ECLI:NL:RBGEL:2022:3271

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6126
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving jegens luchthaven Teuge

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving jegens luchthaven Teuge. Verweerder heeft het verzoek om handhaving met het besluit van 29 april 2020 buiten behandeling gesteld, waarop eiser bezwaar heeft gemaakt. Met het besluit op bezwaar van 13 oktober 2020 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen. Luchthaven Teuge is in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij aan het geding deel te nemen, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek om handhaving inhoudt dat verweerder handhavend moet optreden tegen luchthaven Teuge, omdat deze in bedrijf is zonder dat er een luchthavenbesluit is genomen door het college van Provinciale Staten van Gelderland. De rechtbank stelt vast dat op 8 juni 2022 een luchthavenbesluit is vastgesteld, maar dat dit besluit nog niet in werking is getreden. Hierdoor heeft eiser nog steeds belang bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een overtreding, omdat er geen geldig luchthavenbesluit is. De rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar van 13 oktober 2020 en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Daarnaast heeft verweerder in het besluit op bezwaar gesteld dat eiser geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij handhaving op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Dit standpunt is door verweerder op de zitting niet langer gehandhaafd. De rechtbank concludeert dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan inwilliging van het verzoek om handhaving voor zover het de Wnb betreft. Eiser heeft ook andere overtredingen aangevoerd, maar deze zijn niet voldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit op bezwaar en gelast dat verweerder het griffierecht vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder

(gemachtigde: M. de Jonge).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving jegens luchthaven Teuge.
Verweerder heeft het verzoek om handhaving met het besluit van 29 april 2020 buiten behandeling gesteld. Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het besluit op bezwaar van 13 oktober 2020 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen.
Luchthaven Teuge is in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij aan het geding deel te nemen, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Wat houdt het verzoek om handhaving in?
1. Het verzoek om handhaving houdt, kort gezegd, in dat verweerder handhavend moet optreden tegen luchthaven Teuge, omdat de luchthaven in bedrijf is zonder dat het college van Provinciale Staten van de provincie Gelderland (PS) een luchthavenbesluit heeft genomen. Naast het luchthavenbesluit, moet verweerder volgens eiser de activiteiten van de luchthaven ook toetsen aan de Wet natuurbescherming (Wnb), waarbij de effecten voor het milieu – zoals de stikstofuitstoot – en het leefklimaat moeten worden onderzocht door middel van een milieueffectrapportage. De rechtbank beoordeelt in dit beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiser of verweerder het verzoek om handhaving heeft kunnen afwijzen. De beoordeling bestaat uit twee onderdelen, namelijk het luchthavenbesluit (Wet luchtvaart, hierna: Wlv) en de Wnb.
Heeft eiser procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep?
2. PS hebben inmiddels op 8 juni 2022 een luchthavenbesluit vastgesteld. In zoverre is gedeeltelijk aan eisers verzoek om handhaving voldaan. Daarom moet de rechtbank eerst beoordelen of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep.
2.1.
Het luchthavenbesluit treedt pas in werking nadat de Inspectie Leefomgeving en Transport een verklaring “veilig gebruik luchthaven” heeft afgegeven. Volgens de mededeling van verweerder op de zitting is deze verklaring onlangs aangevraagd en bedraagt de termijn voor de verlening van deze verklaring negen weken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser nog steeds belang bij de beoordeling van zijn beroep, omdat het luchthavenbesluit nog niet in werking is getreden.
Is er sprake van een overtreding doordat er nog geen geldend luchthavenbesluit is?
3. Luchthaven Teuge is een ‘overige burgerluchthaven van regionale betekenis’ als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wlv. Op 1 november 2009 is de Wlv gewijzigd door middel van de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML)). Daarbij zijn bevoegdheden van het Rijk overgedragen aan de provincies. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft toen de Omzettingsregeling luchthaven Teuge (Omzettingsregeling) vastgesteld. Dit is een overgangsregeling. In artikel XIII, eerste lid, van de RBML is namelijk bepaald dat PS binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de (wijziging van de) Wlv een luchthavenbesluit vaststellen voor een burgerluchthaven van regionale betekenis, waarvoor een vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist. De Omzettingsregeling als bedoeld in artikel X van de RBML vervalt op het moment dat een luchthavenbesluit op grond van artikel 8.43, eerste lid, van de Wlv is vastgesteld door PS. De Omzettingsregeling blijft dus gelden totdat het luchthavenbesluit in werking treedt.
3.1.
Gelet op de tekst van artikel XIII, eerste lid, van de RBML is de termijn van 5 jaar voor de vaststelling van een luchthavenbesluit geen termijn van orde, zoals verweerder heeft betoogd, maar een harde termijn. PS hadden uiterlijk op 1 november 2014 een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.43, eerste lid, van de Wlv moeten vaststellen voor de luchthaven. [1]
3.2.
Verweerder heeft betoogd dat op PS de verplichting rust om een luchthavenbesluit vast te stellen en dat vliegveld Teuge dus geen overtreding begaat.
De rechtbank volgt dit niet. Op grond van artikel 8.1a, derde lid, van de Wlv is het verboden een overige burgerluchthaven in bedrijf te hebben, indien voor deze luchthaven geen luchthavenbesluit of luchthavenregeling geldt. Dit is een duidelijke norm die in dit geval geldt voor vliegveld Teuge. Gelet op het overgangsrecht in artikel XIII, eerste lid, van de RBML gold dit verbod vanaf het verstrijken van de termijn van vijf jaar, dus vanaf 1 november 2014. Dat een luchthavenbesluit moet worden vastgesteld door PS maakt dit niet anders. Vanaf 1 november 2014 heeft vliegveld Teuge dus het verbod als bedoeld in artikel 8.1a, derde lid, van de Wlv overtreden. Omdat er op dit moment nog geen in werking getreden luchthavenbesluit is, is op dit moment nog sprake van de overtreding.
Tussenconclusie inzake handhaving Wlv en gevolgen
4. Het voorgaande betekent dat verweerder het verzoek om handhaving voor wat de Wlv betreft, ten onrechte heeft afgewezen. Dat betekent dat het beroep al hierom gegrond is en dat het besluit op bezwaar van 13 oktober 2020, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om handhaving wegens het ontbreken van een luchthavenbesluit, wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van de Wnb
5. Verweerder heeft zich in het besluit op bezwaar van 13 oktober 2020 op het standpunt gesteld dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij handhaving op grond van de Wnb.
Verweerder heeft op de zitting meegedeeld dat hij dit standpunt niet langer inneemt. Daarom hoeven de beroepsgronden die hierover gaan niet meer te worden beoordeeld.
5.1.
Verweerder heeft inmiddels op 3 juni 2022 een ontwerp-vergunning in de zin van artikel 2.7 van de Wnb vastgesteld. De ontwerp-vergunning ziet op de gebiedsbescherming van Natura 2000-gebied in verband met de gevolgen van de activiteiten van de luchthaven, waaronder landen en opstijgen en grondgebonden activiteiten.
5.2.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb, omdat het belang van eiser niet verweven is met de belangen die de Wnb bedoelt te beschermen. Verweerder heeft daarbij gewezen op jurisprudentie van de Afdeling. [2]
5.3.
In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van projecten en andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. [3]
Hiervan is bij eiser geen sprake. Niet in geschil is dat de afstand van zijn woning tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ruim 3 kilometer bedraagt. De betrokken normen van de Wnb strekken daarom niet tot bescherming van zijn belangen.
Tussenconclusie inzake handhaving Wnb en gevolgen
6. Het vorenstaande betekent dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan inwilliging van het verzoek om handhaving voor zover het de Wnb betreft. Daarom zal de rechtbank de beroepsgronden die zien op de handhaving van de Wnb verder niet inhoudelijk beoordelen.
Handhaving wegens overige overtredingen?
7. Eiser stelt dat sprake zou zijn van nog meer overtredingen. Hij heeft daarbij gewezen op de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij Groene ontwikkelingszones en Gelders NatuurNetwerk zijn vastgesteld.
7.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de Omgevingsverordening Gelderland regels bevat die gemeenten in acht moeten nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, maar dat er geen sprake is van verplichtingen die rechtstreeks voor vliegveld Teuge gelden. Desgevraagd heeft eiser niet kunnen aangeven dat, anders dan de vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wnb, voor vliegveld Teuge een vergunningplicht op grond van de Wnb geldt of dat anderszins sprake is van een verplichting op grond van de Wnb die door vliegveld Teuge wordt overtreden. De algemene stelling dat aan voorschriften inzake stikstofuitstoot moet worden voldaan, is daartoe onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Vergoeding griffierecht
8. Gelet op hetgeen bij punt 4 is overwogen, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 13 oktober 2020, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om handhaving wegens het ontbreken van een luchthavenbesluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming
van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 178 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 29 juni 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:866.
2.Onder meer de uitspraak van 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2491.
3.Zie noot 2.