ECLI:NL:RBGEL:2022:3355

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
05/329862-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke gevangenisstraf voor onttrekking van minderjarige aan wettelijk gezag

Op 1 juli 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar driejarige dochter gedurende ongeveer 14 maanden onttrok aan het wettelijk gezag van haar vader. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, met een proeftijd van drie jaar. De verdachte had in strijd met eerdere rechterlijke beschikkingen gehandeld door de minderjarige niet af te geven aan de vader en haar buiten zijn bereik te houden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld en dat er sprake was van een bekennende verdachte, waardoor volstaan kon worden met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank hield rekening met de impact van het handelen van de verdachte op de vader en de minderjarige, en benadrukte de ernst van de onttrekking aan het gezag. De rechtbank nam ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging, waaronder haar motivatie om te werken aan haar situatie na terugkeer in Nederland. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren geëist, maar de rechtbank besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder meldplicht bij de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de vader voor materiële schade en smartengeld voor de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/329862-21
Datum uitspraak : 1 juli 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [1980] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. T.S. van der Horst, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juni 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 augustus 2020 tot en met 21 oktober 2021 te Culemborg en/of elders in Nederland en/of in Frankrijk (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [2017] ), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag (te weten het gezag van [slachtoffer 2] (vader van [slachtoffer 1] )), immers heeft verdachte (telkens):
- in of omstreeks voornoemde periode de minderjarige, te weten [slachtoffer 1] (in strijd met de bij beslissing van de rechtbank dd 24 mei 2018 vastgestelde regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken en/of de informatieplicht) niet afgegeven aan [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 2] niet in staat gesteld de minderjarige bij zich te ontvangen en/of bij zich te laten verblijven en/of (aldus) de minderjarige buiten het bereik van die [slachtoffer 2] gehouden en/of bij [slachtoffer 2] weggehouden en/of die minderjarige (zonder toestemming en/of medeweten van die [slachtoffer 2] ) ondergebracht op een voor [slachtoffer 2] onbekend adres in het buitenland en/of
- in of omstreeks voornoemde periode die [slachtoffer 2] (telkens) niet in staat gesteld
zijn gezag over die minderjarige uit te oefenen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 15-17;
- de beschikking gezag, omgang, informatieplicht en kinderalimentatie van de rechtbank Gelderland van 4 december 2017, zaaknummer [nummer 1] , p. 2228;
- de beschikking ex artikel 1:2532a BW van de rechtbank Gelderland van 24 mei 2018, zaaknummer [nummer 1] , p. 29-34;
- de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober 2018, zaaknummer [nummer 2] , p. 35-39;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2022.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 18 augustus 2020 tot en met 21 oktober 2021 te Culemborg en/of
elders in Nederland en/ofin Frankrijk (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [2017] ), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag (te weten het gezag van [slachtoffer 2] (vader van [slachtoffer 1] )), immers heeft verdachte (telkens):
- in
of omstreeksvoornoemde periode de minderjarige, te weten [slachtoffer 1] (in strijd met de bij beslissing van de rechtbank d.d. 24 mei 2018 vastgestelde regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken en
/ofde informatieplicht) niet afgegeven aan [slachtoffer 2] en
/ofdie [slachtoffer 2] niet in staat gesteld de minderjarige bij zich te ontvangen en
/ofbij zich te laten verblijven en
/of(aldus) de minderjarige buiten het bereik van die [slachtoffer 2] gehouden en
/ofbij [slachtoffer 2] weggehouden en
/ofdie minderjarige (zonder toestemming en/of medeweten van die [slachtoffer 2] ) ondergebracht op een voor [slachtoffer 2] onbekend adres in het buitenland en
/of
- in
of omstreeksvoornoemde periode die [slachtoffer 2] (telkens) niet in staat gesteld
zijn gezag over die minderjarige uit te oefenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gestelde gezag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van drie jaar en met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich meldt bij de reclassering, zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering en meewerkt aan afspraken zoals opgesteld door de betrokken hulpverlenende instanties, zoals het sociaal wijkteam en Atlas. Daarnaast heeft de officier gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van de tijd die zij in verzekering, in voorlopige hechtenis en in overleveringsdetentie heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft gevraagd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis niet op te heffen. In geval van appel zou het kader met voorwaarden namelijk wegvallen, terwijl geen dadelijke uitvoerbaarheid van het vonnis kan worden bevolen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf op te leggen die langer duurt dan het voorarrest. Verdachte heeft gehandeld uit onmacht en wanhoop en haar gedrag kan niet los worden gezien van de verstoorde relatie tussen haar en de vader van [slachtoffer 1] . Verdachte is al voldoende geraakt door alles wat er is gebeurd en de procedures die zijn gaan lopen toen zij is aangehouden. Het ouderlijk gezag van verdachte is inmiddels beëindigd als gevolg van de onttrekking van [slachtoffer 1] aan het gezag van de vader. Verdachte ziet [slachtoffer 1] alleen nog maar onder begeleiding. De raadsman heeft benadrukt dat verdachte sinds haar terugkeer naar Nederland goed heeft meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden, zoals de behandeling bij Kairos. Zowel de reclassering als Kairos zien geen noodzaak voor het stellen van bijzondere voorwaarden, mocht een (deels) voorwaardelijke straf worden opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft haar destijds driejarige dochter [slachtoffer 1] gedurende een periode van ongeveer 14 maanden onttrokken aan het wettelijk gezag van haar vader, [slachtoffer 2] . Zij heeft hiermee in strijd met de gezags en omgangsregeling gehandeld, vastgelegd in rechterlijke beschikkingen. Zij is na een vakantie met [slachtoffer 1] in het buitenland niet meer naar huis teruggekeerd en heeft nooit aan [slachtoffer 1] ’s vader laten weten in welk land zij verbleven. Zij had zich uitgeschreven in Nederland en haar ouders gemachtigd om al haar (financiële) zaken te regelen. In Frankrijk stond zij niet ingeschreven en had zij geen bankrekening of auto op haar naam staan. Naar het oordeel van de rechtbank waren de omstandigheden waaronder zij met [slachtoffer 1] in Frankrijk leefde erop gericht om in ieder geval niet eenvoudig gevonden te kunnen worden. Dat blijkt ook wel uit het feit dat de politie [slachtoffer 1] en verdachte pas na ruim een jaar heeft gelokaliseerd, terwijl de zaak door justitie voortvarend is opgepakt.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk hoe deze onttrekking aan het gezag heeft plaatsgevonden en dat zij [slachtoffer 1] voor een dergelijk lange periode aan het gezag van vader heeft onttrokken, zonder daarin aan hem een teken van leven van hun beiden of in ieder geval van [slachtoffer 1] te geven. Door het handelen van verdachte heeft vader gedurende ruim een jaar in onzekerheid gezeten over het lot van zijn dochter. Hij wist niet waar zij was, of zij veilig en gezond was en hoe het verder met haar ging. De impact daarvan op vader blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Bovendien heeft vader zijn band met [slachtoffer 1] ruim een jaar lang niet kunnen onderhouden en versterken. Dit klemt temeer omdat [slachtoffer 1] op dat moment pas 3 jaar oud was. Het is een feit van algemene bekendheid dat op die leeftijd het hechtingsproces met de ouders nog in volle gang is. Door [slachtoffer 1] op deze leeftijd zo’n lange tijd bij vader weg te houden, heeft verdachte dat proces verstoord. Daarmee heeft zij ook [slachtoffer 1] benadeeld. Verdachte heeft op geen enkel moment stilgestaan bij de impact van haar handelen op vader, zo is ook ter zitting nog gebleken. Ook heeft zij geen rekening gehouden met de (juridische en emotionele) gevolgen voor zowel vader en [slachtoffer 1] als haarzelf, terwijl die in ieder geval deels wel voorzienbaar waren.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 7 juni 2022 en de aanvulling daarop. Daaruit komt naar voren dat verdachte na terugkeer in Nederland een behandeling bij Kairos heeft gevolgd, werk heeft gevonden en op zoek is gegaan naar een woning. Zij is gemotiveerd en heeft zich volledig ingespannen de meldplicht en de behandeling (in het kader van schorsingsvoorwaarden) positief te voltooien. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering ziet geen noodzaak tot verdere interventie, omdat wordt verwacht dat verdachte ook in een vrijwillig kader ondersteuning zal aanvaarden bij het voeren van gesprekken met Atlas Jeugdzorg. De reclassering adviseert dan ook bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Aanvullend heeft de reclassering geadviseerd dat als toch een voorwaardelijke straf wordt opgelegd, als voorwaarden een meldplicht en meewerken aan afspraken met betrokken instanties (Altlas en Sociaal Wijkteam) zouden kunnen worden verbonden. De reclassering zal dan het contact met deze instanties onderhouden en verdachte zal dan alleen met tussenkomst/goedkeuring van de reclassering contact met haar dochter en/of vader mogen hebben.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 4 mei 2022. Daaruit blijkt dat zij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Straf
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend, in het bijzonder gelet op de lange duur van de onttrekking en de jonge leeftijd van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van drie jaar opleggen. Met de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding om medewerking aan afspraken met hulpverlenende instanties in te bedden in bijzondere voorwaarden. Beide ouders moeten nog langere tijd met elkaar door en op dit moment zijn de afspraken rondom de omgang met [slachtoffer 1] nog niet uitgekristalliseerd. Uit het advies van de reclassering volgt dat het contact tussen verdachte en de hulpverlenende instanties hierover aanvankelijk moeizaam verliep. Door de tussenkomst/begeleiding van de reclassering is daar verbetering in gekomen. Om deze positieve ontwikkeling te bestendigen, mede gelet op de nog steeds precaire verhouding tussen de ouders, acht de rechtbank begeleiding door de reclassering hierin voorlopig nog aangewezen. Dat geldt eveneens voor de begeleiding bij het onderhouden van het contact met [slachtoffer 1] en/of haar vader. Dit is uiteindelijk ook in het belang van [slachtoffer 1] .
De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte zich meldt bij de reclassering en zich blijft melden, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De rechtbank zal in aanvulling daarop bepalen dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering haar in het kader van het toezicht geeft. Tot slot zal de rechtbank bepalen dat verdachte meewerkt aan de gemaakte afspraken zoals opgesteld door de betrokken hulpverlenende instanties, waaronder het sociaal wijkteam en Atlas, en dat zij enkel met tussenkomst en/of goedkeuring van de reclassering (die overlegt met die instanties) contact zal hebben met haar dochter en vader [slachtoffer 2] voor zolang de reclassering dat nodig vindt.
Verder zal de rechtbank verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uren opleggen. Daarop wordt de tijd die zij in verzekering, in voorlopige hechtenis én in overleveringsdetentie heeft doorgebracht in mindering gebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om ook de periode waarin sprake was van elektronisch toezicht daarop in mindering te brengen, zoals door de verdediging is verzocht.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De rechtbank begrijpt de ingediende vordering zo dat [slachtoffer 2] als benadeelde partij een bedrag vordert van € 4.219,90 aan materiële schade (kosten rechtsbijstand in verband met het strafrechtelijk onderzoek inzake het traceren van [slachtoffer 1] ) en dat hij als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) een bedrag van € 3.500,- aan smartengeld vordert voor [slachtoffer 1] (als benadeelde partij). Verder is om de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij nietontvankelijk in de vordering tot smartengeld moet worden verklaard. Subsidiair heeft zij verzocht het gevorderde bedrag aan smartengeld te matigen tot een bedrag van € 500,-.
Ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding heeft de verdediging primair gesteld dat dat de benadeelde partij nietontvankelijk moet worden verklaard, aangezien geen sprake is van (geestelijk) letsel en zodoende niet tot toewijzing van verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden gekomen.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is gebleken, althans niet voldoende is onderbouwd, dat sprake is van kosten die in rechtstreeks verband staan met het tenlastegelegde. Uit de vordering kan slechts volgen dat door de advocaat van de vader kennelijk 15,5 uur is gefactureerd. Niet blijkt dat deze facturen zien op werkzaamheden in relatie tot het tenlastegelegde en niet blijkt dat de kosten zijn gemaakt ten behoeve van [slachtoffer 1] .
Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat tot niet-ontvankelijkheid moet worden besloten, aangezien de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Vanwege het niet op voorhand overleggen van de urenspecificaties kan thans niet worden beoordeeld of sprake is van een rechtstreeks verband en of de kosten die zijn gefactureerd (en worden gevorderd) redelijk zijn.
Tot slot stelt de verdediging dat bij toewijzing van de vordering slechts de bedragen in de facturen tot en met 21 oktober 2021, te weten de einddatum in de tenlastelegging en de datum waarop [slachtoffer 1] aan haar vader is overgedragen, kunnen worden toegewezen. De kosten na 21 oktober 2021 (facturen van 4 november 2021, 30 november 2021 en 2 februari 2022) kunnen niet voor rekening van verdachte komen, nu onaannemelijk is dat de gefactureerde werkzaamheden zien op de ten laste gelegde gedraging.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft hij kosten gemaakt om zijn gezag weer over [slachtoffer 1] te kunnen uitoefenen. Tussen deze kosten en de bewezenverklaarde onttrekking aan het gezag bestaat een direct causaal verband. Er is geen sprake van verplaatste schade. Met de ter terechtzitting overhandigde, geanonimiseerde urenstaten van de advocaat acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat het gevorderde bedrag aan advocaatkosten enkel ziet op het bewezenverklaarde en niet op andere lopende (civiele) procedures tussen de vader van [slachtoffer 1] en verdachte. De urenstaten acht de rechtbank ook van eenvoudige aard en voldoende duidelijk, zodat verdachte niet geschaad is bij het pas ter zitting overhandigen van deze geanonimiseerde urenstaten. De rechtbank acht ook aannemelijk dat de kosten van na 21 oktober 2021 in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde. Uit de urenstaten blijkt onder meer dat het gaat om contact kort na 21 oktober 2021, om contact over de Raad voor de Kinderbescherming en om contact over slachtofferhulp en documentatie Openbaar Ministerie. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan materiële kosten dan ook geheel toewijzen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 BW recht op vergoeding van smartengeld (onder meer) in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 BW valt. Door het bewezenverklaarde feit is de benadeelde immers op andere wijze in de persoon aangetast. Verdachte heeft met het bewezenverklaarde handelen een diepe inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , door haar mee te nemen naar het buitenland en haar gedurende 14 maanden te onthouden van contact met haar vader, die ook het wettelijk gezag over haar had. Zij is daardoor een langere periode verstoken geweest van contact met haar vader, contact dat van belang is voor haar ontwikkeling en voor de band met haar vader. Dat is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte de moeder is van [slachtoffer 1] en met de kwetsbare verhoudingen binnen het gezin. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.000,- vaststellen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De gevorderde wettelijke rente over de toegekende materiële schade zal worden toegewezen met als ingangsdatum 2 februari 2022 (de datum van de laatste factuur van de advocaat). De gevorderde wettelijke rente over het toegekende smartengeld zal worden toegewezen met als ingangsdatum 21 oktober 2021.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen ter voldoening van de toegewezen bedragen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen.
De benadeelde partij zal ten aanzien van het niet toegewezen deel van het gevorderde smartengeld niet-ontvankelijk worden verklaard.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
o verdachte zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland locatie Tiel [adres 2] te Tiel of telefonisch op [telefoonnummer] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken kunnen onderdeel uitmaken van het toezicht. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering haar in het kader van het toezicht geeft;
o verdachte meewerkt aan de gemaakte afspraken zoals opgesteld door de betrokken hulpverlenende instanties, (zoals het Sociaal Wijkteam en Atlas). Reclassering Nederland onderhoudt het contact met deze partijen. Ze mag enkel met tussenkomst en/of goedkeuring van de reclassering contact hebben met haar dochter en/of aangever voor zo lang als de reclassering dit nodig acht;
 stelt als overige voorwaarden dat:
o verdachte haar medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
o verdachte haar medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
  • geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
  • legt op een taakstraf van 180 (honderdentachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
  • beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering, in voorlopige hechtenis en in overleveringsdetentie is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering, in voorlopige hechtenis of in overleveringsdetentie doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 4.219,90 aan materiële schade en € 1.000,- aan smartengeld. De toegekende materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Het toegekende smartengeld wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] een bedrag te betalen van € 5.219,90, bestaande uit € 4.219,90 aan materiële schade en € 1.000,- aan smartengeld. De toegekende materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Het toegekende smartengeld wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 61 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Breimer, voorzitter, mr. M.E. Snijders en mr. M. Duifhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van D.P.H. Snellink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juli 2022.
Mr. M. Duifhuizen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021571238 (2020392045 / 2021571233), gesloten op 9 december 2021, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.