ECLI:NL:RBGEL:2022:32

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
C/05/394287 KG RK 21-763
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid

Op 4 januari 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. W.P.C.G. Derksen, rechter in deze rechtbank. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend omdat hij het vertrouwen in de rechtbank Gelderland kwijt is geraakt en meent dat de rechter vooringenomen is. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukt dat wraking niet bedoeld is om een onwelgevallig oordeel aan te vechten, maar om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen.

De procedure rondom het wrakingsverzoek begon met een zitting op 7 oktober 2021, waar verzoeker zijn ongenoegen over de gang van zaken bij de rechtbank heeft geuit. Hij heeft onder andere aangegeven dat de rechtbank niet adequaat heeft gecommuniceerd en dat er onduidelijkheden zijn over de termijnen die voor hem en de verweerder gelden. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij geen aanleiding zag om zich te verschonen en dat de procedure niet op de juiste wijze is verlopen, maar dat dit geen reden is voor wraking.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden van verzoeker voornamelijk betrekking hebben op de organisatie van de rechtbank en niet op de rechter zelf. Dit betekent dat de wrakingsgronden niet kunnen leiden tot een wraking van de rechter. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen, met de opmerking dat verzoeker, indien hij het niet eens is met de uiteindelijke uitspraak van de rechter, gebruik kan maken van andere rechtsmiddelen zoals hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/394287 KG RK 21-763
beslissing van 4 januari 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. W.P.C.G. Derksen,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de mail en brief van verzoeker van 4 oktober 2021;
  • het proces-verbaal van de zitting van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021;
  • de mail van verzoeker van 7 oktober 2021;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 21 oktober 2021;
  • de uitspraak van de wrakingskamer van 30 november 2021 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 21 december 2021. Verzoeker is verschenen en heeft zijn wrakingsverzoek nader toegelicht. In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter zijn standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. De rechter heeft laten weten niet bij de zitting van de wrakingskamer aanwezig te zullen zijn.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaakgegevens ARN 19/6523 (de hoofdzaak). Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 7 oktober 2021 het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
  • hij is het vertrouwen in de rechtbank Gelderland kwijtgeraakt;
  • hij heeft over zijn ongenoegen op 4 oktober 2021 een brief gestuurd;
  • de rechtbank hanteert voor hem andere termijnen dan voor verweerder in de hoofdzaak;
  • de rechtbank reageert niet op berichten van eiser;
  • de rechtbank houdt zich niet aan de afspraken die zijn gemaakt tijdens telefonisch contact;
  • hij is generiek ontevreden over de tijdigheid waarmee de rechtszaak is gevoerd. Dit levert verzoeker schade op.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. De reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
In de hoofdzaak heeft op 7 oktober 2021 een zitting plaatsgevonden, (enkel) over de ontvankelijkheid van het beroep van verzoeker in die hoofdzaak. Verzoeker heeft voorafgaand aan die zitting, bij brief van 4 oktober 2021, zijn ongenoegen toegelicht over het verloop (tot dan toe) van de procedure bij de rechtbank. Hij heeft de rechter in die brief gevraagd zich terug te trekken en de zaak aan een andere rechtbank over te dragen. De rechter heeft, zo blijkt uit diens schriftelijke reactie, aan het begin van de zitting op 7 oktober 2021 aan verzoeker medegedeeld dat hij in die brief geen aanleiding heeft gezien zich te verschonen en dat hij ook geen ruimte zag de zaak aan een andere rechtbank over te dragen.
Voorop staat volgens de rechter dat in de hoofdzaak het een en ander is misgegaan. Met het dossier is te lang niets gebeurd en de communicatie vanuit de rechtbank was zeker niet (altijd) adequaat. Dat verzoeker zijn ongenoegen hierover uit, is volgens de rechter terecht. Dat levert echter geen reden op om over een eventuele niet-ontvankelijkheid van zijn beroep heen te stappen, reden waarom de zaak op 7 oktober 2021 op zitting was geagendeerd. Verder stelt de rechter dat de gronden van het wrakingsverzoek zien op de rechtbank als organisatie en deze geen argumenten bevatten die op de rechter als betrokken rechter zelf zien. Voor zover de gronden van verzoeker zich ook richten op procesbeslissingen die aan de rechter kunnen worden toegerekend, is daarbij volgens hem geen sprake van een flagrante schending van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen die aanleiding geven voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter.
3.2.
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling van zijn wrakingsverzoek de omstandigheden die tot de wraking hebben geleid nader toegelicht. In de kern komt het er op neer dat hij vindt dat de rechter alles wat in het voortraject van de hoofdzaak is misgegaan en de onvolledigheid van het dossier, moet betrekken bij zijn oordeel over de ontvankelijkheid van het beroep. Die onvolledigheid bestaat er volgens verzoeker mede uit dat de hoofdzaak, ondanks zijn verzoek, niet is gevoegd met een andere zaak tussen verzoeker en de Kamer van Koophandel. Hoewel verzoeker dit alles in de hoofdzaak aan de orde heeft gesteld, heeft hij er geen vertrouwen in dat de rechter dit zal betrekken bij zijn oordeel over de ontvankelijkheid, gelet op de vraagstelling ter zitting. De vragen van de rechter gingen met name over de verzendtermijn van het beroepschrift. Ook vindt verzoeker dat de rechter zich ten onrechte niet kritisch heeft opgesteld naar de rol van zijn eigen rechtbank in het geheel.
3.3.
De wrakingskamer begrijpt uit de toelichting van verzoeker op de wrakingsgronden dat hij (in feite) verwacht dat het uiteindelijke oordeel van de rechter hem niet zal bevallen. Wraking is echter geen middel om, wanneer de uitkomst onwelgevallig is, een rechterlijk oordeel aan de orde te stellen. Daarvoor staan (na een uitspraak) andere rechtsmiddelen (hoger beroep) open. Wraking is een middel om de onpartijdigheid van de rechter aan de orde te stellen.
3.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat in het onderhavige geval niet is gebleken dat de rechter vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Er is door de rechter nog geen inhoudelijk uitspraak gedaan over de al dan niet ontvankelijkheid van het beroep van verzoeker in de hoofdzaak. Verzoeker baseert zijn wrakingsverzoek op de inhoud van de vraagstelling van de rechter ter zitting. De wrakingskamer stelt voorop dat het aan de rechter is om binnen de daarvoor bestaande wettelijke kaders het verloop van de procedure te bepalen en met het oog daarop bepaalde beslissingen te nemen of bepaalde vragen te stellen die hij zelf relevant acht voor zijn oordeel over de zaak. Dat de rechter niet de vragen heeft gesteld die verzoeker had verwacht, of die hij volgens verzoeker had moeten stellen, maakt niet dat de rechter vooringenomen is, dan wel dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Ook de stelling van verzoeker dat de rechter niet voldoende kritisch is geweest naar zijn eigen gerecht, kan niet tot een ander oordeel leiden. Niet valt in te zien op welke wijze dit een (schijn van) partijdigheid van de rechter tot gevolg zou hebben. De rechtbank/het gerecht is immers geen partij in de hoofdzaak.
Met betrekking tot de gronden opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 7 oktober 2021 stelt de wrakingskamer met de rechter vast dat die omstandigheden niet zozeer zien op de rechter zelf, maar meer op de organisatie van de rechtbank. Verzoeker heeft ook tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat die gronden meer zijn gericht tegen de organisatie van de rechtbank en niet zozeer zien op de rechter. Een wrakingsverzoek kan echter niet zijn gericht tegen administratieve afdelingen of administratieve medewerkers van een rechtbank, maar alleen tegen de rechter of rechters die de zaak behandelt of behandelen. Deze gronden kunnen daarom niet tot wraking van de rechter leiden.
Verzoeker heeft geen andere, concreet op deze rechter betrekking hebbende, argumenten aangevoerd waaruit zwaarwegende aanwijzingen voor de partijdigheid van de rechter blijken. Verzoeker heeft immers ook toegelicht dat hij verder een prima onderhoud had met de rechter tijdens de zitting. Mocht verzoeker het niet eens zijn met de (nog te verwachten) uitspraak van de rechter, staat het hem vrij hier - binnen de gegeven mogelijkheden - hoger beroep tegen in te stellen.
3.6.
Gelet op het voorgaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.Beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M. Graat, voorzitter, mr. A.S.W. Kroon en mr. M.M. Klaasen, rechters, in tegenwoordigheid van […], griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2022.
griffier
voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open