ECLI:NL:RBGEL:2022:3315

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
9770889
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van salaris en erkenning arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd na beëindiging uitzendovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en Randstad Uitzendbureau B.V. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.A.P.M. van Dal, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst met Randstad doorloopt voor onbepaalde tijd en betaling van salaris vanaf 18 januari 2022. Randstad, vertegenwoordigd door mr. J.M. Caro, voerde verweer en stelde dat de laatste uitzendovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd op 23 januari 2022.

De procedure begon met een verzoekschrift van de verzoeker op 21 maart 2022, gevolgd door verschillende producties en een mondelinge behandeling op 1 juni 2022. De verzoeker had vanaf 2019 via uitzendovereenkomsten gewerkt voor een stomerij en was na een aantal opvolgende overeenkomsten met Randstad van mening dat de laatste overeenkomst voor onbepaalde tijd was. De kantonrechter oordeelde dat de verzoeker redelijkerwijs niet had kunnen begrijpen dat de uitzendovereenkomst op 23 januari 2022 eindigde, gezien de omstandigheden en de communicatie tussen partijen.

De kantonrechter concludeerde dat de laatste uitzendovereenkomst voor een periode van drie maanden was aangegaan, en dat de verzoeker recht had op doorbetaling van haar salaris tot en met 17 april 2022. Randstad werd veroordeeld tot betaling van het salaris, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, en in de proceskosten van de verzoeker. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9770889 \ HA VERZ 22-38 \ 42693 \ 32268
uitspraak van 29 juni 2022
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
procederend met toevoegingsnummer 2GK3354
verzoekende partij
gemachtigde mr. J.A.P.M. van Dal
en
de besloten vennootschap
Randstad Uitzendbureau B.V.
gevestigd te Tiel
verwerende partij
gemachtigde mr. J.M. Caro
Partijen worden hierna [verzoeker] en Randstad genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 21 maart 2022;
- de aanvullende producties 6 en 7 van de zijde van [verzoeker] van 11 mei 2022;
- het verweerschrift van 23 mei 2022;
- de akte met producties en aanvullend verzoek met productie 8 van de zijde van [verzoeker] van 24 mei 2022;
- de brief met aanvullende producties 8 t/m 10 van de zijde van Randstad van 27 mei 2022;
- de brief met aanvullende producties 11 en 12 van de zijde van Randstad van 31 mei 2022;
- de mondelinge behandeling van 1 juni 2022 met pleitaantekeningen van beide gemachtigden.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is vanaf 2019 via uitzendovereenkomsten werkzaam geweest voor de stomerij [naam bedrijf] .
2.2.
[verzoeker] heeft eerst in de volgende periodes uitzendovereenkomsten gehad met Uitzendbureau Timing:
1. 14 oktober 2019 – 29 december 2019
2. 30 december 2019 – 28 juni 2020
3. 29 juni 2020 – 1 december 2020
4. 2 december 2020 – 31 januari 2021
2.3.
Via Randstad, als opvolger van Uitzendbureau Timing, bleef [verzoeker] na 31 januari 2021 tot en met 20 januari 2022 feitelijk dezelfde werkzaamheden uitvoeren in de stomerij, maar nu in opdracht van [naam bedrijf] (ook onderdeel van dezelfde holding als [naam bedrijf] ). Partijen hadden de volgende uitzendovereenkomsten:
1. 1 februari 2021 – totdat fase A is voltooid
2. 18 juli 2021 – 18 januari 2022
2.4.
Op 18 januari 2022 hebben partijen telefonisch gesproken over het eindigen van de opdracht van [naam bedrijf] .
2.5.
[verzoeker] heeft voor het laatst op woensdag 19 en donderdag 20 januari 2022 werkzaamheden verricht bij [naam bedrijf] .
2.6.
Bij e-mail van 24 januari 2022 heeft Randstad het document genaamd “bevestiging van detachering” (met een looptijd van 19 januari 2022 tot en met 23 januari 2022) aan [verzoeker] gemaild.
2.7.
[verzoeker] heeft begin februari 2022 een WW-uitkering aangevraagd bij het UWV. Bij brief van 11 februari 2022 is de uitkering afgewezen omdat [verzoeker] volgens het UWV recht had op doorbetaling van haar loon
.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt, na wijziging van eis, en naast een proceskostenveroordeling, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
1.
primair: een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst ook na 23 januari 2022 doorloopt voor onbepaalde tijd;
subsidiair: de laatste overeenkomst van Randstad van 24 januari 2022 te vernietigen wegens dwaling;
2. Randstad te veroordelen tot tijdige betaling van het gebruikelijke salaris van € 1.199,75 bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke emolumenten, aan [verzoeker] vanaf 18 januari 2022 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband, in ieder geval tot aan 18 juli 2022, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
3.
meer subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst wel rechtsgeldig is geëindigd op 23 januari 2022:de aanzegvergoeding van € 1.107,46 bruto.
3.2.
[verzoeker] legt kort gezegd aan haar vorderingen ten grondslag dat zij na 18 januari 2022 heeft doorgewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.3.
Randstad voert verweer waarop hierna, voor zover nodig, zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
[verzoeker] en Randstad hebben vanaf begin 2021 een aantal elkaar opvolgende uitzendovereenkomsten met elkaar gesloten. Partijen verschillen van mening over de vraag a) of partijen een uitzendovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben gesloten, al dan niet door werking van de ketenregeling, en
b) of de laatste uitzendovereenkomst rechtsgeldig op 23 januari 2022 is geëindigd, of op een latere datum en zo ja welke datum.
Geen uitzendovereenkomst voor onbepaalde tijd
4.2.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de eerste twee overeenkomsten die zij met Randstad had (van de periode 1 februari 2021 totdat fase A is voltooid en van de periode 18 juli 2021 tot en met 18 januari 2022) overeenkomsten voor onbepaalde tijd zijn. Met betrekking tot de eerste overeenkomst heeft [verzoeker] het standpunt ingenomen dat de omschrijving
‘totdat fase A is voltooid’te onbepaald zou zijn. Dit is niet het geval. Verbintenissen zijn bepaalbaar als de vaststelling ervan naar van te voren vaststaande criteria kan geschieden. Dat is het geval omdat in artikel 4.2 lid 1 van de ‘Voorwaarden van uitzenden en detachering, versie januari 2018’, die onderdeel uitmaken van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] , staat wanneer fase A eindigt. Om die reden kan de voltooiing van fase A worden vastgesteld.
De tweede overeenkomst met Randstad is ook niet voor onbepaalde tijd aangegaan, maar tot 18 januari 2022. Randstad voert tegenover de stelling van [verzoeker] dat de ketenregeling (artikel 7:668a lid 1 BW) van toepassing is terecht aan dat die regeling niet geldt tussen partijen. Dit omdat daarvan door partijen op grond van artikel 7:691 lid 8 BW en artikel 10 ABU is afgeweken.
Het onder 1 primair gevorderde wordt dus afgewezen.
Einde laatste uitzendovereenkomst:17 april 2022
4.3.
Dat de werkzaamheden die [verzoeker] verrichtte op 19 en 20 januari 2022 plaatsvonden op basis van een uitzendovereenkomst staat op zich vast. Partijen verschillen van mening over de duur van die laatste uitzendovereenkomst.
In de ‘Voorwaarden van uitzenden en detachering, versie januari 2018’ staat dat een overeenkomst wordt aangegaan voor drie maanden, tenzij anders is overeengekomen:
4.4.1
De detacheringsovereenkomst voor bepaalde tijd (fase A of B)
(…)
1. Elke detacheringsovereenkomst in fase B of A wordt aangegaan voor de bepaalde tijd van 3 maanden, tenzij anders is overeengekomen en uitdrukkelijk door Randstad is bevestigd.
Het uitgangspunt is daarom dat de laatste uitzendovereenkomst voor drie maanden is aangegaan.
Randstad voert echter als bevrijdend verweer aan dat de uitzendovereenkomst eindigde op 23 januari 2022, omdat in haar ogen ‘anders is overeengekomen’. Of partijen dat inderdaad zijn overeengekomen zal aan de hand van de haviltexmaatstaf worden getoetst. Daarom moet worden vastgesteld wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs mochten begrijpen voor wat betreft de duur van de laatste uitzendovereenkomst. Het gaat, meer specifiek, om de vraag of [verzoeker] , gezien de omstandigheden van het geval, heeft moeten en kunnen begrijpen dat de uitzendovereenkomst zou eindigen op 23 januari 2022.
4.4.
De volgende omstandigheden zijn daarbij van belang:
- [verzoeker] en Randstad gingen er beiden tot 18 januari 2022 vanuit dat [verzoeker] haar werk bij [naam bedrijf] (feitelijk) zou kunnen voortzetten;
- In het telefoongesprek dat [verzoeker] met [naam medewerker verweerder] (van Randstad) voerde op 18 januari 2022 is besproken dat de opdracht met [verzoeker] niet werd verlengd, maar dat zij nog wel - in ieder geval de dagen die volgden - zou blijven doorwerken bij [naam bedrijf] ;
- De e-mail van Randstad waarin staat dat de laatste uitzendovereenkomst duurde van 18 tot en met 23 januari 2022 is pas
nadie periode van doorwerken aan [verzoeker] verzonden, namelijk op 24 januari 2022;
4.5.
[verzoeker] heeft ter zitting uitgelegd dat het voor haar niet duidelijk was dat zij een overeenkomst slechts voor vijf dagen zou zijn aangegaan. Dit is niet vreemd. Partijen gingen er voordien namelijk steeds vanuit dat [verzoeker] in de stomerij zou kunnen blijven werken. Dat bepaalde dus de mindset van [verzoeker] over haar werk in de stomerij. Partijen verschillen deels van mening over wat er in het telefoongesprek precies is besproken. De gemene deler is evenwel dat de boodschap was dat het werk in de stomerij zou gaan eindigen, maar dat [verzoeker] toch nog, de komende dagen, bleef doorwerken. Dat door blijven werken in combinatie met die beschreven mindset en het gegeven dat pas
nadie werkdagen zwart op wit op papier stond dat de uitzendovereenkomst was geëindigd op 23 januari 2022, heeft tot gevolg dat [verzoeker] tijdens het telefoongesprek op 18 januari 2022 redelijkerwijs niet heeft moeten en kunnen begrijpen dat de uitzendovereenkomst eindigde op 23 januari 2022. Het verweer van Randstad slaagt dus niet.
4.6.
[verzoeker] heeft op haar beurt de stelling, dat zij er op mocht rekenen dat die periode zes maanden zou zijn, tegen de achtergrond van de tussen partijen geldende bepaling 4.4.1. van de voorwaarden, onvoldoende onderbouwd.
4.7.
Dit heeft tot gevolg dat teruggevallen moet worden op die voorwaarden, waarin is bepaald dat de overeenkomst geldt voor drie maanden; in dit geval dus van 18 januari 2022 tot en met 17 april 2022. Op die duur van de laatste uitzendovereenkomst tussen partijen mocht [verzoeker] , alle omstandigheden in acht genomen, wel rekenen.
4.8.
[verzoeker] heeft dus nog recht op doorbetaling van loon, zodat het gevorderde onder 2 deels toewijsbaar is. Niet langer is in geschil dat [verzoeker] tot en met 23 januari 2022 is doorbetaald. Randstad zal daarom worden veroordeeld tot betaling van het salaris aan [verzoeker] van € 1.199,75 bruto per maand over de periode 24 januari 2022 tot en met 17 april 2022. De wettelijke verhoging hierover wordt in die zin toegewezen dat deze wordt beperkt tot 25% omdat dat gezien de hiervoor geschetste omstandigheden billijk voorkomt (artikel 7:625 lid 1 BW). De wettelijke rente wordt eveneens toegewezen. Overigens heeft [verzoeker] ook recht op de transitievergoeding over die periode.
Tot slot
4.9.
Het onder 1 subsidiair gevorderde is niet te verenigen met dat wat [verzoeker] onder 2 vordert. Toewijzing daarvan zou ook niet in haar belang zijn. De vordering onder 1 subsidiair wordt daarom afgewezen. Aan de vordering onder 3 wordt niet meer toegekomen omdat de daaraan verbonden voorwaarde zich niet voordoet.
4.10.
Omdat Randstad grotendeels in het ongelijk wordt gesteld wordt zij in de proceskosten van [verzoeker] veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt Randstad om aan [verzoeker] het salaris van € 1.199,75 bruto per maand over de periode 24 januari 2022 tot en met 17 april 2022 te betalen, te vermeerderen met de gebruikelijke emolumenten, en vermeerderd met de wettelijke verhoging van 25% en de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt Randstad in de proceskosten van [verzoeker] , tot op heden begroot op € 833,00, welk bedrag bestaat uit € 86,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.