen. Vanwege de onderlinge samenhang zal de kantonrechter eerst gezamenlijk de primaire en subsidiaire grondslag bespreken.
4.2.
De primaire en subsidiaire grondslag zijn beide gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van een op haar rustende verbintenis uit de tussen partijen op 26 februari 2016 gesloten koopovereenkomst. [eiseres] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten door de bedrijfsauto op 5 juli 2018 weg te nemen bij [eiseres] . De kantonrechter volgt [eiseres] niet in haar redenering. De kernverbintenis die op [gedaagde] rustte was de verkochte zaak met toebehoren in eigendom over te dragen en af te leveren aan [eiseres] (zie artikel 7:9 BW). Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] deze verplichting op 26 februari 2016 is nagekomen. De omstandigheid dat de bedrijfsauto zo’n 2,5 jaar later in de zomer van 2018 weer in bezit is gekomen van [gedaagde] kan bezwaarlijk worden aangemerkt als een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit hoofde van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Nakoming is dan ook niet meer aan de orde en er is geen sprake van een tekortkoming door [gedaagde] . De vordering van [eiseres] kan dan ook niet worden toegewezen op de primaire of subsidiaire grondslag.
4.3.
[eiseres] heeft meer subsidiair aangevoerd dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door wederrechtelijk de bedrijfsauto bij haar weg te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] hierover verklaard dat [gedaagde] op 5 juli 2018 in de avond de bedrijfsauto heeft weggenomen. [gedaagde] betwist die lezing en heeft verklaard dat partijen een regeling hebben getroffen in verband met een openstaande vorderingen van [gedaagde] op [eiseres] . Partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] de bedrijfsauto zou inleveren bij [gedaagde] , waarop [gedaagde] de openstaande vordering zou laten vallen. Hierop heeft [eiseres] in juni/juli 2018 de bedrijfsauto bij [gedaagde] ingeleverd.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de bedrijfsauto in bezit is gekomen van [gedaagde] . Partijen twisten over de vraag hoe [gedaagde] de bedrijfsauto in bezit heeft gekregen. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] in haar dagvaarding slechts summier heeft toegelicht dat [gedaagde] de bedrijfsauto op 5 juli 2018 zou hebben weggenomen. In haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] deze lezing gemotiveerd betwist en heeft zij een valide verklaring gegeven hoe de bedrijfsauto weer in haar bezit is gekomen. De verklaring van [gedaagde] vindt steun in de feiten. Met name de omstandigheid dat [gedaagde] nimmer enige incassohandelingen heeft verricht met betrekking tot de facturen opgesomd in overweging 2.4 en dat deze niet door [eiseres] zijn voldaan vindt de kantonrechter relevant. Gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] had [eiseres] zijn stelling dat de bedrijfsauto zonder toestemming is weggenomen meer moeten onderbouwen. Van [eiseres] mocht verwacht worden nadere gegevens te verstrekken en de nodige bescheiden in het geding te brengen die steun geven aan haar stelling. Dit heeft [eiseres] nagelaten. Ook na vragen van de kantonrechter die zijn gesteld tijdens de mondelinge behandeling is geen nadere onderbouwing gekomen. Aan het voorgaande verbindt de kantonrechter de conclusie dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [eiseres] toe te laten tot nadere bewijslevering. Dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] is niet komen vast te staan.
4.5.
Geen van de drie door [eiseres] aangevoerde grondslagen kunnen haar vordering dragen. De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] dan ook afwijzen.
4.6.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 498,00 (2,00 punten × € 249,00), zijnde het salaris van haar gemachtigde

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 498,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.
51588