ECLI:NL:RBGEL:2022:3300

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
C/05/363327 / HZ ZA 19-167
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake arbeidsongeschiktheidsverzekering en beëindiging verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en Achmea Schadeverzekeringen N.V., handelend onder de naam Interpolis. De zaak betreft een geschil over een arbeidsongeschiktheidsverzekering en de beëindiging daarvan. [eiser] vorderde een verklaring voor recht dat Interpolis gehouden was tot uitkering vanwege volledige arbeidsongeschiktheid vanaf 24 augustus 2010. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat [eiser] op 11 december 2012 slechts voor 18% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat hij geen recht had op een uitkering op basis van de verzekeringsovereenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie vorderde Interpolis een verklaring voor recht dat de verzekeringsovereenkomst met [eiser] per 26 juni 2013 was beëindigd wegens wanbetaling. De rechtbank oordeelde dat Interpolis de verzekering terecht had beëindigd, aangezien [eiser] vanaf 11 december 2012 geen premie had betaald en niet kon aantonen dat hij recht had op een uitkering. De rechtbank heeft ook in reconventie de vorderingen van Interpolis toegewezen en [eiser] veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/363327 / HZ ZA 19-167
Vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. Q.J. van Riet te Venlo,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
handelend onder de naam Interpolis,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: Interpolis,
advocaat mr. H.E. Foudraine te Apeldoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 juni 2021
  • het deskundigenbericht van 5 november 2021
  • de begrotingsbeschikking van 8 december 2021
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser]
  • de conclusie na deskundigenbericht van Interpolis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis van 2 juni 2021 is een arbeidsdeskundig onderzoek door arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] bevolen naar de mate van arbeidsgeschiktheid in de zin van de polis bij [eiser] per 11 december 2012 (de datum waarop Interpolis de uitkering aan [eiser] heeft beëindigd), dit op basis van de door verzekeringsgeneeskundige [verzekeringsgeneeskundige] opgestelde functionele mogelijkheden lijst.
2.2.
[arbeidsdeskundige] heeft in zijn rapport de vragen beantwoord die hem bij het tussenvonnis zijn voorgelegd. In het rapport heeft hij de beperkingen van de functionele mogelijkheden lijst van [verzekeringsgeneeskundige] afgezet tegen de arbeidsbelasting in de diverse deeltaken in het beroep van [eiser] . Op grond daarvan komt hij uit op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 18% op 11 december 2012. Indien rekening wordt gehouden met de mogelijkheden van taakverschuiving, taakaanpassing of voorzieningen binnen het eigen beroep of bedrijf, blijft de arbeidsongeschiktheidsklasse volgens de deskundige minder dan 25%.
2.3.
Interpolis kan zich vinden in de conclusies van de deskundige.
[eiser] heeft aangevoerd dat de deskundige de taak “verkoop” te beperkt heeft gewaardeerd en dat het percentage arbeidsongeschiktheid bij een juiste waardering van die taak tenminste 25% zou zijn. Dit betoog wordt bij gebreke van een voldoende concrete onderbouwing gepasseerd. Van een partij die een deskundigenbericht bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken.
De bevindingen van de deskundige zijn duidelijk, deugdelijk gemotiveerd en redengevend voor de daaruit volgende conclusies. De rechtbank sluit zich daarom aan bij die bevindingen en conclusies van de deskundige.
2.4.
[eiser] vordert in conventie een verklaring voor recht dat Interpolis op basis van de verzekeringsovereenkomst jegens hem gehouden is tot een uitkering vanwege volledige arbeidsongeschiktheid vanaf 24 augustus 2010. Op grond van het deskundigenrapport staat echter vast dat [eiser] op 11 december 2012 slechts voor 18% arbeidsongeschikt was. Dat de situatie in de periode vóór en na genoemde datum anders was, in die zin dat bij [eiser] sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid (dan wel een arbeidsongeschiktheid van 25% of meer, waardoor op basis van de verzekeringsovereenkomst recht op een uitkering bestond) is door [eiser] , mede gelet op de bevindingen en conclusies van de deskundige, onvoldoende onderbouwd.
2.5.
Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
2.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van de deskundigenonderzoeken blijven echter voor rekening van Interpolis. Hiervoor is redengevend dat, zoals in het tussenvonnis van 10 december 2019 (7.8 en 7.12) is overwogen, Interpolis ten onrechte niet heeft gezorgd voor een integrale verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de beperkingen van [eiser] . Van belang is voorts dat het hierdoor ook heeft ontbroken aan een op die integrale verzekeringsgeneeskundige beoordeling gebaseerde integrale arbeidsdeskundige beoordeling.
2.7.
De kosten die voor rekening van [eiser] komen worden aan de zijde van Interpolis worden begroot op:
- griffierecht 639,00
- salaris advocaat
1.407,50(2,5 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.046,50.
in reconventie
2.8.
Interpolis vordert in reconventie primair een verklaring voor recht dat de verzekeringsovereenkomst met [eiser] per 26 juni 2013 is beëindigd. Zij heeft gesteld dat zij de verzekering per genoemde datum heeft beëindigd om reden dat [eiser] vanaf 11 december 2012 - de datum waarop Interpolis de uitkering aan [eiser] op basis van 50% arbeidsongeschiktheid heeft stopgezet - de door hem verschuldigde premie niet heeft betaald. Interpolis heeft in dit verband een aantal betalingsherinneringen overgelegd, waaronder een brief van 6 juni 2013 waarin [eiser] erop is gewezen dat Interpolis de verzekering zal beëindigen als de premie niet voor 16 juni 2013 op haar rekening was bijgeschreven (productie 14 bij verweerschrift), alsmede een brief van 4 juli 2013, waarbij zij [eiser] heeft meegedeeld dat de verzekering per 26 juni 2013 is beëindigd (productie 16 bij verweerschrift).
2.9.
[eiser] heeft niet bestreden dat hij geen premie heeft betaald vanaf 11 december 2012. Hij heeft onder meer ten verwere aangevoerd dat hij betaling mocht opschorten omdat Interpolis vanaf genoemde datum ten onrechte weigerde nog enige uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst te doen. Zoals in conventie is overwogen, is niet komen vast te staan dat bij [eiser] op genoemde datum sprake was van een arbeidsongeschiktheid van 25% of hoger, zodat [eiser] geen recht had op een uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst. Bij gebreke van een vordering van [eiser] op Interpolis was [eiser] niet bevoegd zijn verplichting tot betaling van de premies op te schorten. Het beroep op opschorting faalt derhalve en kan dus niet afdoen aan het recht van Interpolis om de verzekering vanwege wanbetaling te beëindigen.
Het beroep op verrekening faalt eveneens op de grond dat niet is komen vast te staan dat [eiser] een vordering op Interpolis had.
2.10.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat de verzekering niet per 26 juni is beëindigd, omdat hij de brieven van 6 juni 2013 en 4 juli 2013 niet heeft ontvangen. Hij is verhuisd en de nieuwe bewoner heeft de verkeerd geadresseerde brieven kennelijk niet doorgestuurd, aldus [eiser] .
In dit verband is van belang dat [eiser] niet heeft bestreden dat Interpolis bij het verzenden van de brieven het adres heeft gebruikt dat door hem bij e-mailbericht van 10 november 2011 aan Interpolis als zijn woonadres is opgegeven. Op grond van artikel 7:933 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de verzekeraar zich bij het verzenden van mededelingen houden aan de laatste hem bekende woonplaats van de geadresseerde. Nu [eiser] zijn stelling dat hij na zijn verhuizing (via [Bank] ) een adreswijziging aan Interpolis heeft doorgegeven - welke stelling door Interpolis gemotiveerd is betwist - niet nader heeft onderbouwd, moet aangenomen worden dat Interpolis bij de verzending van de brieven van de laatste haar bekende woonplaats is uitgegaan. Interpolis kan dus niet worden tegengeworpen dat [eiser] niet meer woont op het bij haar laatst bekende adres.
De enkele omstandigheid dat Interpolis in 2015 en 2017 aan [eiser] een machtiging heeft gevraagd om informatie bij de behandelend reumatoloog op te vragen kan niet, zoals [eiser] kennelijk meent, ertoe leiden dat de overeenkomst nog bestaat, althans dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat die overeenkomst nog bestaat en dat hij daaraan rechten kan ontlenen. Hiervoor is onder meer redengevend dat Interpolis met informatie van de reumatoloog wilde bezien of haar beslissing om de uitkering op 11 december 2012 stop te zetten, op goede gronden was genomen.
2.11.
Conclusie is daarom dat de verzekeringsovereenkomst per 26 juni 2013 is beëindigd wegens wanbetaling. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de premieachterstand van dien aard was dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van Interpolis kon worden gevergd (artikel 7:940 lid 3, laatste volzin juncto artikel 7:943 lid 2 BW).
2.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Interpolis worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.126,00 (2,0 punten × tarief € 563,00)

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Interpolis tot op heden begroot op € 2.046,50,
3.3.
bepaalt dat de kosten van de deskundigenonderzoeken voor rekening van Interpolis blijven,
in reconventie
3.4.
verklaart voor recht dat de verzekering is beëindigd per 26 juni 2013,
3.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Interpolis tot op heden begroot op € 1.126,00,
in conventie en in reconventie
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.
GR/St