ECLI:NL:RBGEL:2022:3171

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
C/05/382915 / HZ ZA 21-38
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke geschil tussen eiser en gedaagde over wanprestatie en schadevergoeding bij import van hondensnacks

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Gelderland op 25 mei 2022, staat de samenwerking tussen eiser en gedaagde centraal, die zich richtte op de import van hondensnacks uit Zuid-Amerika. Eiser, die een eenmanszaak had opgericht na zijn terugkeer naar Nederland, had een samenwerkingsovereenkomst gesloten met gedaagde, een besloten vennootschap die zich bezighoudt met de im- en export van hondenvoeding. De samenwerking liep echter uit op een geschil, waarbij eiser vorderingen indiende wegens schade die hij zou hebben geleden door het niet kunnen invoeren van twee containers met hondensnacks, die vernietigd werden omdat ze niet de juiste documenten hadden. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 946.000,00, terwijl gedaagde in reconventie de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst en terugbetaling van een voorschot van € 32.500,00 eiste. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen, en dat de schade van eiser in de risicosfeer van eiser zelf lag. De vorderingen van eiser werden afgewezen, terwijl de rechtbank de samenwerkingsovereenkomsten ontbond en gedaagde in het gelijk stelde. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/382915 / HZ ZA 21-38
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
[Eiser],
wonende te [Woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. T. Papachatzidis te Gorinchem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Gedaagde],
gevestigd te [Vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.P.G. Schelvis te Tilburg.
Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 september 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 december 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[Eiser] is vanaf (omstreeks) 2012 vanuit Zuid-Amerika commerciële samenwerkingen aangegaan met Zuid-Amerikaanse producenten van hondensnacks. Hij participeerde in het bedrijf [Bedrijf 1] , een producent van hondensnacks. Eind 2018/begin 2019 is [Eiser] teruggekeerd naar Nederland, waar hij [Bedrijf 2] heeft opgericht, een eenmanszaak die zich richt op de bemiddeling in de verkoop van producten bestemd voor de huisdierenmarkt.
2.2.
[Gedaagde] houdt zich bezig met de im- en export van hondenvoeding en daaraan gerelateerde producten.
2.3. In 2018 zijn [Eiser] en [Gedaagde] met elkaar in contact gekomen en hebben zij meerdere gesprekken gevoerd over een mogelijke samenwerking bij het importeren van hondensnacks uit Zuid-Amerika. Doel van partijen was het opzetten en vormgeven van een structurele samenwerking. Partijen zouden beginnen met de invoer van de twee containers die [Eiser] in eigendom toebehoorden en daarna circa één container per maand importeren die zij zouden laten produceren op basis van de door [Eiser] ontwikkelde recepten voor de klanten van [Gedaagde] .
2.4.
In de periode dat deze gesprekken plaatsvonden, heeft [Eiser] [Gedaagde] in een whatsappbericht van 9 maart 2019 (productie 3 bij dagvaarding) een voorstel gedaan met betrekking tot de twee containers met hondenartikelen. In dat bericht is onder meer vermeld:
“Ik ga stoppen met 1 producent, en vlieg volgende week naar [Land 1] en daarna naar [Land 2] om contracten te tekenen met twee andere producenten. Ik had nog aardig wat geld tegoed van die producent en we hebben gisteren afgesproken dat we dit gaan verrekenen middels voorraad. En ik ben nu aan het kijken hoe en wat. Het gaat om twee containers, 1 vol met combo producten en de ander met [Project] . Gecombineerde waarde is 216.000 USD. (…) Ik ben bereid om je die goederen te “geven” voor verkoop, en met de opbrengst nieuwe containers te bestellen en bij je weg te zetten op eenzelfde wijze. Mijn idee zou de volgende zijn, [Gedaagde] importeert de goederen, plaatst ze, verpakt ze en verkoopt. Pas na verkoop betaalt [Gedaagde] de producten aan mij. De winst op verkoop delen we 75 voor jou, 25 voor mij (netto, dus minus de verpakking, opslag kosten etc.). Om dit zo te kunnen doen zijn er echter wel twee vereisten. Ik kan de container niet zelf importeren, dan moet ik mij eerst registreren bij NVWA en belasting verleggen. Duurt veel te lang, over een paar weken gaan de containers op het water. De andere vereiste zou zijn dat er 25.000 euro vooruit wordt betaald. Ik vertrouw je, en zet 2 ton aan waarde bij je weg, wel middels overeenkomst uiteraard. Maar ga ik voor deze constructie met [Gedaagde] , dan duurt het even voordat de voorraad ook daadwerkelijk omgezet wordt in gelden, maar ik kan je wel op deze manier goed op weg helpen met deze producten/lijnen.Ik hoor het wel wat je van het idee vind. Ik wil op dit moment niet samen een BV opzetten oid, gewoon een simpele overeenkomst.”
2.5.
Vervolgens hebben [Eiser] en [Medewerker gedaagde] per e-mail en telefonisch veelvuldig contact gehad over de te sluiten overeenkomst(en).
2.6.
Op 4 mei 2019 heeft [Eiser] een samenwerkingsovereenkomst behorende bij het project “ [Project] ” ondertekend (productie 6 van [Eiser] ). [Medewerker gedaagde] heeft deze overeenkomst namens [Gedaagde] ondertekend op 7 mei 2019. [Project] staat volgens de overeenkomst voor alle producten waarbij onderhuids bindweefsel als ingrediënt wordt verwerkt of hier geheel uit bestaat
.
In de overeenkomst staat onder meer:
“(…)5. Doel van het samenwerkingsverbandHet doel van de samenwerking is om gezamenlijk marktaandeel te creëren, te optimaliseren en te vergroten. Beide deelnemers zijn in een ieder in bezit van cruciale onderdelen om dit te kunnen bereiken.(…)6. Uitvoering van de samenwerking(…)6a UitgangspuntenElke deelnemer voert zijn werkzaamheden voor eigen rekening en risico uit, overeenkomstig het projectplan.Elke deelnemer zet zich actief in om een goede samenwerking met de andere deelnemers te realiseren en om zijn werk zorgvuldig en tijdig uit te voeren, afgestemd op de werkzaamheden van de andere deelnemer(s), zodat ook zij het werk zorgvuldig en tijdig kunnen uitvoeren.(…)6d Projectorganisatie (…)InformatievoorzieningElke deelnemer stelt de andere deelnemer(s) op de hoogte wanneer een vertraging in de werkzaamheden wordt verwacht. (…)7. Projectkosten, financiering, risico’sElke deelnemer draagt zijn eigen kosten die gemaakt worden voor het voorbereiden van de samenwerking, alsmede het ter uitvoering brengen van het project.(…) [Gedaagde] draagt zorg voor de facturering aan cliënten, en de inning daarvan. Facturering zal plaatsvinden op basis van factoring, en beide deelnemers zijn zich bewust van de kosten hiervan, maar kiezen voor factoring gezien de beperking van de financiële risico’s.
[Eiser] is rechtmatig eigenaar van een voorraad aan [Project] producten welke op dit moment zich in [Land 1] bevinden. (…) Deze voorraad vertegenwoordigd een waarde van 206.000 USD op dagtekening van deze overeenkomst. De goederen zijn bij aankomst in Nederland bestraald, vergast en verkoopbaar. Partijen kunnen in overleg echter besluiten de voorraad met een lagere marge aan te bieden om een bepaalde klant binnen te halen wanneer dit logisch is op de lange termijn. [Gedaagde] betaald de volledige factuur via het bedrijf [Eiser] aan [Bedrijf 2] .
Na het ondertekenen van deze overeenkomst ontvangt [Gedaagde] van [Bedrijf 2] een conformerende factuur van 206.000 USD namens [Bedrijf 2] .Gezien [Gedaagde] alle facturatie en distributie zal doen van desbetreffende levering en toekomstige, zal het als importeur optreden voor de leveringen vanuit [Land 1] en [Land 2] . Het zal hiervoor een importagent aanstellen, [Bedrijf 2] zal [Gedaagde] hierin assisteren. De leveringen vinden plaats op incoterm FOB basis, wat betekent dat de leverancier verantwoordelijk is dat de container aan boord komt van het schip, en importeur het transport vanaf dat moment voor zijn rekening neemt.
Na tekening van deze overeenkomst door beide partijen, zal [Gedaagde] 2500 euro van de factuur overmaken aan [Bedrijf 2] als aanbetaling.
Nadat [Eiser] de volledige factuur heeft betaaldna verschepingaan [Bedrijf 2] , zal [Bedrijf 2] een lening verstrekken van 75.000 euro welke benodigd is voor het aanschaffen van verpakkingsmaterialen, machines en het betalen van het importeren van de containers. Deze lening zal kosteloos/rentevrij beschikbaar worden gesteld, daar de verkoop van de betreffende producten als voldoende vergoeding beschouwd worden t.o.v. de geleende gelden. [Gedaagde] stelt de betreffende voorraad beschikbaar als onderpand. De lening dient na de verkoop van de voorraad terugbetaald te zijn. (…)Tijdens de verkoop van de voorraad, word door beide partijen goed gemonitord welke producten de meeste potentie hebben, en op basis daarvan worden nieuwe leveringen in werking gezet. (…) Partijen hebben naar elkaar uitgesproken de samenwerking verder uit te willen breiden in de toekomst naar eventuele andere producten/segmenten, het is beide partijen duidelijk dat wanneer hier overeenstemming in bereikt zal worden, dat er een geheel nieuwe overeenkomst opgemaakt zal moeten worden.
[Eiser] / [Bedrijf 2] zal effectief bijdragen in de verkoop van de [Project] producten door zelf ook klanten aan te brengen en zich actief te richten op marketing van de producten. Deze overeenkomst betreft alleen de [Project] producten uit [Land 1] en [Land 2] (de leveranciers van [Eiser] ), beide partijen zijn verder vrij binnen hun eigen bedrijven om activiteiten in producten met andere grondstoffen te verhandelen.(…) [Bedrijf 2] legt [Gedaagde] geen beperkingen op qua verkoop vanuit een territoriaal oogpunt. [Gedaagde] is zich bewust van het feit dat [Bedrijf 2] een client heeft in Duitsland, welke hij direct toelevert vanuit [Land 1] /productielocatie. Deze client heeft geen exclusiviteit in welke zin dan ook. [Gedaagde] mag wereldwijd de producten aanbieden, alleen het aanbod in de Verenigde staten is niet altijd vanzelfsprekend, en zal per casus bekeken moeten worden.(…)[Bedrijf 2] / [Eiser] blijft te allen tijde rechtmatig eigenaar van de producten welke hij aan [Gedaagde] levert middels eigen financiering tot volledige betaling v.d. factuur door [Gedaagde] is geschied.(…)
10. aansprakelijkheid van de deelnemers.
(….) Indien één van de partijen toerekenbaar tekort komt bij de nakoming van zijn verplichtingen zijn de andere partijen gerechtigd, na ingebrekestelling, de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen en hun schade te verhalen op de toerekenbaar tekortkomende partij.
Indien niet-nakoming te wijten is aan overmacht zijn de andere partijen gerechtigd de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, zonder recht te hebben op schadevergoeding. In dien verstande dat de overmacht van dusdanige aard is dat het de voortzetting van de samenwerking onmogelijk heeft gemaakt. (…)11. SlotbepalingenDeze overeenkomst treedt in werking op 06-05-2019 en is aangegaan voor de duur van het project, zijnde 06-05-2019 tot en met 06-05-2022 (…)12. OverigOp deze overeenkomst is het Nederlandse recht van toepassing.Bij geschillen tussen de deelnemers met betrekking tot deze overeenkomst, wordt in onderling overleg een neutrale partij uitgenodigd om een niet-bindend oordeel te geven.Indien op basis van dit oordeel niet tot een voor alle deelnemers aanvaardbare oplossing kan worden gekomen, wordt het geschil voorgelegd aan een bevoegde Nederlandse rechter. (…)”
2.7.
Op 8 april 2019 heeft [Eiser] aan [Gedaagde] het volgende bericht, voor zover hier relevant:
“(…) Het wordt voor mij wel echt de hoogste tijd om richting [Land 1] te communiceren waar de goederen naartoe gaan. Ik krijg anders opslagkosten voor de kiezen. Nou zat ik te denken, als je i.p.v. de 25k ineens bijvoorbeeld 5k aan zou betalen en dat de rest volgende week komt oid, daar heb ik ook geen problemen mee. (…) In ieder geval moeten we woensdag echt spijkers met koppen slaan, ik vertrouw je op je woord, maar het word mij steeds krapper, de goederen moeten echt uiterlijk half mei varen, en reken met twee weken voor bestralen, twee weken voor labelen, laden, naar de haven voor inspectie etc. Dat laatste duurt al een week in totaal (…)”
2.8.
[Gedaagde] heeft op 10 mei 2019 € 1.000,00 aan [Eiser] betaald, op 17 mei € 1.500,00, op 4 juni € 2.500,00, op 14 juni € 2.500,00 en op 1 juli 25.000,00, in totaal dus € 32.500,00.
2.9.
Voor het importeren van producten van dierlijke oorsprong naar de Europese Unie is een Traces (TRAde Controle and Expert System)-registratie vereist. Via het computersysteem Traces wisselt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit digitaal documenten uit met bedrijven die dieren en dierlijke producten binnen de EU verhandelen. onder meer van toepassing voor de import van producten van dierlijke oorsprong.
Op 3 juni 2019 heeft [Gedaagde] de Traces-registratie verricht voor de (eerste) levering van twee containers.
2.10.
Op 30 juli 2019 heeft [Eiser] aan [Gedaagde] bericht dat de containers de volgende dag vanuit [Bedrijf 2] ( [Land 1] ) naar de haven zullen vertrekken en dat zij daar dan worden bestraald en geladen. Op 11 oktober 2019 heeft [Eiser] [Gedaagde] meegedeeld dat de containers in de haven van [Land 1] waren aangekomen. Op of omstreeks 19 oktober 2019 zijn de containers afgevaren naar Rotterdam, waar zij op 20 november 2019 werden verwacht.
Na aankomst van de containers in de haven van Rotterdam is door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit geconstateerd dat de containers niet de juiste Health Certificate (HC) codes hadden en daarom niet ingevoerd mochten worden.
2.11.
[Eiser] / [Bedrijf 2] heeft op 8 november 2019 aan [Gedaagde] een factuur gestuurd voor een bedrag van $ 204.899,80 exclusief btw.
2.12.
Op 15 januari 2020 heeft [Eiser] aan [Gedaagde] een nieuwe levering van twee containers met producten van de leverancier [Leverancier] voorgesteld in de plaats van de in de haven van Rotterdam gestrande containers. Op 21 januari 2020 hebben partijen hierover telefonisch contact gehad. Bij e-mailbericht van 4 maart 2020 (productie 15 dagvaarding) heeft [Gedaagde] [Eiser] bericht dat zij geen nieuw risico wil aangaan voordat duidelijk is wanneer de twee containers van [Bedrijf 2] worden vrijgegeven en wat daarvan de totale kosten zullen zijn.
2.13.
Op 16 april 2020 is de inhoud van de containers die niet werden vrijgegeven op instructie van de NVWA vernietigd.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[Eiser] vordert na vermeerdering van eis -samengevat- dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
i. [Gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de door [Eiser] geleden schade, begroot op € 946.000,00, zulks als gevolg van het door [Gedaagde] tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [Eiser] en/of als gevolg van het onrechtmatig handelen van [Gedaagde] jegens [Eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, te voldoen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis daartoe,
ii. voor zover vereist voor recht te verklaren dat aan de buitengerechtelijke vernietiging van de samenwerkingsovereenkomst waarop [Gedaagde] een beroep doet in haar processtuk van 21 april 2021, geen werking toekomt,
iii. voorwaardelijk, voor zover de vordering in reconventie tot ontbinding geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, [Gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na vonnis aan [Eiser] te voldoen een bedrag van € 400.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum ontbinding, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag welke niet lager mag zijn dan het bedrag waartoe [Eiser] in reconventie wordt veroordeeld,
iv. [Gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten en de daarover te berekenen rente.
3.2.
[Eiser] legt hieraan -samengevat- het volgende ten grondslag.
[Gedaagde] is toerekenbaar tekortgeschoten jegens [Eiser] , althans heeft onrechtmatig jegens [Eiser] gehandeld door onder meer
  • hem te bewegen om een samenwerkingsovereenkomst met haar aan te gaan
  • een onjuiste voorstelling van zaken te geven over het kunnen betalen van de koopprijs van de te leveren containers,
  • niet tijdig althans niet zorgvuldig haar invoerverplichtingen na te komen,
  • niet tijdig althans niet zorgvuldig haar betalingsverplichtingen jegens de vervoerder na te komen,
  • niet de configuratie aan te leveren voor de door [Eiser] voorgestelde alternatieve levering,
  • te weigeren om mee te werken aan de door [Eiser] voorgestelde herlevering en/of daar onredelijke eisen aan te stellen,
  • opdracht te geven tot de vernietiging van de twee in Rotterdam gestrande containers.
De als gevolg van de toerekenbare tekortkoming, althans onrechtmatige daad geleden schade wordt begroot op € 946.000,00, bestaande uit de waarde van de twee vernietigde containers ($ 206.000,00), de misgelopen winst over de verkoop van de twee containers (€ 100.000,00) en de misgelopen winst over de nadere bestellingen zoals voorzien in de samenwerkingsovereenkomst (€ 640.000,00).
3.3.
[Gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [Eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, met veroordeling van [Eiser] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en met de bepaling dat [Eiser] de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd is indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis zijn voldaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[Gedaagde] vordert na vermindering van eis -samengevat- dat de rechtbank:
i. de ontbinding uitspreekt van de (ver)koopovereenkomst tussen [Eiser] en [Gedaagde] met betrekking tot twee containers met de [Project] producten met een inkoopwaarde van $ 206.000,00,
ii. [Eiser] veroordeelt tot medewerking aan de ingevolge de voornoemde ontbinding op partijen rustende ongedaanmakings- c.q. restitutieverplichtingen ex artikel 6:271 van het Burgerlijk Wetboek (BW) binnen zeven dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis door terugbetaling van de reeds door [Gedaagde] betaalde koopsom ter hoogte van een bedrag van € 32.500,00 op een nader door [Gedaagde] aan te geven bankrekeningnummer,
iii. [Eiser] veroordeelt in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten.
4.2.
[Gedaagde] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat [Eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. De twee containers waarmee de samenwerking begonnen zou worden, konden niet worden ingevoerd, hetgeen in de risicosfeer van [Eiser] ligt. De containers zijn vernietigd, waardoor nakoming van de overeenkomst blijvend onmogelijk is geworden. [Gedaagde] heeft aan [Eiser] een bedrag van in totaal € 32.500,00 aan voorschot betaald. [Eiser] dient dit terug te betalen.
4.3.
[Eiser] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [Gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie

5.1.
De samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie is aanleiding voor een gezamenlijke bespreking.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat de standpunten van partijen niet uitblinken in duidelijkheid. Zo stelt [Eiser] in de dagvaarding (al. 53 e.v.) dat [Gedaagde] niet heeft ingestemd met zijn voorstel in januari 2020 om twee andere containers in te voeren als alternatief voor de twee gestrande containers. In de conclusie van antwoord in reconventie onder 56 stelt hij echter dat [Gedaagde] tijdens de conference call op 21 januari 2020 akkoord is gegaan met zijn voorstel. Bij de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat [Gedaagde] op 24 februari 2020 per e-mail bevestigde dat zij op 21 januari 2020 heeft ingestemd met zijn voorstel van 15 januari 2020. [Gedaagde] betwist dat zij akkoord is gegaan met dit voorstel van [Eiser] . [Eiser] heeft de e-mail van 24 februari 2020 niet in het geding gebracht.
[Eiser] heeft bij zijn conclusie van antwoord in reconventie producties in het geding gebracht. Productie 21 is volgens het productieoverzicht een concept overeenkomst van 26 mei 2019 en bijbehorende mails. Deze productie ontbrak aanvankelijk; deze is pas bij de mondelinge behandeling in het geding gebracht. Het betreft een samenwerkingsovereenkomst die op 25 juni 2019 is ondertekend door [Eiser] en die nagenoeg gelijk is aan de begin mei 2019 door beide partijen ondertekende overeenkomst, met dien verstande dat in de tweede overeenkomst niet meer wordt uitgegaan van financiering door [Eiser] en dat het door [Gedaagde] te betalen voorschot € 32.500,00 bedraagt. [Gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord geen melding gemaakt van deze tweede overeenkomst. Eerst bij de mondelinge behandeling heeft zij aangevoerd dat met de tweede overeenkomst feitelijk werd teruggekomen op de uitgangspunten van 9 maart 2019 en dat de eerste samenwerkingsovereenkomst is vervangen door de tweede. [Eiser] heeft ter zitting verklaard dat die tweede overeenkomst niet is ondertekend (naar de rechtbank begrijpt door [Gedaagde] ) en dat hij de tweede overeenkomst heeft getekend omdat hij door geldgebrek met de rug tegen de muur stond.
De samenwerkingsovereenkomst(en)
5.3.
Met inachtneming van het vorenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat partijen samenwerkingsovereenkomsten hebben gesloten waarmee [Eiser] zich heeft verplicht twee containers met in [Land 1] geproduceerde hondensnacks aan [Gedaagde] te leveren. [Gedaagde] heeft bij wege van verweer de vernietiging van de overeenkomst(en) ingeroepen en zich daarbij beroepen op dwaling. Volgens haar heeft [Eiser] haar niet geïnformeerd over het feit dat hij van producent was gewisseld en was het van groot belang te weten wie de producent was.
Dit beroep op dwaling wordt verworpen. Niet alleen blijkt uit de overeenkomst(en) niet dat de naam van de producent een essentieel onderdeel vormde, maar ook blijkt uit de tekst van de e-mail van 9 maart 2019 en uit de verdere correspondentie na 9 maart 2019 voldoende dat de twee te leveren containers afkomstig waren van een producent waarmee [Eiser] geen zaken meer zou doen. Voor vernietiging van de overeenkomst bestaat dan ook geen grondslag.
5.4.
Vast staat dat de door partijen beoogde levering van de containers niet heeft plaatsgevonden omdat zij niet mochten worden ingevoerd in verband met onjuiste HC codes. Dit laatste ligt echter niet in de risicosfeer van [Gedaagde] . Anders dan [Eiser] stelt, kan haar geen verwijt gemaakt worden van het feit dat de containers niet de juiste codes hadden. Die omstandigheid ligt in de risicosfeer van [Eiser] , zoals hij ook heeft erkend in zijn e-mail van 9 maart 2020 aan [Gedaagde] .
[Eiser] stelt dat het aan [Gedaagde] te wijten is geweest dat de containers niet al in april 2019 konden worden aangevoerd doordat onder meer niet tijdig de financiering geregeld was en [Gedaagde] zich (te) laat had aangemeld voor TRACES. Zouden de containers in april 2019 zijn verscheept, dan hadden de problemen zich niet voorgedaan, aldus [Eiser] .
[Gedaagde] heeft betwist dat het aan haar te wijten is geweest dat niet al in april 2019 de containers zijn verscheept en heeft aangevoerd dat het moment van verscheping de keuze van [Eiser] is geweest.
Dit verweer slaagt. De stelling van [Eiser] dat partijen reeds op 26 maart 2019 de definitieve samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten vindt geen steun in de correspondentie tussen partijen in de periode na 26 maart 2019. Partijen zijn ook medio april 2019 nog volop in discussie over de voorwaarde van [Eiser] dat de financiering van de koopsom geregeld is voordat hij opdracht voor verscheping van de containers geeft. Anders dan [Eiser] stelt, blijkt uit de overeenkomsten niet dat partijen overeengekomen zijn dat [Gedaagde] bij verscheping van de containers de financiering rond moest hebben opdat zij bij levering van de containers zou kunnen betalen. In zijn e-mail van 9 maart 2019 schrijft [Eiser] dat hij bereid is de containers aan [Gedaagde] te “geven” voor de verkoop en dat [Gedaagde] pas na verkoop de producten betaalt. Wel diende een bedrag van € 25.000,00 vooruit betaald te worden. Volgens de overeenkomst van begin mei 2019 zou [Gedaagde] na het tekenen van de overeenkomst een conformerende factuur ontvangen van $ 206.000,00 en diende zij dan een aanbetaling van € 2.500,00 over te maken. Uit de overeenkomst blijkt echter niet wanneer de factuur betaald moest worden. Volgens de overeenkomst van juni 2019 zou het door [Gedaagde] betaalde bedrag van € 32.500,00 als voorschot op de verkoop worden beschouwd. In die overeenkomst staat daarover:
“(…) De initiële inbreng voor dit project door [Gedaagde] is 32.500 euro welke als voorschot beschouwd word op de verkoop. (…)”[Eiser] stelt de voorraad kosteloos en zonder rente te rekenen beschikbaar en de al uitgebrachte factuur zal worden gecrediteerd, zo zijn partijen toen overeengekomen.
5.5.
Overwogen wordt voorts dat zouden partijen op 26 maart 2019 een overeenkomst hebben gesloten en zou [Gedaagde] kort daarna het voorschot van € 25.000,00 hebben voldaan, dit [Eiser] niet kan baten. Ook dan hadden toch de containers niet medio april 2019 verscheept kunnen worden. Ze moesten immers ook nog gelabeld, bestraald en geladen worden. Daarmee zouden volgens de e-mail van [Eiser] aan [Gedaagde] van 8 april 2019 in ieder geval (ruim) vijf weken gemoeid zijn. In zijn e-mail van 30 maart 2019 gaat [Eiser] al uit van verscheping eind april en in de e-mail van 8 april 2019 van half mei.
5.6.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen op 4/7 mei 2019 de eerste samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten. Vast staat dat [Gedaagde] op 10 mei 2019 een bedrag van € 1.000,00 heeft betaald en op 17 mei 2019 € 1.500,00. [Gedaagde] had dus op 17 mei 2019 voldaan aan haar verplichting uit deze overeenkomst een bedrag van € 2.500,00 te betalen. [Gedaagde] heeft op 4 en 24 juni 2019 aan [Eiser] steeds € 2.500,00 voldaan. Op 1 juli 2019 heeft zij een bedrag van € 25.000,00 betaald en daarmee voldaan aan de bepaling in de op 25 juni 2019 door [Eiser] ondertekende samenwerkingsovereenkomst om een bedrag van € 32.500,00 als voorschot te betalen. Volgens [Eiser] heeft hij op 30 juli 2019 bericht gekregen dat de twee te leveren containers hondensnacks waren geproduceerd. Op 31 juli 2019 zijn de goederen naar het bestralingsstation gestuurd om bestraald en geladen te worden. De containers zijn op 11 oktober 2019 in de haven van [Land 1] aangekomen en op 19 oktober 2019 is het schip met de containers afgevaren naar Rotterdam waar zij 20 november 2019 zouden aankomen.
Dit alles leidt tot verwerping van de stelling van [Eiser] dat door (niet tijdig) handelen of nalaten van [Gedaagde] de levering van de containers is vertraagd en uitgesteld. Dat de containers niet geleverd konden worden als gevolg van een aan [Gedaagde] toe te rekenen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst kan dus niet gezegd worden.
5.7.
Voor zover [Eiser] zijn vorderingen baseert op onrechtmatig handelen van [Gedaagde] bij de invoer van de eerste twee containers geldt dat zou al [Gedaagde] onrechtmatig hebben gehandeld, hetgeen zij betwist, de vorderingen van [Eiser] niet voor toewijzing vatbaar zijn, omdat een causaal verband tussen de door [Eiser] gestelde schade en het gestelde handelen of nalaten van [Gedaagde] ontbreekt. De schade is immers ontstaan doordat de containers niet mochten worden ingevoerd omdat de juiste papieren ontbraken.
[Eiser] stelt dat hij ervoor heeft gezorgd dat de juiste documenten alsnog zijn aangeleverd en verwijt [Gedaagde] de vernietiging van de containers. Hij gaat er echter aan voorbij dat hij de betreffende documenten pas heeft ontvangen nadat de containers op aanwijzing van de NVWA al waren vernietigd. [Eiser] wist wanneer de containers zouden worden vernietigd. Op 16 april 2020 heeft [Eiser] aan [Gedaagde] immers laten weten:
“(…) Het is zeer spijtig dat de containers vandaag vernietigd zullen worden, dit had om/op heel veel redenen en manieren voorkomen kunnen worden (…)”In dit verband is van belang dat [Gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat normaliter goederen die niet voorzien zijn van de juiste documenten direct worden vernietigd, maar dat door haar inspanningen [Eiser] nog enig respijt heeft gekregen voor het aanleveren van de documenten. Ook heeft zij onweersproken gesteld dat zij [Eiser] meerdere malen heeft gewaarschuwd dat de NVWA op het punt stond de lading te vernietigen. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de producten zo dicht mogelijk bij de datum van verscheping moeten worden geproduceerd en dat de inhoud van de containers na vijf maanden opslag in de Rotterdamse haven feitelijk onverkoopbaar waren geworden. [Eiser] heeft een en ander niet weersproken. De containers zijn vernietigd op aanwijzing van de NVWA. Daarvan kan [Gedaagde] geen verwijt gemaakt worden.
De aangeboden herlevering
5.8.
Nagegaan moet worden of [Gedaagde] door haar weigering mee te werken aan de invoer van twee vervangende containers [Eiser] heeft belet alsnog aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst te voldoen en zijn verzuim te zuiveren, zoals hij stelt. Zoals overwogen in r.o. 5.2 heeft [Gedaagde] betwist dat zij akkoord is gegaan met het voorstel van [Eiser] om twee andere containers in te voeren. [Eiser] heeft na deze betwisting geen bewijs geleverd van zijn stelling. De e-mail van 24 februari 2020 waarin [Gedaagde] volgens hem zou hebben bevestigd dat zij op 21 januari 2020 heeft ingestemd met zijn voorstel van 15 januari 2020 heeft hij niet in het geding gebracht. [Gedaagde] was dus niet op grond van een overeenkomst gehouden haar medewerking te verlenen.
[Gedaagde] heeft aangevoerd dat zij gegronde redenen had haar medewerking aan hernieuwde levering te weigeren. [Eiser] verlangde dat zij de transportkosten ad € 8.000,00 voor de twee vervangende containers op voorhand betaalde, terwijl de demurragekosten voor de eerste twee containers doorliepen en zij al een bedrag van € 32.500,00 aan [Eiser] had betaald als voorschot. Ingevolge de samenwerkingsovereenkomst was [Eiser] niet gerechtigd eenzijdig voorwaarden aan [Gedaagde] op te leggen. [Eiser] had zodanige geldproblemen dat hij voor haar geen betrouwbare partner meer was, terwijl het voor rekening van [Eiser] kwam dat de eerste containers niet zijn geleverd. [Gedaagde] heeft betwist dat zij uit hoofde van schadebeperking gehouden was mee te werken aan de alternatieve levering en daartoe aangevoerd dat [Eiser] diverse malen heeft gesteld dat er meerdere geïnteresseerden in de markt waren voor de hondensnacks.
Dit verweer slaagt. In zijn e-mail van 15 januari 2020 heeft [Eiser] aan [Gedaagde] een termijn van tien dagen gesteld voor het accepteren van zijn voorstel. Indien dat voorstel niet binnen die termijn wordt geaccepteerd, dan acht hij zich vrij om zaken te doen met andere partijen, zo schrijft [Eiser] . [Gedaagde] heeft op 4 maart 2020 [Eiser] laten weten dat zij niet instemt met zijn voorstel. Het stond [Eiser] dus vrij een andere afnemer te zoeken om zo zijn schade te beperken.
Vast staat voorts dat [Eiser] niet heeft aangeboden de kosten te vergoeden die [Gedaagde] heeft moeten maken omdat de eerste twee containers niet konden worden ingevoerd en dat hij de voorwaarde stelde dat [Gedaagde] de transportkosten betaalde.
Dit alles leidt tot het oordeel dat [Gedaagde] niet gehouden was het voorstel van [Eiser] te accepteren. Van schuldeisersverzuim aan de zijde van [Gedaagde] is dan ook geen sprake geweest.
5.9.
De rechtbank gaat voorbij aan de eerst bij conclusie van antwoord in reconventie opgeworpen stelling van [Eiser] dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht is gesloten en dat [Gedaagde] als opdrachtgever tekort is geschoten. [Eiser] heeft daarvoor onvoldoende gesteld.
5.10.
[Eiser] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichting twee containers aan [Gedaagde] te leveren en vast staat dat nakoming van die leveringsverplichting blijvend onmogelijk is geworden.
[Gedaagde] heeft aangevoerd dat de levering en verkoop van de eerste twee containers als een soort vliegwiel zou werken voor de samenwerkingsovereenkomsten. Omdat de containers niet zijn geleverd, kan ook geen verder gevolg worden gegeven aan de samenwerkingsovereenkomsten, aldus [Gedaagde] .
Zij kan daarin gevolgd worden. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de tekortkoming van [Eiser] de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst(en). [Gedaagde] vordert ontbinding van de (ver)koopovereenkomst met betrekking tot twee containers met de [Project] producten. Omdat de overeenkomsten tussen partijen moeten worden gekwalificeerd als een (gemengde) samenwerkingsovereenkomst zal deze vordering als hierna te vermelden worden toegewezen.
Ook de vordering van [Gedaagde] om [Eiser] te veroordelen het voorschot van € 32.500,00 terug te betalen bij wege van ongedaanmakingsverplichting zal worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voorwaarden aan deze veroordeling te verbinden, zoals door [Eiser] verzocht. In artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van veroordeling tot betaling van een geldsom. De vordering van [Gedaagde] een dwangsom te verbinden aan de veroordeling tot betaling van € 32.500,00 zal daarom worden afgewezen.
5.11.
Het oordeel dat er geen sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming van [Gedaagde] en dat er geen causaal verband bestaat tussen de door [Eiser] gestelde schade en de door hem gestelde en door [Gedaagde] betwiste onrechtmatige daden leidt tot afwijzing van de eerste vordering van [Eiser] om [Gedaagde] te veroordelen tot schadevergoeding. Ook de voorwaardelijk ingestelde vordering van [Eiser] zal worden afgewezen. Niet valt in te zien waarom [Gedaagde] in de hiervoor geschetste omstandigheden aan [Eiser] de waarde van de twee vernietigde containers zou moeten vergoeden. Het ligt binnen zijn risicosfeer dat deze containers niet zijn geleverd, maar vernietigd.
5.12.
[Eiser] is in conventie in het ongelijk gesteld en zal veroordeeld worden in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Gedaagde] gevallen. Bij de berekening van het salaris advocaat zal uitgegaan worden van het tarief behorende bij de door [Eiser] vermeerderde eis van € 1.346.000,00.
Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat
7.998,00(2 punten × factor 1 × € 3.999,00, tarief VIII)
Totaal € 12.198,00
5.13.
[Eiser] is ook in reconventie in het ongelijk gesteld en zal daarom ook in de kosten van die procedure worden veroordeeld. Die kosten worden begroot op een bedrag van € 3.999,00 aan salaris advocaat (2 punten x factor 0,5 x tarief € 3.999,00.
5.14.
De nakosten en de wettelijke rente zullen worden toegewezen als hierna vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op € 12.198,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de zevende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [Eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot voor zowel de conventie als de reconventie op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [Eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.5.
ontbindt de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomsten,
6.6.
veroordeelt [Eiser] om aan [Gedaagde] te betalen een bedrag van € 32.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van de zevende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.7.
veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op € 3.999,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de zevende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.
Ap/kh