In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 23 juni 2022 uitspraak gedaan over het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Oost Gelre. De burgemeester had besloten om de woning van verzoekster te sluiten voor de duur van drie maanden op basis van de Opiumwet, omdat er vanuit de woning drugs werden verhandeld. Verzoekster was het niet eens met deze sluiting en verzocht om schorsing van het besluit.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. Hij oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning kon besluiten, gezien de ernst van de overtredingen en de overlast die de drugshandel veroorzaakte in de omgeving. De voorzieningenrechter heeft daarbij de argumenten van verzoekster, waaronder haar gebrek aan kennis van de drugshandel en haar medische situatie, gewogen, maar kwam tot de conclusie dat deze niet opwogen tegen de noodzaak van de sluiting voor de bescherming van het woon- en leefklimaat.
De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester beleidsruimte heeft bij het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet en dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning niet onevenredig was, ondanks de ingrijpende gevolgen voor verzoekster. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de burgemeester om woningen te sluiten in gevallen van drugshandel, ook als de bewoners niet direct betrokken zijn bij de overtredingen.